| |
| |
| |
De Andere Weg
door
G. Themmen.
IV.
‘Kind, kind, wat ben je toch verwend,’ bewonderde Ma, drentelend langs de bloemen en de cadeautjes op het tafeltje wat verschikkend.
‘O, gewoon schandelijk,’ beaamde Lou lekker-lui vanuit haar makkelijke stoel. ‘Ik durf op die manier nooit weer examen te doen.’
‘Nou, dat hoeft voorloopig ook niet. Als je es weer zoo overladen wordt, dan willen we hopen, dat het voor een andere gelegenheid is.’
‘O, verbeeld je,’ lachte Lou hartelijk, ‘Ma droomt weer van een mogelijke pretendent. Moedertje, ik vin mijn acte een veel te veilig bezit om daar ook maar aan te denken -’
‘Och, dat verandert wel,’ merkte Ma droogjes op.
‘We zullen zien,’ pareerde Lou strijdlustig en keek den tuin in, waar Pim in het zonnetje zat te koesteren.
Ze genoot wel echt van haar overwinning, 't Was ook zoo'n harde dobber geweest een veertien dagen en dan midden in den zomer. Ma vond 't haast nog erger dan zijzelf, als ze elken morgen wegtrok naar Rotterdam. En nou was het fijn rustig achter den rug en hoefde ze aan niets anders denken dan aan zomervreugd en -vrijheid. Eigenlijk tyranniseerde ze ze op 't oogenblik allemaal van louter plezier; als ze 's morgens zin had, dan moest Jo er met haar op uit, ongerekend al Ma's huishoudelijke bezwaren.
‘Ja, hoor es, ik weet gewoon niet meer, dat er duinen bestaan, Ma. Daar kunt u als Haagsche toch geen vree mee hebben -’
Ze dolde de dagen door en verduwde achter dat blijheidsvertoon het tikje weemoed en ongerustheid.
Want dit was nu de eindstreep.
Ze zouden niet meer gezellig samen opwerken en schik hebben over alle mogelijke nonsens.
Ze zou niet meer elken dag haar fiets een zwaai geven om Willem den Zwijger en haar oogen even laten genieten van het deftig-stille inkijkje in de Paleisstraat.
| |
| |
Ze zou niet meer -
Maar wat zou ze dan wel?
‘Ik begrijp niet, dat jij nu zoo de schrik kunt hebben voor lesgeven -’ zei Jo soms.
‘Kind, bewaar me. Zoo'n soort politiewacht wezen voor een klas rumoerige jongens of gichelende meisjes. Ik zou je bedanken -’
‘Kom, wat een overdrijving. Bij ons ging het toch ook altijd heel gemoedelijk toe -’
‘Ja, bij jullie. Maar dan moet je een vak als teekenen hebben, kun je nou wel iets onmogelijkers bedenken om orde te houden. En als je dan leerlingen hebt met geen grein gevoel voor lijn of kleur - Praat me er niet van -’
‘Maar wat wil je dan?’
Ja, daar zat juist de ongerustheid.
Pa sprak nergens van en Lou durfde er niet over beginnen. Indië rekende ze als afgedaan, haar enthousiasme daarvoor was trouwens in de laatste maanden ook wel wat geluwd.
Er was bij hen veel veranderd en veel hetzelfde gebleven.
Kort na Oma's begrafenis had Pa zich op een Zondagmorgen klaargemaakt voor de kerk.
‘Gaan jullie mee?’ vroeg hij Lou en Jo.
‘Graag, Pa’ zei Lou zonder verwondering te toonen, terwijl ze in verwarring naar boven liep om zich te kleeden. Ze had het zoo gehoopt en nu was het er.
In haar dierbare, oude Groote Kerk zaten ze met z'n drieën: Pa tusschen zijn beide dochters.
Ze durfde bijna niet verlangen naar het begin van de preek. Misschien doe ik het wel te erg, dacht ze, och, en God kan toch ook wel anders spreken dan door een menschenwoord.
