| |
| |
| |
Menschenhanden
door Wilma.
VII.
De iepen langs de slingerwegen aan den lagen kant van het dorp stonden in vollen bloei. Wonderboomen waren het geworden in twee, drie dagen tijds. Als ragfijne, purperen draden hadden zich de katjes uitgesponnen; tegen bezonde muren droeg de perzik al haar karmozijnroode bloesems, de knoppen aan de heesters wilden zich openen, draalden nog even... Opeens was het Lente, vroege Lente!
Erie's bruidsdagen waren echte Lentedagen. Den laatsten dag vierde ze in het oude rozenhuis. Behalve Mevrouw Norden, die niet tegen de vermoeienissen van het heen-en-weer-trekken bestand was, vonden ze elkander daar allen weer en doorleefden nog eens, wat achter hen lag, enkel schoone herinneringen, waaraan ze zich sterken konden voor de toekomst. Nu kon men wezenlijk merken, dat Phine veranderd was. Ze had geen vrees meer, voor wat zij droevige gedachten noemde, toen haar sterkheid nog onaangetast was.
Vrees was toch zwakheid. Uit het leed waren haar krachten geboren, die met alle vrees spotten. Want zoo was Phine. Ze had het lijden alleen maar niet gekend, en daarom was ze er voor teruggeschrikt.
Maar nu herleefden ook in het oude rozenhuis de schoone herinneringen met zooveel kracht, dat het Matthijs Brand bijna te veel werd. Hij zwierf door alle kamers met Keesje aan de hand.
Keesje babbelde met een merkwaardige woordenrijkheid zijn kinderervaringen uit, hij had zooveel te vertellen, dat hij niets te vragen had, zoodat Matthijs Brand zich ongestoord aan zijn denken kon overgeven, blij met het warme knuistje in zijn hand, dat hem verhinderde al te zeer onder den indruk te komen en dat hem af en toe door een ongeduldig rukje tot de orde riep, omdat Keesje nu toch
| |
| |
wezenlijk wat gevraagd had en Grootvader maar geen antwoord gaf.
Want het heele huis was nog vol van Rita. Hij keek door het slaapkamerraam boven naar de witte muren van het huis waar ze den schilder opgeborgen hadden, die Rita's portret gemaakt had; hij zag hem dwalen langs de paden van de kweekerij met Erica aan de hand. De boomen waren nu zoo hoog geworden, dat je bijna niets meer van het witte huis kon zien, het blonde kindje van toen was nu de bruid en Rita zijn dierbare Rita was niet gestorven, ze leefde.
Dat voelde hij met onaantastbare zekerheid. Het gaf hem een groot geluksgevoel, dat hem weer jonger en krachtiger deed schijnen en bij Wybo en Erica alle bezorgdheid in blijdschap deed verkeeren. Ze waren heimelijk bang geweest, dat het zijn in de oude woning op een feestdag als deze te veel het verlangen naar wat hij verloren had in hem zou wakker roepen. Nu gebeurde precies het tegenovergestelde. ‘We hebben niet genoeg vertrouwen gehad in het leven,’ erkende Wybo, toen hij met Erica bij het vijvertje onder den treurwilg in de zon zat, ‘ik ten minste niet.’
‘Ik ook niet, ik was bang! en nu kan je toch ook zien, Wybo, hoe echt het licht was dat Moeder gezien heeft bij haar sterven. Het maakte ons toen allemaal rustig en blij, maar het zou nooit zijn glans gehouden hebben als het niet levend licht geweest was.
Weet je dat dit moeders lievelingsplekje is? Hier bracht vader haar dikwijls, toen het loopen al moeilijk ging.
Ik zie haar zoo duidelijk voor mij!
Zie jij haar ook, Wybo? Weet je, ik ben zoo blij dat dit iets is, dat wij ook samen hebben. Het zou bijna niet kunnen, dat ik bij jou dit heerlijke van moeder alléén had.’
