| |
| |
| |
Menschenhanden
door Wilma.
X.
Opeens die onverwachte tegenstand van Erica! dat energiek opgrijpen van de teugels!
Mevrouw Norden begreep er niets van. Erica was in den laatsten tijd zoo zacht en meegaand geweest, en nu was het plotseling omgeslagen. Geen geduld met Betty en, bekende ze zichzelf, geen geduld met haar.
Och, ze wist 't wel, ze wàs moeielijk, voor zichzelf en voor anderen! Nauwelijks was de eene zwarigheid uit den weg geruimd, of een andere kwam haar weer benauwen, en als er geen wolkje aan de lucht was, werd zij gepijnigd door angst voor op handen zijnde gevaren. Ze streed er tegen, ze kon dien angst maar niet meester worden. Wybo begreep het, Wybo wist wel, dat ze het niet kwaad meende, het was alleen de angst, die maakte dat ze zoo moeielijk de dingen over kon geven. Ze had zoo gedacht, dat Erie nu eindelijk begreep en haar wat tegemoet wilde komen. Maar ze begreep niets, daar was ze misschien ook nog te jong voor.
Zoo tobde ze over zichzelf en over Erie's veranderlijkheid; over Wybo tobde ze ook, omdat hij nu toch wel zien moest dat zijn vrouw niet zoo volmaakt was, als hij zich haar gedroomd had.
Maar Erica was weer dapper meesteres en constateerde met groote voldoening, dat Mientje weer begon te zingen. Met al dat kleine, armelijke tobben over niets moest het uit zijn. Ze was er niet aan gewend, ze wilde er ook nooit aan gewennen, het leven was te mooi!
Zoo naderde het Kerstfeest.
‘Laten we een Kerstboom nemen,’ stelde Betty voor, toen ze op een
| |
| |
morgen een wagen door de straat zag gaan, volgeladen met groote en kleine denneboomen.
‘Wou je dat zoo graag?’ en terwijl Erie het zei, hoorde ze verweer in de klank van haar stem; Zoo was ze er aan gewoon geraakt zichzelf te controleeren, als ze met Betty sprak.
‘Wou jij het dan niet graag?’ hoorde ze Betty snibbig zeggen, ‘iedereen heeft een Kerstboom.’
‘Neen, neen Betty zoo bedoel ik het niet,’ gaf ze haastig toe, ‘ik kan het Kerstfeest alleen maar niet zoo goed navoelen als iedereen, die een Kerstboom heeft, maar als jij het prettig vind, dan vind ik het ook prettig! We zullen er vanmiddag dadelijk een gaan uitzoeken.’
Betty sloeg haar armen onstuimig om Erie's hals. ‘Je bent een schat, hoor, vanmiddag dus!’
Erie had groote moeite haar onverschilligheid te verbergen, toen ze met Betty dien middag door de winkelstraten ging.
Al die bonte kramerij, tot schepen en vliegmachines en luchtballons en harlekijntjes toe, alles kon aan een Kerstboom!
Betty genoot van al het licht en de kleuren van al de grappige, blinkende versierselen. Ze kwamen langs een bloemenwinkel en kochten een paar bossen hulst en mistletoe. Ze bestelden er een Kerstboompje, en toen mocht Betty zelf de versieringen gaan uitzoeken. Enkel wit en zilver koos Betty, maar ze bekeek met kinderlijke pret, het bonte, brooze Kerstboomspeelgoed, met een heimelijk verlangen nog naar al die begeerlijke dingen, zoo als groote menschen, die in hun jeugd te kort gekomen zijn soms in een klein schuilhoekje van hun hart een hunkering verbergen, naar een kinderding, dat nooit in hun bereik was gekomen.
Daarna zochten ze nog allerlei geschenken uit en lieten zich, moe van 't drentelen in een rijtuig thuisbrengen.
Mevrouw Norden ontving Erica buitengewoon hartelijk, daaraan kon Erie het plezier afmeten, dat ze Betty met deze winkeltocht gedaan had. Ze was blij, dat ze haar eigen gevoel op zij had gezet. Misschien was dit wel voor haar de goede manier om Kerstfeest te vieren.
