Opwaartsche Wegen. Jaargang 3(1925-1926)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Morgen aan Zee. Door L. Olivier. De morgenwind waait uit het Westen, En vult met nieuw geluid den jongen dag. Hij heft zich op vanuit zijn lauwe sponde, Waar wakend hij den nacht verbracht. En nauw heeft hij den dag vernomen, Die aarz'lend d'eerste boden uitzendt over zee, Of, fier en sterk, is hij zijn ros bestegen, Dat steig'rend voortsnelt en zich stort in zee. Hij ketst het koude marmer met zijn hoeven, Verbreekt de gladde vloer van d' oceaan, En suiz'lend zwiept zijn zweep de donk're diepten, En jaagt het schuwe schuim te zaâm. Het worst'lend water tuimelt in de branding, En woelt verdwaasd in 't witte zand, 't Slingert bang zich om 't taaie helmgras henen, En zuigt zich diep in 't veilig strand. Maar als de zon de duinenrij beklommen, Met 't volle licht de zee heeft overvloeid, Dan viert de westenwind zijn bronzen breidel, En keert zijn hijgend ros, en legt zich neer, vermoeid. Vorige Volgende