voornamelik uit 't Oude Testament, met ‘Babel’, ‘Mozes' dood’ en ‘De jonge Veldheer’ (dat even aan de Saul-fieguur herinnert) en uit de Griekse mythologie met ‘Ikarus’.
Maar toch voldoet deze bundel niet geheel. We nemen weer 't eerste gedicht, ‘Babel’. Dat dit bij van Eysselsteijn voornamelik wordt een schildering van toestanden, minder van 't gebeurde, dus meer episodenwerk, is in hoofdzaak het gevolg van zijn grote gave van plasticiteit. Dat deze schildering meer lijkt een Babel van de hoogkultuur, dan van de lage trap van beschaving, waarop de torenbouwers stonden, en van waaruit ze 't met hun streven naar vastheid en begrensdheid, brachten tot 't stenenbakken, dat komt op rekening van, en is ook het recht van de dichterlike visie.
Maar als van Eysselsteijn dan in 't laatst de dichter van Babel spreken laat, en die als enige wens heeft ‘dat weer houweel en spade werken mogen aan Uw gebouw’ - dus 'n àndere toren en hernieuwde berg - en, als enige korte bede de éne versregel: ‘en dat hun hoogmoed zwijge!’ dan is dat hierom een grote onmogelikheid, omdat die toren, die berg in z'n geheel is een produkt van het hoogheidsstreven van de mensheid, van de zonde der mensheid, en wanneer deze hoogmoed zou zijn weggenomen, dan zouden de mensen in 't geheel geen toren meer willen bouwen, om zóó te stijgen tot God.
Het hoogheidsstreven draagt als hoofdmotief heel de bundel. Bij ‘De jonge veldheer’ komt ze, nadat deze de juichkreten van het volk heeft doen verstommen:
‘Ik ben U Richter! Koning is God!’
‘God koos mij tot dit werk!’
‘Eer Hem om 'tgeen Ik deed!’
in de laatste regels met 'n plotselinge wending weer binnensluipen om zó de mislukking van dit leven te doen vermoeden:
‘Maar toen hij keerde en de voorhang sloeg
achter hem toe, vloekte hij 't volk dat klein was,
tooide met rozen zijn hoogmoedig hoofd,
Zo ook in ‘Groei’ en ‘Ikarus’.
In zijn houding tegenover dit hoogheidsstreven ligt de fout en de tragiek van het profeties dichterschap van van Eysselsteijn, waardoor zijn worstelen om ‘'t hooge licht’ eindigt met ‘Val’. Geen enkele zonden maken het verkondigen van de Nieuwe Dag eindeloos, en niet het wegnemen daarvan brengt het ‘openwentlen van God's deuren’ - neen, met de komst van de zonde, die alles en allen doordringt, is de heele wereld van nu ‘in stukken gevallen’ en pas de vernietiging van deze macht kan de nieuwe aarde brengen, waarin Gerechtigheid woont.
J.H.