Ze stalde 's avonds alle inkoopen in de tuinkamer uit, om ze aan Wybo te laten zien.
| |
| |
Hij bleef lang weg. Onder 't wachten op hem viel ze in slaap en werd eerst wakker door 't opengaan van de kamerdeur. Toen ze zijn bezorgd gezicht zag, sprong ze lachend op. ‘Ik heb geslapen, zeker van 't lange winkelen vanmiddag, kijk eens wat we gekocht hebben voor den Kerstboom! We zullen van 't jaar een Kerstboom hebben?’
Het diepe rood van verheuging vloog over Wybo's bleeke gezicht. ‘Dat is heerlijk, wanneer heb je dat bedacht?’
‘Betty heeft het bedacht en Betty heeft alles uitgezocht, heeft ze geen mooie dingen gekozen?’
Wybo kuste haar, bewonderde en prees, en toen werd alles veilig in een kast geborgen.
‘Weet je,’ zei Erie, toen ze samen rustig bij den haard zaten, ‘ik heb zoo'n moeite met Kerstfeestelijkheden, omdat ik zoo moeielijk mij in kan leven in de eigenlijke geschiedenis. Bij moeder was het iets heel anders.
Moeder deed het vanzelf, het behoorde bij haar, ze had het haar haar heele leven zoo gedaan, misschien zonder tot het wezenlijke er van door te dringen.
Moeder heeft Christus voor 't eerst gezien, toen ze ziek was; als de Man van Smarten zag ze hem, een daardoor heb ik Hem ook eerst zoo gezien, misschien met de oogen van moeder. Ik was toen nog zoo jong. Wat zij zag, zag ik ook.
En als ik nu op het Kerstfeest aan Hem denk, zie ik Hem niet anders.
Begrijp je wat ik bedoel?'
Wybo legde zijn hand op de hare. ‘Zeg het nog verder, Erie, wou je Hem liever anders zien?’
‘Ja,’ weifelde ze, ‘ik zou Hem willen zien, als een kindje in een kribbe, met herders en engelen en wijzen uit het Oosten er om heen.’
‘Maar moeder heeft je die geschiedenis toch verteld, toen je nog heel klein was.’
‘Ja, dat heeft ze ook, maar dat kindje in de kribbe was voor mij nooit hetzelfde als de Man van Smarten.
Die had voor mij veel grooter werkelijkheid. Hij was zoo werkelijk als de vreemde schilder; de geschiedenis van het kind in de kribbe bleef een sprookje.
| |
| |
Daarom begon al dat bonte feestgedoe me zoo dwaas te lijken, al die lichtjes en bloemen en Kerstmalen.’
‘En nu dan, lieveling, nu doe je het toch ook!’
Ze antwoordde niet; ze leunde met haar hoofd tegen zijn schouder, en streelde zijn handen.
Wybo vroeg niet verder, hij begreep. -
- Op Kerstmorgen kwam Harold en bracht Keesje mee als een Kerstmannetje in zijn wit wollen truitje en broekje met slobkousen.
‘Ik ben witte piet, tante Erie,’ zoo begroette hij haar, ‘is de Kerstboom er al?’
‘Maar Harold!’
‘Ja, jij mag Keesje nu eens hebben met Kerstfeest,’ verklaarde Harold, ‘we hadden met ons drieën willen komen, maar Phine is niet in orde, en nu komt Keesje alleen.’
Wybo wist er van, ze zag het aan zijn gezicht, hij wist ook van Vader en Matthijs die een uur later met elkander kwamen opdagen. Maar ze liet niets blijken, het was Wybo's Kerstverrassing.
‘Nu kan je Keesje vanavond de geschiedenis van het kind in de kribbe vertellen,’ zei Wybo, toen Harold vertrokken was.
‘Ik zal het probeeren,’ beloofde ze vroolijk, maar voelde zich den heelen middag beklemd. Waarom vroeg Wybo dat van haar?
