Opwaartsche Wegen. Jaargang 2
(1924-1925)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
De Andere Weg
| |
[pagina 7]
| |
Nou waren ze toch nog langs een anderen weg gekomen, want ze had het rijtuig niet gezien. Jo haakte nog wat vlugger, alsof ze de stoornis vreesde, die komen zou; Ma klapte de bladen dicht en ging het vuur in den haard inspecteeren - Oma zou 't wel koud hebben na zoo'n reis - maar Lou was de kamer al uit en de trap af Beneden had Pa juist de deur geopend voor Oma, een wat statige oude dame; maar d'r lieve gezicht en mooie, krullend-grijze haar verzachtten dadelijk den indruk, die haar eenigszins stroeve houding anders zou hebben nagelaten. Pimmie volgde Papa op de hielen, kinderlijk-wijs, dat hij Oma mee van den trein had gehaald. Hij droeg de plaid, liet hem natuurlijk een beetje sleepen, en de koetsier, die de handtasch op de bank in de vestibule zette, sloot de stoet. ‘Hé, eindelijk. - We hadden al zoo lang uitgekeken Wat gezellig, dat u hier nu eens met de Kerstdagen is, Oma. Heb u 't erg koud gehad, ja zeker, hé-.’ Ze liepen langzaam, arm in arm, de trap op: Oma moest voorzichtig zijn met traploopen, had de dokter al eens gewaarschuwd. En Lou's blijdschap was zoo stralend en overvloedig, dat Oma haar maar stilletjes voortbabbelen liet, tot ze boven waren, waar Ma en Jo wachtten ter begroeting. Een oogenblik later, juist toen het licht flonkerend uitsprong uit al de kristallen van de groote kroon en de gordijnen gesloten waren, kwam Pa binnen, luidruchtig handenwrijvend. ‘Jongens, jongens, wat een weer! Is u niet blij, dat u binnen is, Maatje? We zijn zoo laat, hé. Enfin, met de drukke dagen is het de machinist te vergeven. Jootje, kind, hoeveel van die dinsigheidjes moeten er nog klaar vanavond?’ Jo keek op, een diep rood gloeide langzaam over haar gezichtje tot in haar hals. ‘Morgen pas, vader. Maar er is nog zooveel aan te doen.’ ‘Zoo, peuter, nou ga jij je gang maar, hoor. Krijgen we een kopje thee, vrouw?’ ‘Zeker, Frits, maar je moet Moeder even tijd geven om op adem te komen en zich wat te verfrisschen.’ ‘O, ja, best, ben ik al weer te voorbarig? Pim, geef me de kranten eens aan, jongen.’ Pa schoof een fauteuil bij den haard en met jongensachtige welbehaaglijkheid netselde hij zich er in en begon den leesdraf door zijn kranten. In haar uitbundige oogenblikken leek Lou het meest op hern. Jo had meer Ma's vlakke, soepele natuur, zich schikkend in alle opzichten om den vrede te bewaren. Maar er was in haar een diepte van liefdevol begrijpen en verborgen dienen, die Ma miste. Nu, tegen Kerstmis, zat ze in al haar stille, | |
[pagina 8]
| |
vergeten uurtjes verrassingen uit te denken voor thuis en kleertjes in orde te maken voor haar ‘klantjes’, zooals Lou ze schertsend noemde. Iedereen wist, dat Jo daarvoor werkte, maar wie het precies waren, dat bleef voor allen een mysterieus iets, en hun plagerijtjes dartelden om de geheimzinnigheid heen zonder ooit te probeeren met een ruwen greep tot de realiteit te komen. Tusschen Jo en Pa botste het nooit, tusschen Lou en Pa o, zoo dikwijls. En ondanks dat, of misschien juist daarom, was Lou toch z'n lievelingskind, dat zich in prachtige verontwaardiging tegen z'n meening te weer kon stellen, en - op wie hij trotsch kon zijn tegenover de buitenwereld. En Pimmie dan? Arme Pimmie, het nakomertje van twaalf, dat in alle opzichten misdeeld scheen met het overschot. Op z'n schraal, zielig figuurtje stond onvast