Opwaartsche Wegen. Jaargang 1
(1923-1924)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
Fragmenten uit de Laxdöla saga
| |
Hoofdstuk XLII.Daarna scheiden Kjartan en Bolli. Gizorr en Hjalti zeilen uit Noorwegen weg en hebben een goede reis; ze komen in de tijd van het Ding bij de Vestmanna-eilanden en gaan naar het vastland; ze hebben daar samenkomsten en gesprekken met hun verwanten. Daarna gaan zij naar het Al-Ding en prediken het nieuwe geloof aan de mensen, een toespraak, lang en welsprekend; en alle mensen op IJsland namen toen het nieuwe geloof aan. Bolli reed naar Hjardarholt van het Ding met Óláfr, zijn verwant; deze ontving hem met grote vriendelikheid in zijn huis. Bolli reed naar Laugar voor zijn genoegen, toen hij een korte tijd tuis geweest was; hij werd daar goed ontvangen. Gudrún vroeg nauwkeurig naar zijn reizen en daarna naar Kjartan. Bolli antwoordde gaarne op alles wat Gudrún vroeg, zei, dat er niets biezonders was voorgevallen op zijn tocht, - ‘maar wat Kjartan betreft, daar zijn om de waarheid te zeggen, zeer eervolle dingen | |
[pagina 294]
| |
over zijn toestand mee te delen, want hij is in het gevolg van koning Óláfr en is geacht als geen ander man, en het zou mij niet verwonderen, als men van hem hier in het land weinig genoegen zal hebben in de naaste winters. Gudrún vroeg toen, of nog iets anders hiervan de oorzaak was dan de vriendschap tussen de koning en hem. Bolli zeide, wat de mensen spraken over de vriendschap tussen Kjartan en Ingibjorg, de zuster van de koning en zei, dat naar zijn mening, de koning hem liever zou laten trouwen met Ingibjorg dan hem vrij te laten gaan, als daarover te kiezen was. Gudrún zei, dat dit goed nieuws was, - ‘en slechts op die voorwaarde doet hij een gelijke partij, als hij een vrouw van aanzien verkrijgt’, en toen brak zij dadelik het gesprek af, ging en was zeer rood. Maar anderen twijfelden, of haar dit nieuws wel zo goed docht, als zij zich er goed over uitliet. Bolli is gedurende de zomer in Hjardarholt tuis en had grote eer verworven door deze reis; al zijn verwanten en kennissen achtten hem zeer om zijn flinkheid. Bolli had ook veel vermogen naar IJsland medegenomen. Hij kwam dikwels in Laugar en sprak dan met Gudrún. Eens op een keer vroeg Bolli aan Gudrún, wat ze zou antwoorden, als hij haar vroeg. Toen zei Gudrún snel: ‘zoo moet ge niet praten, Bolli; geen man zal ik huwen, zolang ik weet, dat Kjartan in leven is.’ Bolli antwoordde: ‘dat denken wij, dat ge dan enige winters zonder man zult zijn, als ge moet wachten op Kjartan; hij zou ook gelegenheid gehad hebben mij de een of andere boodschap op te dragen, als hem dat van heel groot belang gedocht had.’ Zij wisselden enige woorden en ieder bleef bij zijn mening. Daarna reed Bolli naar huis. | |
Hoofdstuk XLIII.Enige tijd daarna sprak Bolli tot Óláfr, zijn verwant, en zeide: ‘hiertoe is het gekomen, verwant, dat het in mijn bedoeling is om mij te vestigen en te huwen; het dunkt mij, dat ik nu tot mannelike | |
[pagina 295]
| |