Misschien verlangde hij zelf! Wie weet! Toen voelde ze zich nog dieper beklemd en dacht: ‘Wat schiet ik toch te kort! Wat schiet ik toch veel te kort!’
Toen het tijd was om de Kerstboomlichten aan te steken was ze nog niet verder.
Keesje zat in een oud-hollandsch stoeltje, dat oom Wybo voor hem gekocht had. Vader had net zoo'n stoel. Keesje voelde zich net zoo groot als vader. Hij zat met zijn handjes op zijn knieën, zijn voetjes op de sport en volgde sprakeloos de bewegingen van oom Wybo en oom Matthijs. Voor Keesje bloeide het wonder open, voor het eerst.
Hij zuchtte af en toe als een oud vadertje.
Toen alle kaarsen brandden, ging oom Matthijs voor de piano zitten en begon te spelen; ‘Stille nacht, heilige nacht.’
Mevrouw Norden en Betty, Matthijs Brand en Wybo en Erica
| |
| |
schaarden zich om hem heen en zongen. Onder 't zingen keken ze allemaal naar klein Keesje.
Keesje keek naar den Kerstboom.
Ze zongen het eene lied na het andere en keken naar het kind.
Toen Matthijs eindelijk opstond, mocht Keesje de geschenken onder den Kerstboom, rondgeven. De touwtjes werden losgeknoopt, de papieren afgewikkeld, allemaal keken ze even naar wat het Kerstkind gebracht had, maar toen keken ze weer naar Keesje, die met den ernst van een groot mensch zijn taak opvatte.
Toen alle geschenken uitgedeeld waren ging oom Matthijs weer voor de piano zitten en zong een paar oude, Fransche Kerstliedjes. Keesje klauterde op een stoel, bij de piano, en keek naar de handen en naar den mond van oom Matthijs, met zoo gespannen aandacht, alsof hij op 't punt was een belangrijke ontdekking te doen. Hij zàg dat er verband was tusschen de handen van oom Matthijs, die muziek maakten en de mond van oom Matthijs, die zong? Op en neer, terwijl zijn mondje de klanken die hij opving, nabootste, spanden zich de draden voor een heel weefsel van kindergedachten. De groote menschen stonden er om heen geschaard en zongen mee, maar ze keken naar het kind en glimlachten onder 't zingen tegen elkander en hadden elkander lief.
Erie zag, hoe Wybo genoot.
Wybo en een kind! En ze voelde het warme levensbloed plotseling golven door haar heele lichaam, haar wangen, haar voorhoofd, over alles trok de roode vlam van het leven. Ze zocht bescherming met haar hoofd tegen Wybo's schouder, en toen het zingen afgeloopen was, sloeg ze haar armen om zijn hals en fluisterde: ‘Het is eigenlijk niet meer noodig, dat ik de Kerstgeschiedenis vertel, is 't wel, Wybo?’
Hij keek haar onderzoekend aan.
‘Neen lieveling, het is goed zoo, Keesje heeft genoten!’
‘En wij ook!’
‘Ja, wij ook.’
Matthijs bleef nog een paar dagen, toen nam hij Keesje mee naar het rozenhuis naar vader Harold en moeder Phine. Daar wilde hij oud- en nieuwjaar doorbrengen. Erie's vader ging op nieuwjaarsmorgen weer naar huis.
| |
| |
| |
XI.
De winter trok langzaam voorbij; een processie van grauwe, toonlooze dagen, omhuifd van vochtigen nevel. Op 't land kunnen zulke dagen nog wel schoon zijn, maar boven de stad heeft men blauwen hemel noodig en tintelende sterrennachten.
Erica voelde zelf, hoe zwaar die grijsheid moest wegen op menschen zooals Betty en haar moeder.