Ze liet haar voorzichtige vingers gaan langs de teere, overhangende takken van den wilg. ‘Alles goud,... zie je wel? De heele boom lijkt van goud nu de zon er op schijnt.’ Ze leunde met haar hoofd tegen zijn schouder. Hij had zijn arm om haar heen geslagen, maar gaf geen antwoord. Hij genoot van het zingen van haar stem en van de overvloedige warmte, van de glanzen in het vijverwater en het kleuren van het leven op de heesters. Zijn verleden schaduwleven leek een droom, waaruit hij nu ontwaakt was. Al wat hij te voren gedacht en
| |
| |
gearbeid had leek hem te zijn gedaan als door een die droomt. Dit was leven, dit was werkelijkheid, en dit nieuwe licht zag hij mogelijkheden van ontplooiing zooals nimmer te voren. Er was geen begrenzing van het leven meer, hij zag niet anders dan het leven-zelf, dat beteekende het doorgroeien, het opgroeien, het vruchtdragen in blijdschap, hij voelde voor het eerst de eigenlijke beteekenis van ‘leven’, en zij, dit stralende kind, had er hem toe gebracht.
Als een schat zou hij haar beveiligen voor alles, ook voor de schaduw in zijn huis, ja, in het licht van zijn blijdschap kon hij alles liefhebben zelfs de schaduw. -
- Ze werden in hun rustig samenzijn naar huis geroepen voor den maaltijd.
Harold en Phine hadden de erkerkamer versierd met de eenvoudige voorjaarsbloemen, die op de kweekerij bloeiden, onschuld en primula's en crocussen en een enkele narcis. Keesje, als een sneeuwmannetje in zijn witte pakje troonde tusschen zijn Grootvader en tante Erica en begeleidde het opgewekte tafelgesprek met de muziek van zijn grappige naar alle kanten uitgestrooide onzinwoordjes. Hij zag zooveel nieuws en moois, waar hij nog woorden voor moest vinden, dat zelfs zijn vader en moeder niets meer van zijn redeneeringen begrepen.
Betty zat naast Matthijs; ze droeg een soepele jurk van mat-blauw crêpe de chine; haar wangen waren lichtrood getint van opwinding. Matthijs was vol grappen; hij wierp ze over de tafel heen naar Erica, hij plaagde Wybo, maar voor Betty had hij enkel zachte attenties.
Betty's wangen werden hoe langer hoe rooder, haar stem begon hoog en schril uit te zingen boven de andere stemmen. Wybo hoorde het met bezorgdheid aan, en ook Phine schudde af en toe het hoofd.
Onvoorzichtige, stralende Matthijs. Zoo vol zon was hij altijd, dat hij niet anders kon, dan licht en warmte om zich heen verspreiden. Die in zijn straal kwam, ontving van zijn warmte, dat kòn niet anders!
Hij gaf zich ook geen rekenschap van de gevolgen. Zoo wàs Matthijs van bijna twee Meters lengte, toch altijd kleine-Matthijs, omdat zijn hart zoo kinderlijk was gebleven, niettegenstaande de ruwheid van zijn soldatenbestaan.
Voor dat arme, kreupele meiske naast hem moest het vandaag een
| |
| |
extra feestdag zijn; hij wou haar helpen één oogenblik vergeten, dat ze zoo gebrekkig was. Heelemaal vergeten was toch in ieder geval heelemaal gelukkig zijn voor een oogenblik.
Na tafel verspreidden ze zich weer over de kweekerij. De heerlijkheid van dezen laatsten feestdag samen, bestond juist in de afwezigheid van alles wat op feestvieren geleek.
Wybo en Erica liepen samen, langs alle paden van de kweekerij, de oude Matthijs Brand wandelde tusschen Harold en Phine in.
Als ze elkander ontmoetten glimlachten ze alleen of riepen elkaar een paar vroolijke woorden toe; het was of ieder dien dag zijn eigen vreugdegeheim had, dat schooner leek dan dat van de anderen.
Matthijs wandelde met Betty het berkenweggetje op en neer. Hij was na tafel opeens stil geworden; als een snel opgebrand vuurwerk was zijn vroolijkheid geweest.
‘Nu Erie weg is, heb ik nog veel meer dan vroeger 't gevoel, dat je een zusje van ons bent,’ zei hij, terwijl hij haar voorzichtig over een diep wagenspoor heenhielp.