leeftijd gekomen ben; ik wilde in deze zaak uw hulp in woord en daad hebben, want de meeste mensen hier zullen grote waarde aan uw woord hechten.’ Óláfr antwoordde: ‘zo zijn de meeste vrouwen, dat wij mogen zeggen, dat zij ten volle een goede partij doen, als zij een man huwen, gelijk gij zijt; gij zult ook hierover niet begonnen zijn te spreken, voor gij voor uzelf hadt besloten, waar het op neer moest komen’. Bolli zegt: ‘ik zal geen vrouw vragen buiten het distrikt, terwijl er zulke goede partijen vlak bij zijn; ik wil Gudrún, de dochter van Ósvífr vragen, zij is nu de vermaardste der vrouwen.’ Óláfr antwoordde: ‘daar is die zaak, waaraan ik geen deel hebben wil; het is u, Bolli, in geen enkel opzicht minder bekend dan mij, wat er gesproken werd over de liefde tussen Kjartan en Gudrún; maar als u dit van zeer groot belang toeschijnt, dan zal ik geen hindernis in de weg leggen, indien gij en Ósvífr tot overeenstemming komt. Hebt ge soms deze zaak enigszins met Gudrún besproken?’ Bolli zeide, dat hij het eens zo terloops ter sprake gebracht had, en zei, dat zij er niet erg op ingegaan was, - ‘toch hoop ik, dat Ósvífr het meest in deze zaak zal te zeggen hebben.’ Óláfr zei, dat hij moest doen, zoals hem goeddocht. Niet lang daarna reed Bolli van huis en met hem de zonen van Óláfr, Halldórr en Steinthórr; zij waren met zijn twaalven samen. Zij reden naar Laugar. Ósvífr en zijn zonen begroetten hen vriendelik. Bolli zei, dat hij Ósvífr over een zaak wilde spreken en deed zijn huweliksaanzoek en vroeg Gudrún, zijn dochter. Maar Ósvifr antwoordde het volgende: ‘zo is het, als gij weet, Bolli, dat Gudrún weduwe is en zij moet zelf antwoorden, maar ik zal hierop aandringen.’ Ósvífr ging nu naar Gudrún toe en zeide haar, dat daar Bolli, de zoon van Thorleikr gekomen was - ‘en hij vraagt u; gij hebt nu het recht van antwoord in deze zaak; ik zal hierin snel mijn wil openbaren, dat Bolli niet zal worden afgewezen, als ik mijn zin moet hebben.’ Gudrún antwoordde: ‘gij zijt snel met uw mening klaar in deze zaak, en Bolli besprak deze zaak eenmaal met mij, en ik gaf meer te kennen, dat ik er geen zin in had en dat zelfde is mij nog in de zin’. | |
[pagina 296]
| |
Toen zeide Ósvífr: ‘dat zullen vele mensen zeggen, dat dit meer uit overmoed is gesproken dan uit groot overleg, indien gij zulk een man, als Bolli is, weigert. Maar zolang ik leef, moet ik voor u, die mijn kinderen zijt, zorgen in die dingen, die ik beter kan zien dan gij.’ En toen Ósvífr deze zaak zo ernstig opnam, toen weigerde Gudrún van haar kant niet, maar was toch in alles zeer onwillig. De zonen van Ósvífr spoorden er zeer toe aan; het dunkt hun groot voordeel, de zwagerschap met Bolli. En of er nu al lang of kort over deze zaak gesproken wordt, dat werd toen besloten, dat daar de verloving plaats had en de bruiloft werd bepaald op het begin van de winter. Daarna reed Bolli naar huis, naar Hjardarholt en zeide Óláfr dat dit zo vastgesteld was. Hij toonde er zich weinig mee ingenomen. Bolli is tuis, tot hij naar het feest moet gaan. Bolli nodigde Óláfr, zijn verwant, maar Óláfr was niet vlug met zijn toestemming, maar ging toch op verzoek van Bolli. Het feest in Laugar was met veel praal. Bolli bleef daar de volgende winter. Er was niet veel liefde in het huwelik van Bolli en Gudrún van de kant van Gudrún. Maar toen de zomer kwam, toen gingen de schepen van het eene land naar het andere. Toen werd het nieuws in Noorwegen uit IJsland vernomen, dat dit geheel het Christendom had aangenomen. Koning Óláfr was daar zeer blij over en gaf verlof aan al de mannen, die hij in gijzeling had gehouden om naar IJsland te gaan, te varen waarheen ze maar willen. Kjartan antwoordde - want hij had de leiding bij al die mannen, die in gijzeling waren gehouden - ‘heb grote dank, en dan zullen wij besluiten deze zomer naar IJsland te gaan.’ Toen zei koning Óláfr: ‘wij zullen deze woorden niet terugnemen, Kjartan, maar toch zeggen wij dit meerGa naar voetnoot1) tot andere mannen dan tot u, want wij menen zo Kjartan, dat gij hier meer geweest zijt in vriendschap dan als gijzelaar; ik wilde, dat gij niet verlangdet naar IJsland terug te keren, hoewel gij daar aanzienlike verwanten hebt, | |
[pagina 297]
| |
want gij zult de gelegenheid hebben om die plaats in Noorwegen in te nemen, welks gelijke op IJsland nìet zal zijn.’ Toen antwoordde Kjartan: ‘moge onze Heer u de eer lonen, die gij mij hebt geschonken, sinds ik in uw macht gekomen ben, maar dit hoop ik, dat gij mij niet minder verlof zult geven dan de anderen, die gij hier een tijd gehouden hebt.’ De koning zeide, dat het zo moest zijn, maar zegt, dat het moeilik voor hem is om een niet-adellik man te krijgen, zó als Kjartan was. Die winter was Kálfr, de zoon van Ásgeirr in Noorwegen geweest en was de vorige herfst uit het Westen uit Engeland gekomen met het schip en de koopwaar van Kjartan en hem. En toen Kjartan verlof had gekregen voor zijn tocht naar IJsland, maakten hij en Kálfr hun toebereidselen. En toen het schip geheel gereed was, ging Kjartan Ingibjorg, de zuster van de koning opzoeken. Zij begroette hem vriendelik en maakte plaats voor hem om naast haar te zitten, en zij begonnen samen een gesprek; Kjartan zei toen aan Ingibjorg, dat hij klaar was voor zijn tocht naar IJsland. Toen antwoordde zij: ‘wij menen, Kjartan, dat gij dit meer uit eigenzinnigheid gedaan hebt, dan dat mensen u hiertoe hebben aangedreven om weg te gaan uit Noorwegen en naar IJsland; en weinig woorden werden er van toen af tussen hen gewisseld. Ondertussen nam Ingibjorg een medebeker, die bij haar stond. Zij nam daar een witte hoofddoek uit, met goud doorweven en gaf die aan Kjartan, en zei dat hij voor Gudrún, de dochter van Osvífr, veel te goed was, om die om haar hoofd te winden - ‘en gij zult haar de hoofddoek geven als een bruidsgift; ik wil, dat de IJslandse vrouwen zien, dat de vrouw waarmee gij gesprekken hebt gevoerd in Noorwegen, niet van een lijfeigenengeslacht is;’ er was een zak van kostbare stof om heen, het was een zeer kostbaar kleinood. ‘Ik zal u zeker niet uitgeleiden,’ zeide Ingibjorg, ‘vaarwel nu en geluk!’ Daarna stond Kjartan op en kuste Ingibjorg, en de mensen hielden dat voor zeker, dat het hun zeer veel kostte om afscheid te nemen. Kjartan ging nu weg en naar de koning; hij zeide de koning dat | |
[pagina 298]
| |
hij nu voor zijn reis klaar was. Koning Óláfr geleidde Kjartan naar het schip en een menigte mensen met hem. En toen zij daar kwamen, waar het schip dreef, - en een brug was nog aan land, - toen begon de koning te spreken: ‘Hier is een zwaard, Kjartan, dat gij van mij moet aannemen bij onze scheiding; laat dit wapen altijd bij u zijn, want ik verwacht dit, dat gij niet door een wapen gewond zult worden, indien gij dit zwaard draagt.’ Dat was een zeer waardevol kleinood, en zeer versierd. Kjartan dankte de koning met beleefde woorden voor al de eer en achting, die hij hem had geschonken, zolang hij in Noorwegen was geweest. Toen zeide de koning: ‘dit wil ik u verzoeken, Kjartan, dat gij goed vasthoudt aan uw geloof.’ Daarna scheidden zij, de koning en Kjartan, met grote genegenheid. Kjartan ging toen aan boord van het schip. De koning volgde hem met de ogen en zeide: ‘er zijn grote dingen voorbeschikt voor Kjartan en zijn geslacht en het zal moeilik zijn tegen hun noodlot maatregelen te nemen.’ In hoofdstuk XLIV wordt de terugkeer van Kjartan in IJsland verhaald. Kjartan verneemt dat Gudrún met Bolli is getrouwd. Hij houdt zich onverschillig maar als Bolli kort daarna hem een groot geschenk wil geven, weigert Kjartan. In de zomer trouwt Kjartan met Hrefna, een zuster van Kálfr, de zoon van Ásgeirr. Hij geeft haar de hoofddoek van Ingibjorg als bruidsgift. Kjartan en Hrefna gaan veel van elkander houden. | |
Hoofdstuk XLVI.Óláfr en Ósvífr bewaarden hun vriendschappelike verhouding, hoewel er een vijandige stemming tussen de jonge mensen was. Die zomer hield Óláfr een feest, een halve maand voor de winter. Ósvífr had ook een feest vastgesteld tegen het begin van de winter; ieder nodigde de ander bij zich met zoveel mensen, als hun voor elk van beiden de meeste eer toescheen. Ósvífr moest toen eerst het feest bezoeken bij Óláfr, en hij kwam op de afgesproken tijd op Hjardarholt. | |
[pagina 299]
| |
Op die tocht waren Bolli en Gudrún en de zonen van Ósvífr. De morgen daarna sprak een vrouw, toen zij gingen door de slaapkamer in de richting van de uitgang er over, hoe voor de vrouwen de rangschikking der zitplaatsen moest zijn. Dat gebeurde juist toen Gudrún tegenover de slaapplaats was gekomen, waar Kjartan gewoon was te liggen. Kjartan was daar en kleedde zich en wierp over zich de scharlakenrode kiel; toen zei Kjartan tot die vrouw, die over de rangschikking der vrouwen had gesproken - want geen ander was er vlugger bij om te antwoorden - ‘Hrefna moet zitten op de ereplaats en het meest geacht zijn in elk opzicht, zolang ik in leven ben.’ Maar Gudrún had vroeger altijd de ereplaats gehad in Hjardarholt en andere plaatsen. Gudrún hoorde dit en keek naar Kjartan en veranderde van kleur, maar antwoordde niets. De dag daarna zei Gudrún tot Hrefna, dat ze de hoofddoek op moest zetten en aan de mensen het kostbaarste sieraad, dat naar IJsland gekomen was, laten zien. Kjartan was er bij, maar niet vlak er bij en hoorde wat Gudrún zei. Hij was sneller om te antwoorden dan Hrefna: ‘zij moet de hoofddoek niet opzetten op dit feest, want het dunkt mij van meer belang, dat Hrefna het grootste sieraad bezit, dan dat de feestgenoten er deze keer nu ogengenot van hebben om het te zien.’ Het herfstfeest ten huize van Óláfr moest een week duren. De volgende dag zeide Gudrún in stilte tot Hrefna, dat zij haar de hoofddoek moest laten zien; zij zei dat het zoo moest zijn. De dag daarna gaan zij in dat bijgebouw, waar de kostbaarheden in waren. Hrefna ontsloot een kist en nam uit de kist een zak van kostbare stof en uit de zak nam ze de hoofddoek en toonde die aan Gudrún. Ze vouwde de hoofddoek uiteen en keek er een tijd naar en zeide geen woord van blaam noch lof. Daarna borg Hrefna de hoofddoek op en zij gingen naar hun zitplaatsen. Daarna begon de blijdschap en het vermaak. Maar die dag, toen de gasten weg moesten rijden, was Kjartan druk bezig om er voor te zorgen, dat de mensen, die van ver waren gekomen, verse paarden kregen, ieder bij zijn reis zoveel hulp verlenende, als nodig was. Kjartan had zijn zwaard, het koningsgeschenk, niet bij zich, terwijl hij hiermee bezig was, hoewel hij gewoon was het zelden buiten | |
