Opwaartsche Wegen. Jaargang 1
(1923-1924)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 351]
| |
Boekbespreking.Solaes door J.W. de Boer. Rotterdam. W.L. & J. Brusse's Uitgevers-Maatschappij, Rotterdam MCMXXII.Dit boek ligt al een poos op bespreking te wachten. Dat het zo lang op mijn schrijftafel gelegen heeft, ligt behalve aan mij ook aan het boek zelf. Het doet geheimzinnig, het boek is vreemd, men gaat grote verwachtingen koesteren, maar wat de titel belooft, ontvangt de lezer niet. Ondanks vele schitterende recensies, kan ik niet anders zeggen dan dat Solaes mij een teleurstelling is geworden. Ik heb geaarzeld om dat te zeggen, omdat enkele gedeelten een heel eind hooger staan dan het meeste, dat tegenwoordig verschijnt. Neem b.v. de komst van Vromonde op Ballinghove: ‘Roerloos staat Hero. Zijn ruige kop is een brok rots boven het land van zijn romp. Door den voorhof zweeft de jonge vrouwe nader als een belofte. Zij ziet omhoog. Zij ziet Hero aan. Strak. Grauwer dan zijn stugge huis is hij. Zij aarzelt niet: deze is de heer en meester. Gracielijk neemt zij haar kleed en bestijgt de breede treden der drie terassen. Hoog, als uit den zwaren wal-zelf gegroeid, Hero. De jonge edelvrouwe neemt heur haren in den arm, - de andere houdt haar kleed -, nijgt en spreekt. Zij vraagt. Als een schuchtere eerste lentevogel moet haar stem geklonken hebben. Hero schrikt. Maar dan komt het onverklaarbare-in-hem tot opstand en verzet. Zijn wenkbrauwen fronsen zich. Somber en rauw, snauwt bij een vraagwoord terug, als smijt hij een steen. Gekreukte verwondering overbloost schaduwend Vromonde's fragiliteit; dan werpt zij Hero haar trots voor de voeten, lachend (p. 45, 46). 't Is alleen maar jammer, dat vlak daarna de ‘legenden’ de schrijver in de rede vallen: ‘Wat vraagt Vromonde Hero? en wat wedersmijt hij haar met z'n schorre geluid? De legenden vertellen alleen van haar trotschen lach. Verder verschillen alle gissingen.’ (p. 47) Even later: ‘Als een laatste vogel in den nazomer,’ zegt de legende, ‘zoo klonk haar stem.’ (p. 47) Zo komt telkens die bemoeizieke legende met haar opdringerige stem het verhaal verstoren. Ook valt de schrijver zichzelf meermalen in de rede met b.v. een uitroep als: ‘Ach, wie kent de vreezen van verwrongenen, dwazen, en van dieren?’ (p. 130) Het verhaal lijdt verder nog aan een derde onderbreking: we vernemen door elkaar het tot bewustheid komen van de dwaas Solaes en de geschie- | |
[pagina 352]
| |
denis van zijn voorgeslacht: de Heroden. Afwisselend behandelen de hoofdstukken nu deze, dan die geschiedenis. Evenals Solaes pas in het laatste hoofdstuk tot helderheid komt, wordt ook aan de lezer het verband tusschen de geschiedenis van Solaes en de Heroden pas duidelik in het slot van het boek. En wat voor verband dan nog. We weten dan, dat Solaes het kind is van Roland en Isoude, dat hij is de laatste uit het geslacht der Heroden. Nu zouden we verwachten, dat de geschiedenis van zijn stamboom ons licht zou verschaffen om Solaes te begrijpen. Is het, omdat hij een kind van Roland en Isoude is, dat we hem in het begin van het boek aantreffen als dwaas? Zeker niet, de overmoedige liefde van die twee heeft te zeer de sympatie van de schrijver. Is het 't bloed van Hero, de Bruut? Waarom mist hij dan diens kracht? Wat bracht hem in die toestand van verdwazing? Wat heeft de wereld hem gedaan in zijn jeugd? Waarom gaat hij naar die wereld terug? ‘Omdat Gods hart slaat,’ zegt de schrijver. ‘Eén slag. 'n Ontzaglijke klank.’ God roept hem. Hij gaat ‘de lichtende nacht in.’ Wat gaat hij doen? De zonden der Heroden boeten? Vertroosting, Solaes brengen? We zouden zo zeggen, dat boete en troost niet meer nodig zijn, want de schrijver heeft in het huwelik van Roland en Isoude de oplossing al gevonden, als hij Goidschalk het uit laat spreken: ‘Noch met God, noch met kunst is men een waarachtig mensch. Dat kan men hoogstens worden, wanneer men liefheeft boven leven-en-dood. Daarom: Leve Isoude, leve Roland! Zij hebben het geknakte ras voorgoed gebroken!’ (p. 245) Wat maakt de Boer van God, kunst en liefde? Voor God - opzettelik vermijdt hij de hoofdletter bij Zijn naam - heeft hij niets dan minachting en haat. Bij de turvers, die zonder God leven, heeft Solaes het best, maar bij de kleiboeren, daar zijn de kerken. ‘Huiverend zit Solaes erbij, als de predikers met de vlakke hand op het evangelie petsen; hij weet dat dat zoo hoort, omdat ervoor betaald is. Hij hoort hoe zij donderen, tot heeschwordens toe, om hun dommelend auditorium de huid vol te razen met hel-en-alle-duvels........ Hoe harder de blauwe boeren snuiven, des te hysterischer lamenteeren de zielverzorgers over het bloedgerichtelijk einde dezer zondenwereld. Na afloop nemen de boeren een hartversterking. ‘Wat een donderjool vanmorgen in de kerk,’ zegt er een tot Solaes. En een ander: ‘Je moet billijk toegeven, dat wij waar voor ons geld krijgen,’ (p. 99) Er zit nijdige spot in dergelike beschrijving, die door zijn gemis aan geest zijn gemis aan kunstwaarde niet kan vergoeden. Een bittere grap van hetzelfde gehalte vinden we in het gesprek tussen Solaes en Marja over de ‘stormer’. Als Solaes vertelt van de verschrikkelike storm en hoe het zwiepend geweld Hero vanzelf leerde bidden uit louter bangigheid dan vraagt Marja: ‘Is 't in andere landen ook zoo?’ ‘Wat? Het bidden uit bangigheid?... Ja!’ ‘Nee, ik meen van die stormers’.... (p. 155). En de kunst? De kunst verwringt het leven van Adel en Alleene. De kunst doet Isoude naast Joen verkommeren. Al geeft de kunst geen bevrediging, de kunst schijnt meer beslag op de mensen te leggen dan God. De boeren leefden tenminste hun eigen leven, Alleene en Joen hebben slechts tijd en gedachte voor hun kunst, vernietigen hun leven voor die kunst. Maar groter dan die beiden is de liefde. Afzichtelik, overal verwoesting brengend is de woeste begeerte van Hero en Wigo. Rolands liefde voor Isoude, de vrouw van Joen, is dan de ideale liefde, | |
[pagina 353]
| |
waarvoor de linde gaat bloeien, de sloten openspringen, de grendels vallen. Als het verhaal die hoge liefde bereikt heeft, dan kan Solaes de wereld weer in. Dan gaat hij, met zijn zoete naam van vertroosting. Wie zo het leven ziet, diens boek moest een mislukking worden. Er moet nog heel wat in de Boer tot rust en tot klaarheid komen, voor hij een boek zal schrijven van overtuigende kracht. ‘Het legendensnoer knapte. Een gelukkig toeval. Want nu blijven er geen vragen over.’ Zo lezen we aan het begin van het laatste hoofdstuk. Ik vermoed echter, dat bij de schrijver nog vele vragen over zijn. 'k Hoop, dat hij nog eens een beter antwoord geeft. v. H. | |
Levensvreugde, door Nelly van Dijk-Has. Uitgevers Mij. ‘Holland’ Amsterdam.Het nieuwste boek van Nelly Has ‘Levensvreugde’ is een aardig boek. Toen ik boven aan bldz. 87 gekomen was, waar Max, nog eens lezend in ‘de Negerhut’ er niet aan dacht critisch te lezen, maar las.... ‘met z'n hàrt’ - toen bedacht ik mij dat, de meeste menschen. het ‘lezend’ publiek óók meestal, doorgaans met het ‘hart’ lezen. En nu zijn er m.i. boeken, die, wanneer je ze critisch leest er bedenkelijk afkomen, maar wanneer je ze met je hàrt leest, een warmte laten nagloeien, soms nog dagen lang. Zulk een boek vind ik ‘Levensvreugde’, dat een plaats vond in een serie ‘Lichte lectuur voor ledige uren’. Hoewel ik weinig menschen ken, die beschikken over ‘ledige’ uren, vind ik het niet onaardig gevonden. De uitgevers zelf zijn zoo eerlijk althans, dit boek niet onder ‘literatuur’ te rangschikken. Nelly Has vind ik een christelijke schrijfster die boeken schrijft zooals een andere vrouw gezellig een huis aankleedt. Ik heb in dit boek geen aanleiding kunnen vinden om er eens flink over te ‘toornen’, daarvoor is het te vriendelijk en ook te bescheiden. ‘Levensvreugde’ verhaalt van Elly van Dalen, een schat van een meisje, dat woont op de Marnixkade in Amsterdam. Haar moeder is een model moeder en haar vader eveneens, zoo ook haar broertjes en zusjes. Elly moet wat verandering van lucht hebben, - ze lijdt aam malaria koortsen - en dan komt ze te logeeren bij een Oom van haar, een aardige dokter met een aardigen zoon, en een hooghartige trotsche dochter. De familie band was zeer verslapt, als gevolg van te groote tegenstelling in omgeving en ‘afkomst’ Lette, de dochter van Oom, vindt haar familie in Amsterdam te kleinburgerlijk. Elly verricht wonderen in Oom's huis, waar ze als vreemden bij elkaar leven, en elkaar stil verteren omdat de ware levensvreugde er gemist wordt; zij heeft de natuur van haar moeder, en begint zich met liefde te geven aan een onguur bekend staande vechtersbaas, Bartman, en een ongelukkig misvormd