‘Ja,’ draalde Betty zenuwachtig, ‘we kennen elkaar ook al zóó lang!’... wat bedoelde Matthijs?
Ze voelde een stekende pijn, en tegelijk hoorde ze zulk een liefkoozing in zijn stem, dat ze onwillekeurig zijn arm, waarin haar hand tot steun lag, vaster drukte.
‘Zie je,’ ging hij voort, ‘ik kan tegen jou wel praten over wat mij in den laatsten tijd zoo bezig houdt. Vader en Erica weten dat ik moeite had, maar nu is mijn besluit genomen. Ik kan geen soldaat blijven, dat kun je wel begrijpen als je me goed kent. Ik heb er zoo lang over nagedacht, maar na dezen laatsten oorlog met zijn vreeselijken nasleep, weet ik, dat ik niet meer kan.
Als officier voel je je een stuk van het raderwerk, dat de oorlogsmachine aan den gang zet. Als je niet meer kunt, dan moet je ook niet meer.’
Betty keek bewonderend naar hem op. Ze had Wybo dikwijls over die kwestie hooren spreken. Wybo zou het prachtig van Matthijs vinden, en tegelijk voelde ze ook wat spijt om de mooie, gouden tressen en sterren op zijn fijne, grijze uniform.
| |
| |
‘Maar soldaat-zijn is toch ook mooi,’ bracht ze er tegen in, ‘je kunt als soldaat toch ook wel een goed mensch zijn! Je Grootpapa was het toch ook, en Erie heeft me zelf verteld, dat je moeder een groote bewondering voor hem had, omdat hij zoo dapper was en zoo strikt rechtvaardig. Wat zei Erie, toen je er met haar over sprak?’
‘Och, ik deed het maar terloops. Ze was met haar hart bij Wybo en ik voelde, dat ik niet te veel aandacht voor mijzelf mocht vragen, en nu kan ik er natuurlijk ook niet over spreken.’
Betty's hart bonsde van trotsch. Zij, de vertrouwde van Matthijs nog meer dan Erica! het verzachtte de pijn, die even haar heele lichaam fel doorschokte.
‘Wat zou je moeder er van gezegd hebben?’
Matthijs gaf niet dadelijk antwoord. Hij streed met een hevige ontroering; het was kinderachtig, het had met de zaak zelf niets te maken; het was zóó kinderachtig, dat hij er nooit mee voor den dag zou durven komen en toch wist hij heel zeker, dat geen ding hem zooveel moeite gegeven had, dan die eene herinnering aan haar. ‘Zal je altijd mijn dappere soldaatje blijven?’
‘Haar dappere soldaatje te zijn,’ dat had hem geholpen eerlijk te leven, dat had hem door duizend verzoekingen heengeholpen.
Als hij oud geworden was, zou hij nog niet anders willen zijn dan haar dappere soldaatje. Het woord had een schoonen klank voor hem gekregen, hij had het soldaat-zijn als iets moois leeren zien door haar, hij voelde zich ook nooit officier, hij voelde zich soldaat.
De tranen stonden Matthijs in de oogen. Het had er niets mee te maken, hij bleef toch haar dappere soldaatje, al werd hij ook soldaat-af.
‘Ik hoop, dat moeder het weten zal,’ zei hij.
‘Den laatsten keer, dat ik bij haar was, heb ik lang met haar gesproken.
Niemand had zóó lief als zij, en daarom droeg ze, al klinkt het bijna belachelijk, mee aan de schuld van den oorlog, van al dat gruwelijke en gemeene. Stel je voor, die teere moeder! Denk het je toch eens in, Betty!’
De gereede tranen liepen hem weer over de wangen, hij trok zenuwachtig met zijn schouder, ‘ik heb gesidderd,’ ging hij hartstochtelijk
| |
| |
voort, ‘ik ben niet godsdienstig, maar als dat de beteekenis van christendom is, dat je zóó de menschen lief kunt hebben, dat je je nooit van hen los kunt maken en al de slechtheid meedraagt, dan... dan... och, ik kan er niet verder over praten, ik zie de moeilijkheden wel, ik vraag niet wat een ander doet, maar ik moet het doen, omdat zij...’