Maar toen die eerste eenvoudige zin:
Het kan zijn, dat ge voor 't eerst van uw leven in dit kerkgebouw zijt. Het kan zijn, dat ge vroeger aan de hand van uw moeder meegingt naar de kerk en nu, na jaren omzwervens, door een toeval schijnbaar hier zijt gekomen. Maar weet, dat er bij God geen toeval is -
Pa was weg.
Ze voelde het schokken van zijn bedwongen ontroering naast haar. En haar eigen hart hield zijn beving niet vast.
Ze hadden later nooit met een enkel woord over die preek gerept.
Maar er was veel veranderd: Pa ging nu elken Zondag, koos zich een anderen kennissenkring, werd benoemd in kerkelijke ambten.
| |
| |
Ma volgde hem zonder veel onwil. Alleen, dat hij hun oude vrienden zoo stelselmatig ging weren, gaf nog wel eens wrijving.
En verder, ja verder waren eigenlijk al de moeilijke punten en botsingen in hun gezinsleven gebleven. Kijk, dacht Lou bevreemd, als Pa op de oude manier losraasde tegen Pim, die het nog maar steeds niet tot de examenklas kon brengen, hoe is dat nu mogelijk, als je leven toch zoo omgezet is? Natuurlijk werd je niet met één omzwaai een heilige, maar hoe kon je - hoe kon je met een ernstig gezicht naar de kerk gaan en met een deftig-devoot gebaar van hoed-neer je plaats innemen in het gestoelte, als je net thuis de kamer had laten daveren van verwijtingen en Ma verschrikt-sussend en Pim in tranen was achtergebleven. Tusschen Pa en haar ketsten ook nog zoo vaak harde woorden, maar dat lag ook aan haar zelf, ze wist het. Ze kon zich niet stilhouden bij die onredelijke uitbarstingen om niks, bij het smalende troeven over Pim, die schuwe ziel.
Pa praatte nu thuis veel over preeken en dominé's, over kerkelijke kwesties en er stak soms een giftige onwil in Lou om de ijdelheid, waarmee hij eigen bemoeiingen en benoemingen uitstalde.
Maar dan ineens, als ze hem bewogen zag bij het lezen van een bijbelhoofdstuk, kropten bij haar zelf de tranen ook naar boven - om Pa - om de verscheurdheid, die bleef - om haar eigen radelooze tasten en zoeken dikwijls -
Naar buiten straalde van hen af de glans van een fleurige, eensgezinde, godsdienstige familie. Die jongste - daar ging het nu niet zoo bar mee - jammer - maar verder -
Jo had haar einddiploma huishoudschool gekregen, daarvan was ook een festijntje geweest, maar toen zaten ze nog in de schaduw van Lou's examenvooruitzicht. En Jo had meer een kleine schaar van getrouwen om zich, was niet zoo het geestige, brillante centrum uit een grooten kring. als Lou.
Nee, het hoogtepunt van den zomer bleef, vooral voor Pa, Lou's overwinning
‘Nu heb ik wat moois voor je opgediept,’ zei Pa triomphantelijk, toen hij dien middag thuis kwam.
Lou dacht, dat hij een leuk antiek dingetje of iets dergelijks bedoelde en vroeg nieuwsgierig:
‘Wat dan, Piepert?’
‘Een betrekking -’
‘Een betrekking?’
‘Ja, dacht je, dat ik al lang niet gemerkt heb, hoe die acte je aankijkt,
| |
| |
omdat je hem nog niet gebruikt? Maar dit zal iets naar je zin zijn. Bij Bylefeldt in Amsterdam - ontwerpen -’
Ze zat een oogenblik sprakeloos.
‘Voor de fabriek?’
