Opwaartsche Wegen. Jaargang 2(1924-1925)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 289] [p. 289] [Nummer 11] De Hulstboom. Door Martien Beversluis. Men zal in zomers lichten bloei haar donkre en verstarde groei ontwijken en vergeten, temidden al wat lacht en fleurt, hoogmoedig zich ten hemel beurt leeft zij, als die om dingen treurt waarvan geen mensch kan weten. Haar trotsche kroon weerglanst den gloed van zonlichts breeden overvloed, verduisterd in haar bladen, en door haar bloesemdoove dracht, als door het hart dat niets verwacht, komt als verlangen onverwacht, Gods zomerwind gevaren. Als een gevecht van speer tot speer, staat zij gewapend tot verweer, met doornen overladen, zij is het beeld van die gelijk en arm is en oneindig rijk, maar haar vereenzaamd koninkrijk beveiligt tegen schade. * [pagina 290] [p. 290] Maar in 't berooide wintertij staat geen zoo schoon en sterk als zij, want tusschen dorheid stralen, haar heesters machtig uitgeboscht, zij is de eenge die verlost, de dood tart en staat volgetrost met vruchten als koralen. O! hulst, die 'k eeuwig levend zie gij zijt symbool van Christus die in 'slevens felle stralen, vereenzaamd en gewapend stond, dat geen zijn schoonen aandacht schond, maar onder doornen zich ontwond tot bloei als van koralen. Vorige Volgende