‘Ja natuurlijk dan houdt alles op,’ gaf Betty edelmoedig toe, toen ze zag, dat Matthys niet verder kon, ‘Wybo zal je wel heelemaal gelijk geven,... ik... vind het 'n beetje jammer.’
... Matthys had zijn zelfbeheersching terug en begon over Wybo en Erica, tot ze het bruidspaar op het berkenweggetje ontmoetten, en met elkander naar het rozenhuis teruggingen, omdat het tijd werd voor den trein.
Matthys zou met Wybo naar de stad terugkeeren om den volgenden morgen met Mevrouw Norden naar de Kerkhul te komen.
Betty zou bij Erica en haar vader blijven.
Harold en Phine brachten het heele gezelschap langs den Kanaaldijk naar den trein.
Erie werd stil toen ze van Wybo afscheid genomen had, haar vader was moe van den dag vol emotie en leunde met gesloten oogen in zijn coupéhoekje, Betty zat na te denken over haar gesprek met Matthijs.
‘Zou ik het aan Erie vertellen?’ dacht ze, en toen opeens doorschoot haar weer de pijn, die zij niet wilde voelen: ‘Wat ben ik voor Matthijs?
“Neen, ik vertel het niet,” besloot ze, “ik wil iets voor mij zelf alleen houden; iets mag ik toch ook wel hebben, Erie heeft alles!”
Toen ze dien avond samen op hun kamertje voor het open venster geknield, naar buiten keken en luisterden naar de geluiden van den nacht, zei Erie opeens: “De laatste avond! ik kan bijna niet naar bed gaan; aan zoo'n avond moest geen einde komen en toch verlang ik onuitsprekelijk naar morgen.”
“Wat ben je toch wonderlijk, Erie, ik zou hunkeren naar het einde van den dag, ik zou als een kind, vroeg naar bed kunnen gaan om het maar gauw morgen te laten worden, ik zou bang zijn, dat het me op het laatste oogenblik nog ontglipte.”
| |
| |
Erie lachte. Ontglippen?!... maar ik heb het! en wat ik vandaag heb, is al zóó heerlijk, het kan bijna niet heerlijker!’
‘Ja, dan is 't iets anders, maar ik had nooit gedacht, dat jij zoo gauw tevreden zou zijn, ik had gedacht...’
‘O, maar dan begrijp je er niets van,’ weerde Erica ietwat heftig af.’
‘Ik begrijp meer dan je denkt, en ik weet ook meer dan je vermoed,’ bitste Betty.
Erie sprong op, schudde energiek haar hoofd.
‘Vanavond kibbelen? Als Betty zoo was, miste ze iets heel erg, dat zei Wybo altijd; daarom sloeg ze haar arm om Betty heen. ‘Kom Betty, we gaan slapen; morgen ben je heelemaal mijn zusje geworden. Ik heb nooit een zusje gehad, denk eens, wat een mooi, nieuw gevoel, dat voor mij zal zijn!’
Betty was verteederd. Ze stond ook op.
‘Ja, morgen begint het.’
... ‘Morgen begint het,’ herhaalde Erie zacht voor zich heen.
Den volgenden middag stonden Erica en Wybo nadat ze van de formaliteit op het gemeentehuis teruggekeerd waren, hand in hand tusschen de bloemen onder het portret in de groote tuinkamer.
De deuren stonden open, de Lente keek lachend naar binnen.
Betty en Matthijs hielpen de enkele bezoekers ontvangen.
‘Is Wybo niet een schat?’ fluisterde Betty Matthijs in 't oor.
Matthijs lachte tegen haar en begreep haar en zei dat ze gelijk had met trotsch op Wybo te zijn.
Hij was trotsch op Erica!
Niemand behoefde te twijfelen aan het geluk van die beiden. Matthijs Brand vergat de komende eenzaamheid in de blijdschap, dat trouwe, sterke armen zich om zijn lieveling hadden heengeslagen. Het huwelijk werd niet kerkelijk ingezegend, hoewel Mevrouw Norden het graag gewild had.