‘Ja, interieurs en zoo - Enfin, hij heeft een heele verzameling opgenoemd, maar dat onthou ik niet allemaal, hoor. 'k Heb gezegd, dat we van de week wel eens even met z'n beiden kwamen om te overleggen.
‘O, wat dol,’ riep Lou enthousiast.
‘Maar ze hoeft toch nog niet dadelijk aan den gang, Pa?’ vroeg Jo, een beetje gedrukt.
‘Nee, juffertje bezorgdheid, ze blijft nog lekker een paar fijne maanden bij jou. In die tijd mogen jullie er op uit om te genieten. Met September gaat ze aan de slag.’
‘O, en dan Amsterdam, wat eenig,’ dolde Lou.
Maar meteen keek ze naar Jo en zag de schaduw. Die zou achterblijven, terwijl zij naar het nieuwe ging. Och, en zelf voelde ze zich ook een oogenblik weg in een weeken weemoed, omdat ze vanuit de veiligheid zou treden in het onbekende.
Toch - er was te veel spanning in haar energie om gevangen te blijven in die even-treurigheid. Ze ging met Pa naar Amsterdam om kennis te maken met Mijnheer en Mevrouw Bylefeldt - een paar allerleukste oude menschjes - ze zag de fabriek, haar eigen werkkamer, hoog en met veel licht - ze praatten over salaris - en toen ze terug waren, overstortte ze ze thuis met opgetogen verhalen over alles.
Nu moest Ma nog een keer mee voor een pension. In een van de stille straten achter 't Concertgebouw, bij een doktersweduwe uit Almelo, goed bekend bij de Bylefeldt's, kwamen ze klaar. Er waren veel jonge menschen, een paar studentes, een leerling van de school voor maatschappelijk werk, een handwerkleeraresje, een zoon van Mevrouw -
Wat zal 't vreemd zijn, dacht ze, terwijl ze met Ma de reuzenhooge trap weer afdaalde, hier telkens aan te bellen en dan tegen al die treden op te kijken. En in de huiskamer zoo'n heele rij vreemde gezichten. -
Even benauwde 't haar weer.
Maar ze wou zich nu niet vast door heimwee laten verslaan, 't zou best wennen. En de Zaterdag en Zondag waren er toch ook nog.
Ze hadden voor September nog heerlijke weken, met een glans van vergenoegdheid er over. Pa had een villa in Noordwijk gehuurd en gunde ze daar alle vrijheid en weelde, die er maar te beleven was. Pim knapte in zon en zand heelemaal op van de laatste blijven-zitten-nederlaag en de dagen, dat Pa over was, nam hij Pim zelfs mee op wandelingen langs het
| |
| |
strand. Maar hij gloriede nooit meer op dan wanneer er over Lou's gaan naar Amsterdam werd gesproken.
‘Heb ik em dat nou niet netjes geleverd?’ vroeg hij dan in uiterste voldaanheid. ‘Ja, ik wist wel, wat mijn meiske noodig had.’
't Had zoo'n innigheid, dat eene zinnetje, en 't gaf Lou ineens weer te zien in dat warme, onrustige hart, dat zoo'n ruime plaats voor haar had.
Pa en zij -
Toen ze terug waren, verstilde de stemming meer en meer. Pim moest opnieuw aan lessentobberij gaan denken en de anderen droegen hun gedachten vooruit naar Lou's vertrek. Ma en Jo maakten samen alles in orde, en Pa kon niets anders doen dan haar nu en dan verwennen met een kleine verrassing, en - tegenop-zien.
Hij was den laatsten avond kribbig van zenuwachtigheid.
‘Onzin, dat je daar nu morgen als een “werkende vrouw” alleen op afstapt,’ mopperde hij. ‘Ik hou niet van die onafhankelijkheidsallures. Je gaat werken, omdat je graag wilt en niet, omdat het moet. Ma of ik hadden je behoorlijk kunnen brengen.’