meisje, Roosje, dat een moeder heeft om van te rillen. Later, hoewel na veel conflicten met Alette, en ook Oom en Max, overwint Elly, en blijkt, dat Bartman niet zoo slechts is ais de menschen hem door hun voortdurend afstooten trachtten te maken. Ze vermurwt z'n hart, en ook dat van Roosje en ten slotte van iedereen, zelfs dat van de hooge koude Alette, wier trots gebroken wordt, en in wier hart dat bijna dood was gevroren in liefdeloosheid het leven zuiverder en warmer begint te kloppen. Max is zich inmiddels zoo aan Elly gaan hechten - en dit is wederkeerig - dat er in de toekomst beslist een verloving van komt. Zelfs het religieuse leven, dat op laag peil was komen te staan in Ooms | |
[pagina 354]
| |
huis, keert terug met de geschiedenis van Zacheus, bij wien Jezus in huis wilde komen. Dit is ongeveer de inhoud van het eenvoudig opgezette verhaal. Vrij goed teekent de auteur de pijnende conflicten tusschen Elly en Allette. Vooral de laatste figuur is strak gehouden. De grootste fout in dit boek kan men op iedere bladzijde lezen: het is, wat de familie van Dalen aangaat, vooral Elly, te zonnig Het is wel prettig om eenige uren met zulke voorbeeldige menschen, en zulk een fijn, zacht en warm-geloovig meisje te vertoeven maar, als niet vlak daarna het leven weer wondde en scheurde! Gelukkig ben ik het geloof aan edele naturen niet geheel verloren, ik weet dat er menschen zijn, met zulk een hart vol liefde voor den ellendige, en verdwaalde, wier leven één groote liefdedaad is, maar dan toch - ook in hùn hart en leven is véél wisseling van goed en kwaad, krachtige idealen en hopeloos banale levens-neteligheden. Nelly Has kan goed vertellen, maar het is jammer dat zij dit boek te mooi wilde vertellen. Ik wil niet zeggen dat dit niet moraliseerend kan werken - o - misschien wel, maar Nelly Has wil met haar schrijven ook ontroeren - en dat vermag zij hoogst zelden. Daar is haar geschrijf dan ook blijkbaar te ‘lichte’ lectuur voor. Een boek ontroert mij als er ziel in zit, en liefde en haat en schoone en zwarte gedachten, maar in en boven dit alles de belofte van een hoogere en schoonere harmonie, zooals in dit boek wel is waar iets van ware Levensvreugde licht. Nu deze schrijfster al vele boeken geschreven heeft, welke gaarne door ‘jonge dames’ gelezen worden, in welke boeken zij blijkens haar laatste, dat ik hier voor mij heb liggen, niet hooger komt dan het gewoon beschrijvende en vertellende twijfel ik er toch sterk aan of wij van Nelly van Dijk - Has, nu nog iets zullen kunnen verwachten dat onze Christelijke literatuur verrijken zal. Haar werk mist, en ik neem nu maar dat laatste boek - vooral sfeer. Sfeer is toch iets onmisbaars in een roman. Zoo goed als nergens trilt er een fijne spanning, overal stuit je op de auteur die er als de kippen bij is om alles toch maar duidelijk te beschrijven en te vertellen, met meestal o, zulke gewone woorden: ‘menschen uit welken stand ook, die niet wilden - die de krachten en gaven die God hun gaf, 't zij door lakschheid of onwil, maar moedwillig, te loor lieten gaan - waren hem een gruwelGa naar voetnoot*) blz. 2) ‘boog dan eerbiedig haar hoofd. (blz. 15) “Ik voel nu niets dan geluk” - fluisterde hij hevig-bewogen’ (blz. 21.) Dokter van Duren stapte haastig uit een schamele woning... (blz. 34.) ‘Gaat vader hem voorlezen’, vroeg Rie naief (blz. 53). Zoo is er of iedere bladzijde wel iets te vinden dat slechts getuigt van een gewoon-middelmatig talent, dat zich echter voor de massa prettig laat lezen. Nelly van Dijk-Has schrijft ongeveer in den trant van mevrouw van Hoogstraten, die nu echter, naar ik vernam aan haar eerste ‘echte’ boek bezig is, dat zij schrijft slechts in uren wanneer zij geinspireerd wordt, stil teruggetrokken in haar werkkamer. Het gegeven in Levensvreugde is maar eenvoudig - en dat is gelukkig. Voor een familieroman moet deze auteur haar personen dieper aanvoelen en dan toch nog veel objectiever uitbeelden zoodat, vooral in de gesprekken, je de menschen beter kunt herkennen en ze niet allemaal in gelijken trant spreken. Het boek is al wel bijna uitverkocht, doch een tweede druk zal er ook nog wel ingaan. Vele menschen lezen immers gaarne veel liefs en goeds van anderen? En dan is het leven nog zoo kwaad niet!! Als je dit boek met je ‘hart’ leest is het wel een aardig boek. P.J.R. |