[pagina 300]
| |
het bereik van zijn hand te laten. Daarna ging hij naar zijn slaapplaats, daar waar het zwaard geweest was, en het was toen weg. Hij ging dadelik dit plotselinge verlies aan zijn vader zeggen. Óláfr zeide: ‘hier moeten wij in alle stilte handelen en ik zal mannen nemen om te spieden in elke troep die wegrijdt,’ en zoo deed hij. Án de Witte moet rijden met de troep van Ósvífr en letten op het afwijken van mannen of oponthoud. Zij reden voort langs die boerderij die í Skógum heet, en vertoefden bij het bosch en stegen daar van het paard. Thórólfr, de zoon van Ósvífr, ging weg van de boerderij en enige andere mannen met hem. Zij verdwenen in wat kreupelhout, terwijl zij vertoefden bij het bos. Án begeleidde ze tot de Laxá, daar waar zij valt uit het Saelingsdal en zei, dat hij nu terugkeren zou. Thórólfr zeide, dat hij het geen schade zou gevonden hebben, ook al was hij in het geheel niet medegegaan. De nacht tevoren was er een beetje sneeuw gevallen, zódat het mogelik was, de voetsporen te volgen. Án reed terug naar het bos en volgde het spoor van Thórólfr tot een moeras of veen. Hij voelde met de hand daarin en greep het gevest van het zwaard. Án wilde een getuige bij zich hebben in deze zaak en reed om Thórarin in Saelingsdalstunga en hij ging met Án mee om het zwaard op te nemen. Daarna bracht Án het zwaard aan Kjartan. Kjartan wond er een doek om en legde het neer in een kist. Daar heet het sinds SverdskeldaGa naar voetnoot1) waar Thórólfr en de zijnen het koningsgeschenk hadden verborgen. Men hield zich nu stil hierover, maar de schede werd sindsdien nooit gevonden. Kjartan hechtte daarna altijd minder waarde aan het zwaard dan vroeger. Kjartan trok zich dit aan en wilde het er niet bij laten. Óláfr zeide: ‘Trek u dit niet aan, zij hebben een lelike streek uitgehaald tegenover u, maar zij hebben u geen scha gedaan; laten wij zorgen, dat anderen hierover niet lachen, dat wij zo iets tot een oorzaak van twist maken, waar tegenover ons vrienden en verwanten zijn.’ En tengevolge van deze redeneringen van Óláfr liet Kjartan de zaak rusten. Hierna maakte Ólafr zich gereed om te gaan logeren met het begin | |
[pagina 301]
| |
van de winter in Laugar en sprak er over met Kjartan, dat hij gaan moest. Kjartan was onwillig, maar beloofde toch te gaan op verzoek van zijn vader. Hrefna moest ook gaan en wilde de hoofddoek tuis laten. Thorgerdr, de huisvrouw, vroeg: ‘wanneer moet ge zo iets kostbaars opzetten, als het in een kist moet liggen, als gij naar een feest gaat?’ Hrefna antwoordde: ‘vele mensen zeggen dat het niet ondenkbaar is, dat ik aan een plaats zal komen, waar ik minder benijders heb dan op Laugar.’ Thorgerdr zeide: ‘wy stellen geen groot vertrouwen in die mensen, die zoiets laten ontsnappen hier van het ene huis naar het andere.’ En omdat Thorgerdr vurig aandrong, nam Hrefna de hoofddoek; en Kjartan zeide niets daartegen, toen hy zag, hoezeer zyn moeder het wilde. Hierna begaven zij zich op weg en kwamen tegen de avond in Laugar en ze werden daar vriendelik ontvangen. Thorgerdr en Hrefna overhandigden hun kleederen om te doen bewaren. Maar in de morgen, toen de vrouwen haar kleren moesten nemen, zocht Hrefna naar de hoofddoek, en die was daarvandaan weg, waar zij hem te bewaren gegeven had; en hij werd overal gezocht en niet gevonden. Gudrún zeide, dat het waarschijnlijk was, dat ze de hoofddoek tuis zou hebben achtergelaten of zij zou hem slordig hebben ingepakt en zij had hem laten vallen. Hrefna zeide nu aan Kjartan, dat de hoofddoek verdwenen was. Hij antwoordde en zeide dat het geen gemakkelijke zaak was om op zijn hoede te zijn tegenover hen en zei, dat ze het er nu bij laten moest, zei het daarna aan zijn vader, wat er aan de hand was. Óláfr antwoordde: ‘weer wilde ik als vroeger, dat gij deze moeilike zaak zo liet zijn en langs u heen gaan; ik zal hiernaar in stilte onderzoek doen, want daartoe wilde ik al mijn best doen, dat tussen Bolli en u geen breuk ontstond; het ongeschondene is het best te verbinden, verwant,’ zeide hij. Kjartan antwoordde: ‘dat is gemakkelik te weten, vader, dat gij allen een goed lot hierbij gunt, maar toch weet ik niet, of ik het over mij verkrijgen kan zozeer tegenover de mensen van Laugar de minste te wezen.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 302]
| |
Die dag, toen de mensen weg moesten rijden van het feest, begon Kjartan te spreken en zei het volgende: ‘op u doe ik een beroep, mijn verwant Bolli, gij zult tegenover ons flinker handelen van nu af dan tot hiertoe; ik zal dit niet in het geheim zeggen, want dat is nu aan vele mensen bekend: de verdwijningen, die hier geschied zijn, wat naar onze mening in uw bezit gekomen is. In de herfst, toen wij een feest hadden in Hjardarholt, werd mijn zwaard genomen; nu kwam dat terug, maar niet de schede. Nu is hier verloren zulk een kleinood, dat men waardevol zal vinden; wat er ook gebeure, ik wil nu beide terughebben.’ Toen antwoordde Bolli: ‘wij zijn niet de oorzaak, Kjartan, van dit, waarvan gij ons beschuldigt, wy zouden alles eerder van u verwachten dan dat gij ons van diefstal zoudt beschuldigen.’ Kjartan zeide: ‘wij menen, dat de mensen die hierin betrokken zyn geweest, zo zijn, dat gij het kunt goedmaken, als gij wilt; gij beledigt ons meer dan nodig is; wij hebben uw vijandschap lang verdragen; nu moet het bekend gemaakt worden, dat het niet zo zal blijven.’ Toen beantwoordde Gudrún zijn toespraak en zeide: ‘nu rakelt gij daar een vuur op, Kjartan, waarvan het beter ware, dat het niet rookte. Laat het nu toch eens zo zijn, als gij zegt, dat hier enige mensen zijn, die dit hebben bewerkt, dat de hoofddoek moest verdwijnen, dan acht ik het zo, dat zij hun eigendom hebben genomen; houd gij nu voor waarheid, wat gij maar wilt, wat er van de hoofddoek geworden is, maar het lijkt mij niet kwaad, ook al is het er zo mee beschikt, dat Hrefna weinig versiering meer van de hoofddoek van heden af hebben zal.’ Hierna scheidden zij in vrij toornige stemming. De mensen van Hjardarholt rijden naar huis. Nu eindigen de onderlinge logeerpartijen, toch bleef het uiterlik rustig. Niets werd sedert van de hoofddoek vernomen. Dat hielden vele mensen voor waarheid, dat Thórólfr de hoofddoek in het vuur verbrand had op aandringen van zijn zuster Gudrún. In het begin van die winter stierf Ásgeirr Heethoofd. Zijn zonen erfden daar zijn goederen en vermogen. (Wordt vervolgd). |
|