Maar Wybo had er zich tegen verzet. Hij vond het niet eerlijk, omdat hij nooit in de kerk kwam en Erie stond te veel buiten het kerkelijk leven om er voor zichzelf op aan te dringen; al zou ze er wel iets voor gevoeld hebben om den kleinen, eerlijken Dominé en
| |
| |
om de wijding van het kerkje, en omdat ze zooveel van de oude klokken hield, die dan voor haar zouden luiden.
Maar de Dominé kwam toch zelf gelukwenschen.
Hij feliciteerde onhandig en voelde zich niet op zijn gemak, omdat hij dacht, dat er iets van hem als Dominé verwacht werd.
Matthijs Brand noodigde hem aan tafel, en gaf hem een plaats naast Matthijs.
Ze werden goede vrienden, die lange, verlegen jongen nog, en stralende kleine Matthijs zoo zelfs, dat Betty zich weer even door jaloerschheid aangetikt voelde, omdat Matthys zich niet zóó uitsluitend met haar bezig hield als den vorigen dag.
Al de verlegenheid van den Dominé zakte weg, en toen de maaltijd afgeloopen was, stond hij op en keek Erica's vader aan. Die knikte hem vriendelijk toe, alsof hij begreep dat de Dominé iets goeds in 't midden wilde brengen.
‘Mag ik het reislied opzeggen, voordat het bruidspaar heengaat,’ vroeg hij eenvoudig.
Het reislied.... zijn gezicht was zoo feestelijk stil en bevrijd, terwijl hij dit zeide, alsof hij opeens een sterke aanraking gevoeld had met een andere, schoonere wereld.
Er gebeurde toen ook iets wonderlijks, het gebeurde vanzelf, dat iedereen opstond, terwijl toch niemand wist, wat hij ging zeggen.
Toen kwam het, heel rustig:
‘Ik hef mijne oogen op naar de bergen,
Van waar zal mijne hulpe komen?
Mijne hulpe komt van den Heer,
Die hemel en aarde gemaakt heeft,
Hij maakt, dat uw voet niet wankele,
Uw bewaarder sluimert niet.
Sluimert niet, noch slaapt!
De Heer is uw schaduw aan uw rechterhand,
zoodat de zon u des daags niet steekt,
| |
| |
De Heer bewaart u voor alle kwaad,
De Heer bewaart uwen uitgang en uwen ingang,
van nu aan tot in eeuwigheid....
.... Stil!... de klokken luiden toch!... neen, er is niemand, die het klokketouw beweegt, de bronzen klokken hangen roerloos in den ouden toren.
Toch muziek! een oude, sterke stem, die de harten beweegt, zoo krachtig als de stem van de bronzen klokken. Zóó heftig, dat Wybo en Erica elkanders handen vaster grijpen, en Betty schuchter haar hand legt in den arm van kleine-Matthijs. Harold en Phine kijken elkander ontroerd aan en Mevrouw Norden staat met de handen gevouwen alsof ze in de kerk was.
De oude Matthijs Brand heeft zijn oogen met zijn hand bedekt. Hij ziet iemand, hij ziet Rita... Dat lied moet toch wel zoo bij de menschen behooren, dat degene, die voor 't eerst van zijn leven den echten klank er van verneemt, het onmiddellijk herkent.
Want er was niemand in de kamer, die het niet herkende, die er zich niet aan vastgreep, al was het misschien maar voor een oogenblik. Voor Wybo en Erica was dit de inzegening van hun huwelijk.
‘Van nu aan tot in eeuwigheid,’ luidden de klokken.
Toen werd het vaarwel stil gezegd, want het rijtuig waarmee het bruidspaar zou vertrekken, stond voor de deur.
En het was voor hen beiden, alsof er geen tijdruimte was tusschen den dag van gisteren en dit schoone oogenblik.
‘Kijk, moeder,’ zei Erie, met haar hand op Wybo's arm nog eens voor 't laatst omkijkend.
‘Ja, lieveling, toen was het een schoone herfst en nu een nieuwe lente... zie je het lichten van haar oogen?’
‘Ja, precies als toen...’
‘Precies als toen...’
Zoo gingen ze heen.
| |
| |
| |
VIII.
Het was toch goed van Wybo gezien, dat hij voor zijn moeder en Betty een gedeelte van Oom Norden's groote huis ingeruimd had, om samen te bewonen, met een huishouding, afgescheiden van de hunne, terwijl ze toch van elkanders bijzijn konden genieten zooveel ze wilden.