‘Maar Pa,’ verweerde ze, ‘alles is immers afgesproken. En dan vind ik het weggaan van u of Ma nog veel vervelender. Ik moet er toch alleen blijven. Dan is het toch beter, dat ik er maar ineens door ben -’
Er beefden even tranen in haar stem.
‘Nou, enfin,’ pruttelde hij, wat milder. ‘Je zorgt in elk geval maar, dat je Zaterdag den eersten trein neemt, die je krijgen kunt, om weer naar hier te komen -’
‘Als u zoo'n brombeer wordt, doe ik dat alvast niet,’ plaagde ze, met een glimlach in tranen.
Hij keek haar een oogenblik aan en begreep het.
‘Nou, ja,’ mopperde hij nog wat na, even met zijn schouders trekkend.
O, o, wat een geleerd stelletje, zuchtte Lou in haar hart, toen ze den eersten avond na de thee op haar kamer kwam. Ze hadden beneden zoo'n vreeselijk zwaarwichtig dispuut gehad over de laatste regels uit Ibsen's ‘Brand’ en haar hoofd stond er met al die nieuwe, scherpe indrukken van werk en omgeving heelemaal niet naar. Als dat zoo blijft, ben ik binnen veertien dagen een verdroogd filosoofje, dacht ze met ironie, of ik breek er tusschen uit en stoor me aan geen van allen meer. Die Greet anders wel een aardig type, een practisch mensch tenminste, moet zeker hard werken voor d'r broodje, ze zag er wel kaal, maar toch smaakvol uit.
Ze was vanmiddag geïnstalleerd en Mijnheer Bylefeldt had haar dadelijk, ook namens zijn vrouw, uitgenoodigd, eens gauw een kopje thee te komen
| |
| |
halen - ze moest maar veel aanloopen, dat gaf gezelligheid, en daar hielden ze van.
Ze zat met het hoofd in de handen: het was overstelpend, ze zou haar ondervindingen willen rangschikken: eerst het werk - dan de menschen, met wie ze in de zaak te maken had - en dan hier in huis. Maar telkens, als ze ze netjes in 't gelid wilde zetten, was er een snelle, wegglippende gedachte, die ze in een tuimeling als een chaos dooreen wierp.
En dan thuis - waar ze 't natuurlijk den heelen avond over haar zouden hebben: wat ze nu wel deed en hoe ze 't met haar werk gehad had. - Och, waarom sneed ze ook zoo botweg Pa's voorstel om haar te brengen af - 't was toch wel gezellig geweest - de Piepert nu straks naar den trein - een heele vulling. Maar hier, met al die zelfstandige, wijsgeerige menschen - wat hadden ze dan wel gedacht van zoo'n kuikentje, dat voor 't eerst de wijde wereld ingaat en door Pa op streek gebracht moet worden? Kom, nee, hoor, geen malligheid, ze stond er nu toch als mensch - ze durfde het leven aan - ze zou -
Even spanden zich in krachtsbesef haar handen -
Ze zou -
Maar gelijk brak een weekheid van tranen het harnas van kracht, waarmee haar hart zich wou pantseren, weer stuk. Ze verlangde naar huis, naar een vertrouwelijk plekje om uit te praten met Jo - er was zooveel geweest vandaag -
Ja, en er is nog zooveel te doen, zei ze plotseling resoluut tot zichzelf en stond op.
Ze knipte een koffer open en begon haastig haar spulletjes uit te pakken en een plaats te geven. -
Ondanks de schrik van den eersten avond viel haar de omgang in het huis van Mevrouw Treesink erg mee.
Met October, het begin van de colleges, waren nog een paar studentes teruggekomen, die nu het huis vol maakten. Mevrouw zelf was een allergenoeglijkste, moederlijke verschijning, die moeite noch tijd spaarde om het haar ‘kinderen’, zooals ze graag zei, zoo gezellig mogelijk te maken. ‘Het uurtje na het eten is mijn bijzonder eigendom,’ verklaarde ze Lou, ‘ieder, die maar eenigszins kan, blijft dan beneden theedrinken en praten. Natuurlijk moeten er vaak uit, maar daarom eten we zoo vroeg mogelijk, dan is er altijd nog een beetje speling.’