Ze was blij dat er zooveel feestdagen waren, die ze tot haar heimelijke bondgenooten kon maken in den strijd tegen de zware depressie, die zich telkens van Betty meester maakte, nu ze zoo weinig uit kon gaan. Wybo's verjaardag kwam, en vóór de Lente haar intocht deed, wilden ze ook nog den eersten verjaardag van haar huwelijk vieren. Altemaal gelegenheden voor Erie, om Betty en mevrouw Norden te toonen, dat ze wezenlijk haar uiterste best deed om hun leven wat lichter en blijer te maken. Toen de laatste feestdag kwam, bloeiden de sneeuwklokjes en de crocussen in de stadstuintjes; langs de wegen glinsterden de zilveren wilgenkatjes, de wilde kamperfoelie, stak haar frissche, groene pluimen op. Een vroege Lente werd verwacht.
Erie had met Betty in 't geheim besloten dien eersten verjaardag tot een glanzend feest te maken. Matthijs was verhinderd er bij tegenwoordig te zijn, maar hij beloofde den dag te voren te komen en zijn verrassing mee te brengen. Alleen vader zou er dus zijn met Harold en Phine en klein-Keesje. Het feest viel juist op een Zondag.
Zaterdagsmorgens al voor het ontbijt maakte Erie vroolijk haar plan de campagne op. Zoodra Wybo uitgereden was zou ze met Betty en de twee meisjes aan den slag gaan.
Aan 't ontbijt vond ze een brief van Matthijs, die haar opgewonden van haar stoel deed springen.
‘Ik weet welke verrassing Mat meebrengt! denk eens Wybo, hij komt niet alleen, hij is verloofd! en het is natuurlijk heel goed! Mat heeft niet voor niets zoo lang gewacht! Wat kijk je ernstig, Wybo?’
‘Ernstig, neen, dat bedoel ik toch in 't geheel niet,’ lachte Wybo, ‘ik ben veel te blij voor Mat, hij werd al te wit en te spits in den laatsten tijd.’
| |
| |
‘En ze denkt natuurlijk precies als hij,’ draafde Erie voort, ‘ze zal hem helpen het alles door te maken, ik ben er nu heelemaal mee verzoend, dat hij morgen niet hier kan zijn, ik zal zoo blij zijn, telkens als ik aan hem denk, dat ik hem niet zal missen.’
Ze vergat in de opwinding haar drukken dag, tot Betty opeens het hoofd om den hoek van de deur stak. ‘Zoo luie menschen,’ zei ze, ‘ik dacht, dat er vandaag zooveel te doen was, en dat we vroeg zouden beginnen!’
‘Kom Betty, kom er in,’ wenkte Erie geestdriftig, ‘Mat is verloofd, ik kreeg juist een brief van hem, hij komt vanmiddag hier!’
Betty week met een schok terug, ze had moeite haar wankelend lichaam in evenwicht te houden; een oogenblik werd ze bloedrood, toen kromp de felle vlam tot een rooden schijn over haar voorhoofd en hals, er kwam een vreemde, harde schittering in haar oogen. ‘Dan feliciteer ik hem,’ zei ze achteloos, maar haar stem was onnatuurlijk schril.
‘Hartelijk...’ lachte Erie, toch even verontrust.
‘Nu ja,’ gaf Betty toe, terwijl ze met ijzeren wil het restje van de over-spanning terugdrong, en daarmede ook Erie's gevoel van onrust, je overvalt er me ook zoo mee op den vroegen morgen, ik had juist iets heerlijks bedacht voor het feest!
‘En wat had je dan bedacht, kleintje?’ vroeg Wybo, wien niets ontging van Betty's zielebewegen, laat Wybo eens hooren, of is het een geheim?’
Hij was opgestaan, en sloeg zijn arm beschermend om haar heen, ‘wat voer je in je schild?’
Betty trachtte zich los te rukken, werd weer vuurrood en begon met haar tranen te vechten.
Wybo voelde dat hij de zaak eer erger dan beter gemaakt had en liet haar los. ‘Ik meen het goed, kleintje.’ zei hij hulpeloos. Betty draaide de kamer uit.
‘Wat heeft Betty?’
‘Och, 'n beetje zenuwachtig, misschien kan je haar wat afleiding geven, tracht haar maar wat te helpen!’