het te groote hoofd, waarin met geen mogelijkheid plaats was voor sommen, die raadsels bleven en voor de radelooze ingewikkeldheid d's en t's in een taalles. Al zijn aandacht en opnemingsvermogen concentreerden zich in de liefhebberij van planten zoeken, kweeken en drogen en op z'n vrije middagen zwierf hij alleen, schuw voor de plagerige, gewiekste jongens van zijn leeftijd, langs verre, onbetreden paadjes en deed in z'n eentje ontdekkingstochten, waarvan hij alleen Jo iets vertelde. Voor Pa was hij een dagelijksche ergernis, Pa, die van zijn zoon z'n glorie had verwacht en zich nu tegenover de kennissen schaamde voor z'n misvormd uiterlijk van achterlijk kind. Pim leefde bangig op den achtergrond, zich vaag een beletsel voelend, voor Pa's gulle vroolijkheid, zat liefst maar stilletjes bij Ma of Jo te knutselen in zijn plantenboek, maar als hij dan gerucht van de anderen hoorde, gleed hij haastig van z'n stoel en nam de wijk naar zijn werkkamertje op de zolderverdieping. Soms had Pa medelijden met hem, verzon een pretje zooals nu: Oma afhalen van den trein maar zoodra Pim verviel in de abnormale uitbundigheid van zwakzinnig kind, krieuwelde de wrevel in Pa op en deed hij hem met een snauw van: ‘Jongen, stel je niet zoo onwijs an,’ terugtuimelen uit z'n plezier in de gewone schichtige afgetrokkenheid. Tot Lou zag Pim op in angstige verwondering: ze was zoo mooi, zoo groot, en ze dúrfde alles Bij de vele standjes, die hij opliep van Pa om zijn suffen, sprong zij dikwijls voor hem in de bres, iets, wat Ma en Jo nooit waagden, omdat Pa in z'n boosheid een ongemakkelijk heer kon zijn. Maar z'n stille, kleine geheimpjes durfde hij haar nooit toevertrouwen - ze was ook al twintig en hij nog maar een jongetje van twaalf - die verhandelde hij in een veilig hoekje met Jo... Oma kwam opgefrischt terug - ze hadden het kabinetje naast de achtersuite voor haar ingericht, en niet een van de logeerkamers, om haar de tochten naar de hoogere verdieping te besparen. Pa schoof een stoel voor haar bij | |
[pagina 9]
| |
aan den anderen kant van den haard, de overigen groepten mee in den kring en het gesprek ontspon zich. Loutje zorgde voor de thee. Gewoonlijk, wanneer ze samen waren, en Pa kwam binnen, dan vulde zijn luidruchtige, overheerschende aanwezigheid de heele kamer, dan buitelden zijn zinnen over al hun bescheiden gezegdetjes heen, tot Lou zich met een geestig woord tegen hem verweerde. Maar tegenover Oma dempte hij zijn stem en toomde zijn rumoerige woorden wat in, alsof haar rustige kracht hem imponeerde. Toen het meisje kwam zeggen, dat er opgedaan was, legde Oma plotseling haar hand op den schouder van Pim, die onhandig wat achter haar stoel rondscharrelde, en zei beteekenisvol: ‘De jongste en de oudste mogen naast elkaar aan tafel zitten, nietwaar vader?’ Pim glunderde, en Loutje keek verrast op naar Oma, die zoo fijngevoelig Pa een wenk wist te geven om Pim binnen den kring van hun belangstelling te trekken. En de ontroering schoot haar naar de keel, toen ze hen samen de trap af zag gaan naar de eetkamer: Oma rustig en gratievol als altijd met nog immer haar hand op den schouder van Pim, die lomp en onhandig naast haar naar beneden bolderde. O, het zouden goede dagen worden, dacht Lou telkens, wanneer ze aan tafel opzag naar Oma, en er streek een gevoel van veiligheid over haar neer om de stille evenwichtigheid, die Oma bracht in hun leven van rumoer en tuimelende stemmingen.