In één gezin leven had te groote bezwaren.
Hij mocht Erie niet den ganschen dag blootstellen aan den druk, dien zijn moeder zonder het te willen of te weten op de heele omgeving legde. Hij had haar lief en begreep als dokter hoe moeielijk haar strijd was, en toch kwam telkens nog zijn heele ziel in opstand tegen haar onevenwichtig tobben, dat een langzame vergiftiging van het leven werd.
Heelemaal opgelost waren de moeielijkheden niet, want Wybo had Betty verwend! Nu voelde Betty pas dat Wybo niet meer alleen voor haar bestond, en haar jaloerschheid op Erie streed met haar liefde voor Wybo.
Mevrouw Norden voelde zich ook wat teruggezet, omdat Wybo niet den moed gehad had, alles te laten zooals het was! Had Wybo dan zoo weinig vertrouwen in zijn moeder?
Want zij begreep wel, dat Erica als Wybo's vrouw nu de voornaamste plaats innam. Het tobben daarover bracht weer schaduw over Betty en zoo bleven ze in een cirkel rondtobben, zonder te begrijpen, dat van dit verdriet zij zelf de oorzaak waren.
En Betty was niet meer het kleine, schreiende zusje, dat bij Wybo troost kwam zoeken en zich, o zoo gemakkelijk door hem liet troosten! Een misdeeld wezentje zooals Betty over haar vernielende jaloerschheid en haar verbittering heenhelpen was ongelijk veel zwaarder. In de schaduw groeide dat onkruid weliger dan in de zon en om zijn Erie deed het hem nu veel meer pijn dan vroeger, ook omdat hij de leelijkheid en slechtheid nu veel scherper zag.
Erica was het heelemaal met Wybo eens, en ze voelde zich sterk in haar taak om het licht in huis brandende te houden, dit groote, oude huis, dat niets gemeen had met hun zonnige Kerkhul.
| |
| |
Het licht, dat ze droeg was moeders lamp; het vaste geloof, dat het onaantastbare bestond, de schoonheid, die door geen schaduw verdonkerd kon worden, in de liefde van Christus, die haar moeder zoo klaar gezien had, vóór ze ging sterven.
En zij had dit geloof immers bevestigd gezien door haar aanraking met den vreemden vioolspeler! Dit was het groote zoeken en het groote licht tegelijk dat door de heele wereld ging.
De vioolspeler had gesproken van het lied, dat door bleef klinken ook al werd het nacht. Dat lied zou voor ieder misschien wel een verschillenden klank hebben, maar een levenslied was het in ieder geval.
Misschien klonk het voor den kleinen Dominé wel altijd als een reislied, want ze had zoo heel sterk gevoeld, toen ze hem op dien middag vóór hun vertrek met zijn gezicht opgeheven, dat lied hoorde zeggen, dat dit er voor hem altijd was, en dat hij niet leven kon dan met zijn oogen naar de bergen. Zeker had hij 't ook moeielijk. Maar het was zoo wonderlijk, dat dit heel moeielijke het leven zoo heel schoon maakte, bij alle menschen, die ze ontmoet had. Waarin de moeite bestond, wist ze niet, maar dat deed er ook niet toe; en ze had een gevoel, alsof zij nu naast Wybo ingedeeld was in een troep dappere strijders en dat ze een schat droeg, waarvan ze de waarde nog niet heelemaal kende; al gaande en strijdende zou ze de beteekenis en de kracht van wat ze ontvangen had, wel gaan begrijpen, de parel zou in donker gaan glanzen, want een weg vol schaduwen moest ze volgen, dat had ze wel begrepen van het eerste oogenblik af, dat ze als Wybo's vrouw hier in huis was gekomen.
Elken dag ontmoette je hier de schaduw. Waar ze eigenlijk school, en hoe haar naam was, had ze nog niet kunnen uitvinden, ze wisselde onophoudelijk van gedaante; als je haar wilde grijpen, tastte je natuurlijk in de lucht! Dat was de moeilijkheid!