Erie ging aan haar bezigheden vol goede voornemens. Deze dagen móchten niet bedorven worden.
| |
| |
Betty voegde zich bij haar, onheilspellend wit en spits en Mevrouw Norden's morgengesprek was een klaagzang over Betty's bleekheid en Betty's slecht uitzien, maar Erica liet zich niet van haar stuk brengen. De stemming moest zuiver blijven, vandaag voor vanavond, en vanavond voor morgen. Haar dag moest gered worden, de zon moest stralend ondergaan, zooals een jaar geleden.
De strijd was hard, er kwamen telkens nieuwe vijanden opzetten. Vóór twaalven een bericht van Harold dat klein-Keesje de koorts had en dat ze het daarom beter vonden niet van huis te gaan. Hij zond een reuzendoos met bloemen, witte seringen en anjers en tulpen en narcissen en kleurige anemonen, een weelde van bloemen.
Erie overwon den vijand door Betty haar huishoudschort af te doen, en haar al de bloemen over te geven. Ze wist, dat Betty het heerlijk vond de kamers rond te drentelen en overal de vazen te vullen.’
‘Dat is net een mooi werkje voor jou, Betty,’ zei ze hartelijk, ‘als Wybo thuis komt, gaan we de kamers rond, om te zien hoe mooi je het gedaan hebt.’
Betty kleurde van plezier en strompelde met haar bloemen weg, Mevrouw Norden knikte vriendelijk, en hield op met klagen. Erie klopte ijverig eieren en maalde amandelen en stond met een hoogroode kleur voor het vuur, de strijd was weer gewonnen, maar ze was er zich, toen het middag werd wel van bewust dat dit harde strijden om het evenwicht te bewaren, niet heelemaal hetzelfde was als toebereidselen maken voor een vroolijk feest, maar nu was het moeielijkste voorbij. Mat kwam en als Mat weg was kwam de avond met Wybo, en het zou alles toch nog heel heerlijk zijn.
In de kamer voor het venster zat ze naar Mat uit te zien. Groote, witte seringentrossen bogen zich uit een vaas op een tafeltje vlak naast haar. Bij iedere ademhaling snoof ze de geur op. Ze was blij, en toch was ze zich ietwat pijnlijk bewust, van de verandering die zich in haar voltrokken had.
Als ze vroeger naar iets uitkeek, was het met een groot vreugdegevoel van binnen, omdat ze de verrassing eigenlijk al in zich droeg. Kwam er een enkele maal teleurstelling, dan raakte die haar niet wezenlijk.
| |
| |
Nu werd ze zich bewust van een uitzien in spanning, dat was dus van uit armoede en eenzaamheid, er was een tekort!
‘Als je het oude jaar met een tekort sluit, dan derf je iets van de vreugde over het nieuwe.’
Ze schrok van haar eigen gedachten, ze drong die gedachten met al de kracht, die in haar was, op zij. De glans van haar oudejaarsavond was haar geheim met Wybo, de liefde, die schooner en krachtiger gegroeid was dan ze ooit had kunnen denken. Er was geen verlies, er was winst. Die plotseling opgekomen onweerslucht vanmorgen had haar alleen maar zoo sterk aangegrepen, omdat die hââr dag dreigde te verdonkeren.
De bui was nu immers overgedreven!.... en, gelukkig, daar kwám Matthijs.... en naast hem liep een slank meisje, bijna even lang als hij.
Ze droeg een eenvoudigen donkergroenen mantel en een groen vilten hoedje en ze keek zoo blij naar hem op!
Dat zag Erie in een oogwenk vóór ze naar de deur rende om die wijd open te zwaaien, zoo dat Matthijs binnen kon stormen.
Het meisje kwam met een vroolijken lach op haar gezicht achter hem aan. Zoo binnen te mogen stormen dat beteekende iets goeds, het beteekende, dat er nergens hinderpalen waren voor nieuwe vriendschap, en de mooie, jonge vrouw, de zuster van Matthijs, waarover hij nooit uitgepraat raakte, bracht hen veilig, door de lange, huiverkoude gang naar de tuinkamer achter, ineens in de tuinkamer, dat was echt heerlijk!