Voor ze nog helder wakker was den volgenden morgen, sloot dat gevoel van veiligheid zich weer om haar heen. Hoe kwam dat toch? vroeg ze zich af, in herinnering aan de dagen, die ze bij Oma hadden gelogeerd en waarin ook, dikwijls nog onbewust, altijd dat gevoel om hen heen was geweest. Was het de stemming in huis, de open Bijbel bij de ontbijttafel al of het geregelde kerkgaan op den Zondag? Lag het in een van die uiterlijke dingen of in Oma's innerlijke beheerschtheid, die uitstraalde over haar wezen? Ze wist het niet, ze wist alleen, dat het bij hen miste. Misschien had Jo nog een schijntje van dat kostbare bezit, maar zij, de anderen ... Dien middag ging ze met Oma winkelen; Jo had nog allerlei te doen en Pimmie mocht Ma helpen met het versieren van den Kerstboom. Het bleef buiten gelukkig droog en gezellig gearmd wandelden ze samen de stad in, waar het druk en vol was en in enkele etalages het roodige | |
[pagina 10]
| |
licht al in overdaad begon uit te gloeien tegen de schemering. In de smalle Hoogstraat lag winkel aan winkel een rijkdom van mooie dingen uitgestald: goud-, zilverkunstvoorwerpen - de weelderig-veelkleurige stoffen bij Liberty - je kwam niet klaar met bewonderen. En achter hen gleden suizend de auto's voorbij of hielden met een veerend schokje stil, dan sprong de chauffeur van z'n plaats en opende in ernstig-gebogen beleefdheid het portier voor een sierlijke verschijning in een overvloed van bont, die uit den wagen tripte en geruchtloos den winkel binnenschoot. ‘'t Is hier toch een echte luxe-stad,’ zei Oma, kijkend langs de filé van keurig-glanzende auto's. ‘Zoo iets zie je bij ons niet.’ ‘O, maar Oma, in zoo'n provinciestadje, geen wonder... Waarom komt u eigenlijk niet voor goed bij ons wonen?’ ‘Lieve kind, je hebt toch wel eens gehoord van oude boomen, die je niet meer verplanten moet...’ ‘Oude boomen... O noemt uzelf altijd zoo oud en u is nog zoo dapper. Nu die lange reis weer in dat koude, triestige weer.’ ‘Ik wou jullie nog zoo graag eens allemaal zien.’ ‘Nog eens... Omaatje, u mag me niet zoo laten schrikken, u doet net, of 't de laatste keer is. En we hopen van nog lang niet, hoor.’ ‘Ja, dat hopen we. En toch weet God het alleen. Maar kom, dat is iets, waar wij niet over kunnen beslissen en dat we rustig aan Hem over mogen’ laten. En, kind, morgen is het Kerstfeest, daar willen we met elkaar van harte blij om zijn, niet?’ Loutje slikte iets weg en drukte zwijgend Oma's arm wat dichter tegen zich aan. Ze drentelden de Passage door en de andere winkelstraten en nog eens terug, terwijl Oma hier en daar leuke dingetjes kocht, voor ieder een kleinigheid, juist voegend in elks sfeer en stemming, zooals de bloemenplaten voor Pimmie en het beeldige roode kandelaartje voor Jo. ‘Zullen we nu ergens thee gaan drinken?’ vroeg Oma mat, toen ze tenslotte na de laatste inkoopen weer stonden tusschen de meestuwende menschenvolte in de nauwe straat ‘Hè, ja, dol,’ riep Loutje verrukt. Ineens echter, opkijkend naar Oma's in doodelijke vermoeidheid grauwbleek-weggetrokken gezicht, besliste ze snel: ‘Nee, hoor. We doen 't niet. U is doodop. We rijden gauw naar huis. Hier vlak bij staan wel taxi's.’ Het was een rust, Oma veilig in een hoekje van de auto te hebben. Nu ijlden ze mee voort in de rits, die eindeloos scheen. Van alle kanten goot het hcht naar binnen. Alleen Oma's gezicht bleef in een schaduwhoekje, scherp-wit en oud afstekend in de donkere omlijsting. | |
[pagina 11]
| |
