Marcelles Emants.
Zoo vallen ze, de een na den ander, onze mannen van '80. Want al is Emants evenals Couperus, nooit bij de tachtigers aangesloten geweest, beiden behooren toch tot de groep. Misschien zijn deze twee gestorvenen wel de belangrijkste der beweging, in elk geval zijn het figuren van bizonder groote beteekenis, om hun streng persoonlijke onafhankelijkheid. Toch is bijna geen tegenstelling scherper te geven dan het werk van Couperus en Emants. Twee uitersten. Het fijne charmante en beminnelijke van Couperus staat daar zoo heel vreemd en ver tegen het harde, wrange, groot-eerlijke van Emants. Beiden evenwel dragen over hun werk dat hoog aristocratische, dat hen weer van de 80ers doet onderkennen.
Emants heeft gegeven het breed epische en dramatische, dat zijn volgelingen slechts fragmentarisch hebben gekund.
Lilith (1879) en Godenschemering (1883) zijn werken van buitengewone beteekenis. Een nagelaten bekentenis, mag vreeselijk zijn van donkeren afschuw, wijsgeerig, ontstellend zeker en waar, het wordt toch gerekend tot het voortreffelijkste van de werken der wereldliteratuur. Heel zijn werk is omhangen met een duister en bijna beangstigend donker, dat de ziel zwaar drukt en toch ontroert van waarheid. De vastheid en starheid sloeg op de aarde in den tijd van weekheid en slapte.
Daarom staat Emants werk daar aan het begin der jongere periode, als een groote, hooge, bijna niet te bestijgen berg.
Donker en zwaar en hard en koud, doemt het als een ontzaglijk gevaarte omhoog, tegen den literairen hemel.
Niet alleen staat het daar aan het begin eener nieuwe periode, het sluit ook onverbiddelijk een oudere af. Daar moest een ander leven achter liggen.