[Nummer 4]
C.S. Adama van Scheltema.
Onder 't komen van Zon en Zomer, in Mei, stierf de dichter ....
De dichter die sprak en zong van 't leven en de lust van de zon en het licht, maar even sterk van 't donker en 't wachtende graf. En nu de zomer komt, is de wachttijd van het graf vervuld. Hij ging met zingende stem over de aarde en zaaide met wijden arm-zwaai een gouden regen over zijn land, en de zon klom daarover en de dichter oogstte. En nu is dat veranderd, daar is een omkeer gekomen, want hij is gestorven. En 't graf wacht niet meer en de dichter zaait niet meer, want hij rust en hij wacht tot de groote oogst komt.
***
Hij moest een moeilijke weg gaan over de landen, een weg van stilte en strijd, waar zoo onverwacht 't einde van werd bereikt. Hij zag de wereld en het gebeuren, zwaar geslagen en hij hoorde de klachten en den jammer en het zuchten van het gansche schepsel.
Maar boven en achter en tusschen dat harts-donkere der cultuur, zag hij de gouden verheuging, en de klaterende jubel van een schier eindeloos feest der natuur.
Draag mij, draag mij, breng mij verre
Van de woeste wereld weg ....
Naar de witte lichte sterren -
Draag mij van de zwarte paden
Naar de stralende genade!
Hij was de man die geslingerd werd, tusschen 't verleden en de toekomst. Hij worstelde om zijn kinderjaren los te rukken uit zijn ziel, maar zag ze als zijn kostbaarste bezit met een groote innige smart wegdwalen. En dan verlangde hij om ver te gaan, achter alles te gaan in een zuiver licht. Een oude ziel die zich enkel tot de armoede keerde en een hart dat leefde in 's werelds-hof vol zon. Ook door de sombere worsteling met het harde leven is hij een der grootsten van de dichters na '80 geweest. Zeker de belangrijkste, omdat, wat hij had te zeggen gehoord werd en verstaan werd.
*