Iets toch had ze wel gevoeld van de huivering, daar had Matthijs haar ook op voorbereid, maar toen ze Mevrouw Norden en Betty ontmoette, voelde ze enkel een zacht medelijden dat ieder gevoel van koude verdreef, om die twee menschen, die er echt uitzagen als bloemen in een tuintje op het Noorden, waar nooit een enkele zonnestraal kwam.
Maar de dokter was prachtig! en Erica was net een groote, weelderig-sterke chrysanth. De mooiste van de drie was Matthijs. Niemand straalde zooveel licht en warmte uit als Matthijs! -
Waarom keek Matthijs Erica zoo onderzoekend aan? Ja, nu zag
| |
| |
ze toch, dat er spanning op Erie's gezicht was, die ze niet heelemaal verbergen kon.
Hoe Matthijs dien middag zijn best deed! Hij was vol attenties voor Mevrouw Norden en over Betty liet hij zijn zachte zonnigheid zoo helder glanzen, dat Betty voor een oogenblik weer vergat, dat ze Betty was en aannam en genoot en in haar verbeelding ieder woord van Matthijs vergrootte en verguldde tot een wonder, het vervolg van haar wondersprookje, waarop ze kon voort-fantaseeren, alsof die ander niet bestond en het heimelijk gedroomde toch nog werkelijkheid was geworden op het oogenblik zelf, dat ze Matthijs zag.
Hij merkte niets, door zijn groot medelijden met Betty, dat door de tegenstelling met zijn geluk, hoe langer hoe intenser werd.
Alleen het meisje en Wybo zagen Betty's opwinding. Ze keken Matthijs af en toe ongerust aan. ‘Hij gaat te ver en hij merkt het niet,’ dacht het meisje, ‘Mat, Mat, voorzichtig toch jongen!’
Erica merkte ook niets, ze was blij dat Betty weer zoo vroolijk was, de zon scheen, Mat redde den dag, Mat kon tooveren!
Ze vertrokken vroeg in den avond. Erica deed hen vroolijk uitgeleide naar den trein en kwam opgewekt thuis. Ze vond de tuinkamer leeg.
Wybo was nog even naar een zieke, Mevrouw Norden en Betty waren naar boven gegaan. Toen nam ze haar viool uit de kist. Dat had ze in lang niet gedaan. Hier kon ze bijna nooit tot vioolspelen komen. Het was of de viool ook bij haar andere leven behoorde, haar leven thuis,... ze schudde onwillig het hoofd, omdat ze er zich telkens op betrapte, dat haar denken zich begon te bewegen in tegenstellingen. Je mocht aan je vroeger leven toch niet gaan denken als aan een ander leven! de periodes van je leven moesten toch aan elkander sluiten, in elkanders verlengde liggen!
Gelukkig, dat ze nu eindelijk weer spelen kon! Ze kon de viool nemen, ze streelen als een levend wezen, geduldig stemmen zooals vroeger, tot er absolúte zuiverheid was, en toen heel zachtjes beginnen, heel voorzichtig, omdat ze het in zoo lang niet gedaan had, alsof ze de viool ontstemmen zou door een verkeerde streek... Maar nauwelijks was ze begonnen of de deur ging open, ze zag Mevrouw Norden's gezicht vol angstig verwijt en ze hoorde haar zwakke, klagelijke stem.
| |
| |
‘Betty heeft zoo'n hoofdpijn, Betty heeft immers den geheelen dag al hoofdpijn, dat drukke bezoek vanmiddag heeft er geen goed aangedaan vraag je of Wybo dadelijk bij Betty komt, als hij thuis is?’
De deur ging dicht, nog voor Erie iets had kunnen antwoorden. Ze stond een oogenblìk uit het veld geslagen te luisteren naar de slepende voetstappen op de trap, toen lei ze de viool weer in de kist en zocht een boek. Ze was vastbesloten niet aan droevige gedachten toe te geven. Wybo kon ieder oogenblik thuis komen, en als hij dan bij Betty geweest was, begon hun dag!