Zou Oma veel minder sterk zijn dan zij allen meenden? dacht Lou bezorgd. Ze reden zwijgend. Vanuit de middenstadsdrukte schoten ze nu de stillere wijk in. Daar waren ze er. ‘Wacht u even in de vestibule?’ vroeg Lou, terwijl ze de deur voor Oma opende en daarna snel met den chauffeur afrekende. ‘Ziezoo, leun u maar op mij. U wilt zeker liever naar bed?’ ‘Och, dat juist niet. Maar toch graag een poosje alleen zitten,’ was het hijgend-zachte antwoord. Oma steunend, ging Lou langzaam met haar de trap op, liep de bovengang vlug vooruit om uit het kabinetje de knoppen van het electrische haardje neer te drukken - dan werd het er gauw wat warm. Toen hielp ze Oma uit bont en mantel, schoof een makkelijke stoel bij het haardje met een voetkussen er voor: ‘Ziezoo, ga u nu maar es een poosje rustig zitten. Wil ik een kopje thee voor u halen? Liever maar niet? Ook goed, hoor. Hebt u zoo iets wel meer, Oma?’ ‘In de laatste tijd nog al es, vooral in drukte van veel menschen. Maar je zegt er maar niets van aan de anderen, Lou, want zooveel heeft het niet te beteekenen. Ik kom nu al weer wat bij.’ ‘Wij weten het wel met ons beidjes, hé Omaatje,’ zei Lou hartelijk, terwijl ze het witte gezicht tusschen haar handen vatte en een kus op het voorhoofd drukte. Toen glipte ze weg en sloot zacht de deur van het kabinetje achter zich. In de voorsuite was niemand, de middendeuren bleven krampachtig gesloten, er achter hoorde ze het kinderlijk-juichende stemmetje van Pimmie tusschen enkele, kalme zinnetjes van Ma. Ze kon hier niet blijven, als er iemand binnenkwam, zou die natuurlijk vragen naar Oma. Ze schonk zich een kopje thee in en nam dat mee naar boven, naar de zitkamer, die Jo en zij samen hadden. Ook niemand! Het huis leek uitgestorven en toch vol geheimzinnigheid. Zou ze wat gaan lezen? Och, eigenlijk niks geen zin. Kom, die kast moest maar es wat opgeruimd, 't was er een heidensche rommel in. En zoo, schikkend en pakkend, soms ongerust luisterend naar de geluiden, die van beneden kwamen, talmde en tobde ze door het overschot van den middag, dien ze zich zoo heerlijk had gedroomd en waarvan het genot nu plotseling lag afgeknapt. Maar aan tafel bleek Oma heelemaal opgefleurd. Ze had lekkertjes even geslapen in den stoel, vertelde ze ongemerkt aan Lou. En 's avonds schoven ze op de geliefkoosde wijze om den haard met alleen het licht van de schemerlamp en van enkele zuivere, bevende | |
[pagina 12]
| |
kaarsenvlammetjes. Oma was vol vriendelijke plagerijtjes tegenover Pim, die mee in den kring zat, om de geheimnisvolle pracht van den Kerstboom achter de gesloten deuren en Pa lag het, lui-uit in zijn stoel, genietend van z'n geurige sigaar, zonder wrevel aan te zien; die moeder van hem kon toch verdraaid-goed met den jongen omspringen, beter dan hijzelf, moest hij erkennen. Toch vertroebelde soms de goede toon. Dat was, toen Oma vroeg: ‘En waar gaan we morgen naar de kerk?’ Pa verschoof even en zei toen met een hooge nuchterheid in z'n stem ‘Als ik u was, ging ik naar de Groote Kerk.’ ‘En jij dan? Waar ga jij heen?’ ‘Ik? Van zakenmenschen moet u niet vergen, dat ze de laatste Zondagen van 't jaar naar de kerk gaan. Daar hebben ze't veel te druk voor. Ik moet morgenochtend werken, 'k Wil u wel brengen en zelfs wel afhalen, dat frischt nog es op, maar verder kan u van mij niet verlangen, dat ik daar anderhalf uur zal zitten niks doen. Overigens - mijn beide dochters en m'n zoon zullen u graag gezelschap houden, nietwaar jongens?’ Niemand antwoordde, want er was in deze gewild-luchtige zinnen te veel van een hardnekkig verweer om er met scherts op in te gaan. Jo boog zich nog wat dieper over haar werk en Lou zag op Pa's gezicht de strakke spanning, die zij kende uit de heftige botsing van meeningen met haarzelf. Waar moet dat op uitloopen? dacht ze. Want Pa ging nooit meer naar de kerk, liet hen nog gaan en de catechisatie bezoeken, omdat hij vond, dat 't zoo bij je opvoeding hoorde. En Ma, och Ma bleef thuis, omdat Pa dat gezelliger vond. ‘Dus je gaat liever niet, Frits,’ zei Oma na een lange pauze. ‘Dat wist ik niet.’ ‘Och, maar u weet toch wel, dat ik sinds jaren niet meer met u gelijk dacht.’ ‘Ja, dat wel. Maar de kinderen dan?’ ‘O, die laat ik vrij, die mogen zoo vaak gaan als ze willen. U ziet me toch niet aan voor een tyran, hoop ik?’ ‘Nee, alleen maar voor een man, die z'n God verloren heeft.’ ‘Maatje, niet zoo preeken, hoor. Kom es wat, u behoeft heelemaal geen medelijden met me te hebben. Daarvoor hebben we 't nog veel te goed, nietwaar kinderen?’ Zijn blik viel op Pimmie, die hem met onwijs-open mond zat aan te staren, en meteen betrok z'n gezicht. ‘Nou ja, ieder heeft wel eens wat, maar overigens, niks te klagen, hoor.’ Op dit oogenblik werd er geklopt en het meisje bracht de post binnen. Dat brak de spanning: Pa deelde uit en vloog z'n eigen brieven haastig door. | |
