Opwaartsche Wegen. Jaargang 2(1924-1925)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] Geest door E.L.S. ‘Want wie van de menschen weet hetgeen des menschen is, dan de geest des menschen, die in hem is.’ Geest, Grooter Dan bergen, Dan zeeën, Wolken, Werelden, Zon en planeten, Verder nog spant gij dan Sterren. Zie, uw verlangen breidt Over de grenzen van Aarde en sterren, En gij tast aan den hemel; Geest, gij zijt een Heelal! Golven verheffen in Dreigende koppen Woede en kracht; Afgronden wentelen woelende diepten Kolkend naar boven. Zie, ons verleden beukt op de klippen Van ons roerlooze hart; Boven het zwarte basalt Spat het ziltige schuim als Wegstuivende spot. Stralen doorschieten Hoogte en diepte, Speurend den kringloop Der elementen, Kaatsend een spel van Eindlooze spiegeling. Zee, gij draagt op uw schouder Toekomstzoekende schepen met 't Zwakke maar vaste verlangen. Gij zijt een wijde onzekerheid, Maar zij vinden hun weg, Trekkend in sluitende Voren hun fijne Geduldige banen. Waarom breken zij open Uw weeke velden? Niemand strooit toch het zaad; Al uw leed is onvruchtbaar. Onze gedachten Reizen en trekken, Scherp en geduldig Vinden hun doel en Vergeten den weg! [pagina 272] [p. 272] Massief zijn de bergen; Proestende boren ze kantige koppen Diep in de neevlen; Stooten hun kruin door de wolken, Rooven zich Kronen van sneeuw. Zie, hoe baadt zich uw glorie In wit glinsterend zonlicht. En in den rustigen avond Gloeit gij met zacht violet. Sterren ontwaken Huiverend uit hunne rust In den horizon, Loom omhoog, Loom omlaag, Stil in den vriezenden nacht, Koud en brandende; En een fluweelige bloem Aan den rand der hoogste ravijnen Voedt zich met sneeuw en Sterregruis. Ontzettende sterren, Die uw onweegbaar geweld Drijft langs onzichtbare banen, Schuilend in 't eindlooze ruim, Hoe bespot gij de Groot schijnende maan. Geest, door uw diepten Vlieden, vast in hun wegen, Bijna onzichtbaar Sterredriften, Wevend het sterke Kunstige webbe van wetten. Achter den helderder schijn van 't Nabije en klare Trekt gij het spinsel, dat Alles omvangt. En ge waakt maar nauw in de nachten, Sluimert en droomt maar liever Achter den einder, Die u verbergt. God, Gij omsluit ook hun banen Met wat daarin is, Al het spel van Zoeken en stijgen en Stooten. De zee wacht onder uw glimlach En den bergen reikt Gij Uw kroon, Voedend het eenzame hart Op de hoogten. Hoe zingen de sferen Uw Wetten! Door onzen hemel Snellen kometen, Duikend uit eeuwige diepten, Stralend plotseling, Plotseling weg. En Gij omsluit dit alles, Vreugde en lijden; Roept hen, en wenkt hen: zij komen. Ontferm U! E.L.S. Vorige Volgende