Na een kwartier hoorde ze den sleutel al in de voordeur en Wybo's stap in de gang. Haastig liep ze hem tegemoet.
‘Betty heeft erge hoofdpijn, moeder heeft gevraagd, of je dadelijk boven wou komen.’
Hij trok vlug zijn overjas uit en hing dien aan den kapstok. Erica dacht, dat hij nog wat zeggen zou over ‘vanavond,’ maar hij scheen sterk door iets bezig gehouden, zoodat ze hem niet wilde storen.
Stil ging ze weer naar binnen; maar het boek werd niet meer opgenomen. Het was nu haar en Wybo's avond; ze zou nu blijven luisteren en wachten tot Wybo kwam; het zou zeker niet lang meer duren. De klok tikte iets te luid, dat hoorde ze nu voor't eerst; iedere tik was een seconde. Er stond geurig gebak op een schaaltje en thee onder de witte, geborduurde theemuts, die Wybo zoo mooi vond.
Ze had iets van het gebak met wat bloemen naar boven gebracht, een voorproefje van het feest, maar Mevrouw Norden had haar niet bij Betty toegelaten.
‘Tik... tik...’ met kleine sprongetjes trok de avond voorbij.
Ze stond op en deed de kamerdeur open om nog beter te luisteren. Toen ze niets hoorde, ging ze weer zitten wachten.
Een poosje later stond ze nog eens op en ging de kamer uit tot aan de trap.
Het was zoo stil in huis, dat ze zelfs hier kon hooren, hoe de klok binnen den tijd versloeg van seconde tot seconde.
Een oogenblik kwam het in haar op ook naar boven te gaan, maar ze voelde onmiddelijk dat het geen zin zou hebben, ze zou hinderen. Daarom ging ze naar binnen, wachten... wachten op Wybo, kijken
| |
| |
naar de klok, luisteren naar de klok,... meedoogenloos voort trok de dag. Maar ze wou zich niet laten verslaan.
‘Misschien moet het wel zoo,’ dacht ze, terwijl ze opstond en met de handen op den rug de kamer rond ging loopen, zichzelf dwingend niet meer op de klok te letten, die haar verhinderde te strijden tegen de depressie, die zich van haar meester dreigde te maken. ‘Misschien kan het zoo pas wezenlijk ‘mijn dag’ worden, mijn avond, als ik hem eerlijk aan Betty geef, als ik goed vind, dat Wybo boven is bij haar, en dat ik hier alleen zit.
Misschien is dat wel iets van wat Wybo en ik laatst samen lazen: ‘Wie achter Christus wil gaan, die moet zijn kruis opnemen en Hem navolgen. Het sprak vanzelf als je Hem gezien had als de Man van Smarten, en als je Hem lief kon hebben als de Man van Smarten. Als je maar zeker wist, dat het voor jezelf en voor de wereld niet anders kon dan zoo als Hij het gedaan had. Want het leven moest ook dàn toch het héérlijke leven blijven. Hoe kon moeder anders gesproken hebben van het onaantastbare, en hoe kon de vioolspeler anders spreken van een lied dat door bleef klinken ook al werd het nacht.
In haar moeielijkste oogenblikken ontdekte ze bij zichzelf een sterk verlangen om dien vioolspeler nog eens te zien en te spreken; hij zou haar zeker helpen het beter te begrijpen.
Toen begonnen haar gedachten zich vast te hechten aan dien wonderlijken man.
Wie was hij toch! en wat was de schakel die hem aan den schilder verbond? Zooals de schilder àchter langs hun leven gegaan was en een groote slagschaduw over hun dagen had laten vallen, zoo zag ze den vreemden vioolspeler achter langs hun leven gaan in een grooten lichtglans, onbekend, en toch zoo bekend; ze hadden geen van beiden iets met hun leven te maken, en toch hadden ze er alles mede te maken. Droeg die vreemde vioolspeler inderdaad een kleinood, dat de schilder in zijn wanhopige worsteling hem stervend overgereikt had? Was het leven wezenlijk zoo?... zoo zwaar en zoo schoon?