En van dat uurtje, begreep Lou al gauw, moest je de menschen leeren kennen.
Daar had je Lucie, Mevrouw's dochter, de savante, studente in de philosofie, die zich zoo graag van het gesprek meester mocht maken om er dan een
| |
| |
diepzinnige wending aan te geven. Ze had zeer toegespitste ideeën over de rechten en positie der vrouw, over allerlei godsdienstige en maatschappelijke toestanden, en kon hoornen - hoornen -
En daartegenover Greet, lief-nuchter en practisch, met een heel helderen kijk op de menschen en een sleep zorgen achter zich aan. Haar broer was plotseling overleden en voor de weduwe, een verwend, onhandig vrouwtje, en de kinderen, werkte zij mee, ontnam zichzelf allerlei groote en kleine genietingen, zonder een woord, met een opgewekt gezicht.
Hans, Mevrouw's zoon, die rechten studeerde, kampte steeds met zijn zwakke gezondheid, had daardoor een zekere weifelend-zachte matheid in zijn manier van handelen en spreken. Hartelijk-gewoon en toch ook weer met een gedistingeerde reserve bewoog hij zich in het damesgezelschap, waarvan zijn moeder, ondanks de gezellige huislijkheid altijd de dame, de bezieling en het middelpunt bleef.
In dat uurtje na het eten, wanneer ze van hun verschillende werkrichtingen samenkwamen, had ieder wel wat te vertellen of op een onderwerp aan te sturen en al heel gauw voelde Lou zich meer thuis in hun gesprektoon, begon ze 't als een rijkdom te leeren zien: de wrijving van het leven zoo langs alle kanten om zich heen te hebben. O, op de academie boomden zij ook heel wat af, maar anders - losser - artistieker - ze kon het eigenlijk niet goed definieeren. Hier, in deze sfeer van ietwat zwaarwichtige studie-ernst kwam zij als een nieuw, frisch element, een steun voor Greet, voor wie ze, hoewel zelf nogal wat jonger, dadelijk sympathie voelde.
Met het werk ging het best en de oude Bylefeldtjes vlasten op elken keer, dat ze even kwam aanloopen. Gewoonlijk zei ze 't 's morgens tegen meneer en als ze dan 's middags het huis in het oog kreeg, zat mevrouw al in den schemer van de overgordijnenplooien op den uitkijk.
Ze deed met elk bezoek een heelen voorraad verhalen op, want uitgepraat raakten ze nooit. Meneer was een vroolijk, oud heertje met oog voor den komischen kant der dingen en van zijn humoristische gezegden bracht zij dan dikwijls de sprankel over in hun avondgesprek.
Maar de kleine, ongenoemde vreugden en verdrietelijkheden, wat haar eigenlijk innerlijk bewoog, dat ontglipte haar niet in het werken en babbelen van het theeuurtje, dat bewaarde ze voor thuis - of haar hart voor zichzelf.
Nooit waren haar Zaterdagmiddag en Zondag zoon feestelijke glorie geweest als tegenwoordig.
‘'t Is werkelijk niet zoo ongeschikt de heele week weg te zijn en dan een paar dagen als logé thuis te komen,’ plaagde ze, wanneer Pa haar van den trein haalde, Ma haar lekkere kostjes klaar liet maken, Jo met innig genoegen 's avonds gearmd met haar naar boven ging en ze Pim,
| |
| |
die zoo bij haar opzag, kon doen genieten van haar verhalen over Amsterdam.
Jo kende al de menschen van haar dagelijksche omgeving mee. 't Meest voelde ze natuurlijk ook voor Greet en dan leek Hans haar sympathiek.