[pagina 13]
| |
Maar in Loutje schreide het: O, Oma. nu doet Pa zoo rijk, maar als u eens wist, als u alles eens wist - al het geherrie om Pim, de dwingelandij van Pa om z'n zin door te zetten. En zonder dat ze 't wilde, werd zijzelf de aanleiding, die hun armoede en verdeeldheid nog eens voor Oma open kwamen te liggen. Het ging over hun toekomstplannen: Jo wilde na de Huishoudschool maar graag bij Moeder thuis, dat vond ze 't prettigst; Pim zou natuurlijk leeren, vertelde Pa, terwijl Oma even bedenkelijk met de wenkbrauwen trok. En Loutje? ‘Volgend jaar examen doen voor Middelbaar, en dan...’ ze zweeg. ‘Nou, voor den dag maar met je malle fratsen,’ zei Pa hard. ‘Ik zal 't u wel vertellen, ze heeft zich de dwaasheid in 't hoofd gezet om naar Indië te willen en zoolang ik leef, geef ik daar mijn toestemming niet voor.’ ‘Waarom niet. Frits?’ ‘Waarom niet? Vraagt u dat nog? Een meisje alleen naar Indië met d'r Middelbaar Teekenen? Nooit... Ze mag thuis komen als ze wil, ze mag naar den versten uithoek van 't land trekken om mij, ze mag, als 't mij goed lijkt, trouwen, zooals dat voor een meisje van haar leeftijd past, maar naar Indië gaat ze niet. Afgeloopen. Pa heesch zich uit z'n stoel en ging met dreunende stappen de kamer uit. De deur sloeg toe; alle kaarsenvlammetjes sidderden. De anderen bleven als schuldigen verslagen achter. Zoo was 't nou altijd: je kón niet met Pa redeneeren, als hij vastraakte, dan sloeg hij er met een hard machtswoord door heen en je hield niets over dan het bedremmeld en tegelijk verbitterd gevoel, dat je herrie voor niks had gemaakt. ‘Och, waarom zijn we er toch over begonnen,’ zei Jo zacht. ‘We weten immers, dat Pa er niet over wil hooren.’ Allerlei heete, heftige verdedigingen sprongen Lou naar de lippen, maar Oma was haar voor: ‘Ik kan me best indenken, dat Lou idee voor Indië heeft. Maar, heusch kind, nu Pa er zoo fel op tegen is - en je weet ook wel, dat hij daar toch niet af te brengen is - geloof ik, dat je maar moeite moet doen om die wensch los te laten. Je zou er toch nooit vree bij hebben, wanneer je heenging zonder Pa's goedkeuring.’ De tranen drongen bij Lou naar voren: dat was 't juist - kon je 't maar niks schelen, wat Pa er van vond, dan had je 't veel makkelijker, maar je gaf er wel om, heel veel zelfs. Toch, later met Jo op de slaapkamer, toen die suste: | |
[pagina 14]
| |
‘Loutje, praat er nu niet meer over met Pa, 't wordt immers altijd weer herrie,’ barstte ze nog eens los. ‘'t Is te gek, Jo, om je altijd stil te houden, op die manier wordt Pa hoe langer hoe onhandelbaarder. Wij zijn toch warempel ook geen kinderen meer... Laat Pa honderd keer meer ervaring hebben, ieder mensch heeft tenslotte toch het recht er een eigen meening op na te houden en die...’ Ze kwam niet verder, ze stond star met den borstel in de opgeheven hand om aan het haar te beginnen, want ze zag ineens, in een flits, hun bedorven avond in de mooie, stil-kleurige entourage, maar inwendig vol gescheurdheid en krakeel. En dat nu zelfs, nu Oma er was - die dit niet verhoeden kon! Een snik schoot omhoog. O, God, konden de menschen niets anders doen dan de ellende en bitterheid in elkaars hart drijven of zacht-toezienden zijn, en ging er nooit weldoende kracht van het eene leven in het andere? En morgen - morgen zou het Heilige Kerstfeest zijn... |
|