wij God noemen, onze idealen te offeren, (dat is te bergen), dat Hij deze gansche werkelijkheid òpheffe en herscheppe, dat Hij het onmogelijke van onze heilige verwachting vervulle.
En zie, noch het tragische levensgevoel, noch het vasthouden van het Andere (waarvoor geen naam is: het ‘religieuse’? neen, dat is het ook niet) zijn in Upton Sinclair's geschrift te bespeuren. Zoo komt het, dat zijn woorden aannemelijk zijn, zoolang hij den schijn heeft deze naieviteit, dat is overal daar, waar hij alléen maar bedoelt, ons te laten zien hoe onmetelijk ver de strekking van Jezus' persoon naar de heilige overlevering en de strekking van het moderne leven uit elkander liggen, zonder daaruit àf te leiden, dat het moderne leven tot de navolging van den zóo gezienen Jezus moet overgaan. Maar natuurlijk zijn dat slechts enkele bladzijden, die reeds tendeeren óver te gaan in die andere, onnaieve, fanatieke betoogtrant, waarin dit Jezus-beeld den lezer wordt opgedrongen als norm.
Het onbevredigende van zulk een geschrift ligt hierin, dat het, nadat de eerste indruk bezonken is, evenzeer dienen kan, om de absolute onmogelijkheid van Jezus' bedoeling in deze, onze wereld aan te toonen. De profetische geest, die de tragiek niet peilt en daarom nog niet toe is aan de laatste kreet om Gód, den Verborgene, dat Hij de hemelen scheuren mocht om het Wonder doen, dat het wonder der schepping overtreft - deze niet-meer-naieve en tóch ongebroken profetische geest maakt ons, wanneer hij dóorspreekt als ware hij naief, ongelukkig; laat ons achter zonder liefde-voor-het-leven, zonder geloof in de Idee, zonder vertrouwen in het menschelijk pogen.
Een naief-pi ofetische geest (ge weet nu, lezer, dat ik daarmee niets minderwaardigs bedoel, integendeel) leefde in Amos, in Thomas Münzer, in Keir Hardie, ten onzent b.v. in Kees Boeke.
Een tragisch-profetische geest ('tzij bewust-machteloos protesteerend, 'tzij in resignatie het leven dragend) voelen wij in Marcion, in Fichte, in Tolstoy, ten onzent in iemand als de Ligt.
Iets van den glans van het in God als offer brandende profetisme meenen wij te zien in het woord van Dostojevsky en in sommige werken van Vincent van Gogh.
Bij Sinclair wandelt de Palestijnsche Jezus met het habijt en de tongval der Galileërs in de slagschaduw der wolkenkrabbers van New-York. Dat wekt in ons wèl het gevoel van 'n ontzaggelijke afstand, maar op deze wijze komt het oordeel van Jezus' Geest over onze wereld niet overweldigend tot ons. Zóo uitwendig de beide grootheden te confronteeren, wijst hoogstens héen naar de waarschijnlijkheid van een moreel defect in onze samenleving, het overtuigt niet. De vorm van het naief profetisme te handhaven, hoewel de inhoud niet meer ongebroken bestaat, al is het om een dieper moreele ontsteldheid te bewerken, blijft een misgreep. Daarom tenslotte onvruchtbaar.
Doch Sinclair komt met deze vorm ongetwijfeld de amerikaansche mentaliteit tegemoet. Het zou daarom kunnen zijn - al geloof ik het vooralsnog niet - dat in den amerikaanschen lezer toch iets van de primitieve ontroering van het naief profetisme wordt wakker gemaakt. Wij, moderne Europeërs - of het ons een blaam is dan wel een eer zij daargelaten - wij hebben te zeer de weerstand der werkelijkheid en de angstig-enge grenzen van de menschelijke mogelijkheden ervaren; wij dragen deze ervaring in ons bloed als een zware matheid, die soms zich saambalt in 'n ontzaglijke nood, tot een roep om de wonderen Gods dwars door onze armzaligheid heen, verticaal door al het fanatische streven op-de-lange-lijn: verlossing in een nieuwe universeele liefde, opstanding van de daadkracht der eerste gemeente.
Zoo wil ons de Christus weer nabij komen, aan onze grenzen, waar wij verbijsterd staan van de tragiek dezer wereld. Zoo zal de gestalte van Jezus ons oplichten uit de ‘Idioot’ van Dostojevsky, doch Sinclair's Timmerman zien wij met een weemoedige belangstelling voorbijgaan. Hoogstens laat deze even de kramp in ons hart na, dat de Jezus van Nazareth mèt zijn eenvoudig en liefelijk Galilea in ons staatsleven bezwaarlijk kon worden overgeplaatst en dat wij toch eigenlijk evenmin ons in Galilea zouden thuis gevoelen.
Doch de vreeselijke, heerlijke en volstrekte kritiek van Jezus' Geest aanvaarden wij even hevig als Ùpton Sinclair en wij zien met verheugde oogen waarlijk enkelen onder ons rondgaan, die de trekken van Jezus dragen en in wier daden een schemer van Zijn Liefde, de morgenwind van Zijn grenzeloos Erbarmen openbaar wordt.
K.H. MISKOTTE.