Vader uitte zich zoo moeielijk. In Vader lag alles heel stil en heel diep en vast, dat zag ze klaar, maar Vader kon er niet over spreken!...
| |
| |
Al peinzende over dezen samenhang der dingen, was de tijd verraderlijk snel voortgeloopen. Het sloeg half elf, de avond was weg.
Nu hoorde ze ook Wybo's stap; hij kwam naar beneden, ze vloog hem tegemoet, blij nog, toch nog blij, ze wachtte nog op hem, dat ééne moment van ontmoeten was toch nog voor haar!
Maar Wybo was afgetrokken, gaf nauwelijks antwoord, toen ze vroeg hoe het met Betty was en ging stil sluiten.
Toen werd ze zich opeens bewust van de pijn en van het onuitsprekelijk verlangen na den harden strijd van den dag, van al de laatste dagen. Met een enkel woord had Wybo alles goed kunnen maken en nu was het of hij vergat.
‘Wybo, ik heb zoo op je gewacht, vanavond,’ zei ze eindelijk onhandig, en wist meteen, dat ze het zoo niet bedoelde te zeggen. Het klonk als een verwijt; er wàs geen verwijt in haar hart, ze had alleen maar een beetje steun noodig. Wybo's hand in de hare,... dat was al genoeg!
Hij wachtte even met zijn antwoord.
‘Kindje, je begrijpt toch wel, dat ik niet anders kon,... en,... je moet wezenlijk wat geduld met Betty hebben, Betty is zoo ongelukkig! Een bezoek zooals dat van vanmiddag doet haar scherper dan ooit voelen, hoe ze door haar gebrek buiten een stuk van het leven staat. Je moet wezenlijk wat meer geduld met Betty hebben!’...
‘Meer... geduld...?’ alleen die laatste woorden bleven haken en veroorzaakten zoo scherpe pijn, dat ze bijna in snikken uitgebarsten was. Ze kon niets antwoorden, en ging al maar strijdend met haar verdriet achter hem aan naar boven.
Hij draaide het licht op; ze had haar armen om zijn hals willen slaan, in plaats daarvan ging ze op den rand van haar bed zitten met de handen in den schoot.
‘Geduld, geduld,’ dat was de klank van haar snikken van binnen, kort en hard.
Wybo liep onrustig heen en weer; hij werd gedrongen tot woorden, die hij niet uit durfde spreken.
‘Kan je je indenken, dat in het hart van een meisje dat zoo is als Betty, zoo grauw en zoo misvormd, zoo misdeeld, dezelfde verlangens
| |
| |
kunnen wonen als in jou bij voorbeeld, die alles voor hebt. Dat ze liefde kan gaan opvatten voor een man, die aan haar op die manier nooit gedacht heeft? Dat haar liefde haar 't recht geeft, 't absolute recht om liefde te hebben, en dat in plaats van geluk alleen maar lijden haar deel kan zijn?’
Wybo merkte niet dat de klank van zijn stem al harder en scherper werd van verbeten pijn.
Erie werd al stiller en angstiger. Zoo had ze Wybo nog nooit gezien; ze voelde voor 't eerst in hem den veel ouderen man; als haar rechter stond hij nu voor haar, ze voelde zich afglijden in een namelooze donkerheid.
‘Wybo,’ fluisterde haar hart nog, maar haar lippen konden zich niet meer bewegen.
Ze gingen naar bed zonder een woord meer te hebben gesproken.
Het duurde lang, voor Erica insliep.
Het waren geen bepaald omlijnde voorstellingen, die haar uit den slaap hielden, het was een vage pijn, een verwondering, een angst, een vermoeidheid van geest, zooals ze nog nooit doorgemaakt had.
Ze durfde zich bijna niet verroeren uit vrees Wybo te storen; hij bleef ook woelen en zuchten.
Een - twee - drie hoorde ze het slaan, toen raakte ze eindelijk weg.
(Wordt vervolgd).
|
|