Maar Lucie - nee -
‘Och, ze meent het wel goed,’ zei Lou. ‘Ze draaft alleen een beetje door.
Daar lijden we allemaal om beurten aan. k Zal Ma es vragen, of ze 't goed vindt, dat Greet een Zondag mee overkomt. Ze heeft zoo weinig, 't zal een heel verzetje voor haar zijn. Wij gaan nogal eens uit - naar concerten en zoo - maar dat laat haar beurs gewoonlijk niet toe. En toch is ze dol op muziek - ze houdt zich kranig.’
Er was bij Lou's vertrek wel een stille zorg in Jo geweest, of het nieuwe, opgeruimde leven met al de jonge menschen in Mevrouw Treesink's huis Lou's aandacht ook weg zou lokken van thuis en van haar. Nu niet meer - alleen wel om de verwarrende gesprekken, waarvan Lou soms even iets vertelde en die opgeworpen werden door een studente in de theologie.
‘Ik spreek haar verder weinig, 't is ook geen type voor mij. Ze houdt zich afgezonderd. Als je nog eens bij haar komt binnenvallen, ligt ze studentikoos languit op de vacht voor de haard te studeeren. Ze heeft de duurste kamers uit huis en voelt zich. Maar ik ben soms bang, als zij over de een of andere kwestie begint. Het grijpt je zoo vast, ik heb er wel eens een halve nacht over liggen tobben.’
Verder vertelde Lou niet, niet, dat tenslotte al haar wankelen, al haar twijfelen telkens weer uitliep op de oude smeeking:
‘Heer, neem mij maar mee. Als ik U maar mag zien -
Ze voelde zich staan in al de bewogenheid van meeningen en twijfelingen en zelf was ze zoo onzeker, maar toch altijd weer - ook wanneer de onrust als een golf over haar heensloeg, keerde haar hart zich bevend en kreunend tot God.
Pa genoot zoo, wanneer ze thuis was. Hij bleef bijzonder goed op de hoogte van haar werk, en ze verdacht er hem van, dat hij wel eens een boodschap voor een telephoontje verzon, om met meneer Bylefeldt ook even een woord over haar te kunnen wisselen. Die Piepert - in zijn hart was hij toch eigenlijk een schat!
Nu ze veel weg was, botste het ook niet meer zoo vaak tusschen hen. Wel merkte ze soms aan Pim's trieste, schuwe gezichtje en aan Pa's kribbige antwoorden, dat het er weer gestoven had, en dan krieuwelde de lust in haar op om op de oude, drieste manier de zaak es even recht te zetten, maar gelijk slonk het forsche voornemen ook weer weg: och, 't was immers al weer achter den rug, bij Pa misschien al half vergeten, 't veran- | |
| |
derde er niets van, en wat deed ze dan den eenen feestdag voor allen en voor zichzelf het meest te bederven!
En Jo was zoo verstandig, niet met nauwkeurig-uitgesponnen verhalen bitterheid op te wekken bij Lou over de moeilijke dingen, die zij in de afgeloopen week van Pa's humeurigheid en wisselende stemmingen te dragen hadden gehad.
Jo stond soms in verwondering tegen de dagen aan te kijken: nooit was de herfst zoo'n regelmaat geweest van schaduw en zon - zes, vijf en een halve dag eigenlijk om door te ploeteren met allerlei verdrietelijkheden en diep in je alleen kleine vreugden om stille, half-geweten dingen en dan ineens er overheen de uitgieting van het licht: de vroolijke tintelklank door huis en de zon op alle gezichten -
Lou wist niet, dat het zoo was. Zij had haar eigen leven van werken, twijfelen, gelooven, genieten - een hart en een hoofd vol armoede en rijkheid - een leven, ook ingedeeld in weekpartjes, maar die weekpartjes, donker en heerlijk van bewogenheid, gevat in de stille, gouden rust van het thuis-zijn.
|
|