Daarom was het zoo heerlijk dat ze den dag met Wybo alleen beginnen mocht. Als hij van zijn vroege spreekuur binnenkwam en de ongerepte ontbijttafel zag, altijd met bloemen, werd de dag voor hem tot een feest.
Mevrouw Norden vond het geldverspillen al die bloemen!
| |
| |
Mevrouw Norden vond, dat je wel zien kon, dat ze een kweekersdochter was, gewoon met bloemen te spelen.
Zij lachte maar wat, als ze bedekte aanmerkingen daarover hoorde. Alsof een kweekersdochter ooit met bloemen speelde! Die wel het allerminst! Maar dat kon Mevrouw Norden niet weten en in dit opzicht had ze Betty gelukkig tot bondgenoot. De dagen in het oude huis gingen dan ook veel sneller voorbij dan ze gedacht had, want de wachtensuren waren te kort voor al haar zorgende liefdegedachten en in Wybo's bijzijn voelde ze zich gedragen door zulk een sterk geluk, dat het was alsof de tijd zich uit ging spannen tot eeuwigheid.
De avonden, als Wybo ten minste niet weggeroepen werd, waren het heerlijkst.
Dan zaten ze meestal in Oom Nordens studeerkamer, met zware gordijnen en een mollig kleed, waar je alles heel stil kon doen, en waar iedereen vanzelf wat zachter praatte, terwille van de oude boeken, die hier aan 't woord mochten komen, en waar je zelfs met Mevrouw Norden en Betty stil kon zitten, zonder dat 't pijn deed, zooals je met Moeder had kunnen doen. Hier had de schaduw bijna nooit toegang, of, als ze er kwam, kon je ze hier het gemakkelijkst verdrijven.
Toch, eens op een Zaterdagavond in Juni drong ze binnen en liet zich bijna niet afwijzen.
Mevrouw Norden en Betty hadden zich bij hen gevoegd, ze zaten voor de opengeslagen ramen, die het uitzicht hadden op een met klimop begroeiden pakhuismuur, die hun tuintje afsloot. Het regende zachtjes een echte milde zomerregen. Er stegen geuren omhoog van de bloeiende jasmijn beneden. Mevrouw Norden en Betty handwerkten, Erica leunde in haar stoel met de handen achter haar hoofd gevouwen. Ze zag wat bleek. Dien heelen middag was ze bezig geweest voor een arm patiëntje van Wybo, dat naar buiten moest. Nu zat ze met Wybo te overleggen, hoe ze dat kind het beste over konden brengen.
Toen kwam opeens de schaduw binnen met een brief van Matthijs voor haar.
Ze las hem haastig door, haar wangen kleurden zich onder 't lezen hoogrood.
| |
| |
‘Matthijs heeft het gedaan,’ zei ze, terwijl ze den brief aan Wybo overreikte, ‘hij heeft zijn besluit genomen, hij gaat uit den dienst.’
‘Dat wist ik al lang,’ triomfeerde Betty.
‘Wist jij het? Hoe wist je dat?’
Betty genoot van Erie's verwondering. ‘Van Matthijs zelf natuurlijk, hij heeft het me verteld op den dag vóór je trouwen, toen we allemaal bij Harold en Phine waren.’
‘Daar begrijp ik niets van,’ zei Erie, ‘dat is niets voor Mat! Hij heeft nog nooit iets voor me verzwegen, we waren altijd bij elkander en we vertelden elkaar alles.’
‘Geloof je me niet?’ snibde Betty, ‘je denkt zeker, dat alles 'tzelfde blijft als je trouwt, je was natuurlijk zoo met Wybo bezig, dat Matthijs je niet wou storen. Natuurlijk voelt hij, dat je nu in de eerste plaats van Wybo bent.’
‘Maar wat maakt dat voor verschil? Dat heeft toch tusschen Mat en mij niets veranderd, wat heeft dat er mee te maken?’
‘Lieveling,’ suste Wybo, ‘ik denk, dat het Matthijs veel gekost heeft, eer hij tot die beslissing kwam, en daarom spreekt het toch vanzelf, dat hij er jou op dàt oogenblik niet mee wilde bezwaren.’
‘Maar Betty moet ook niet zoo.... zoo....’
‘Zóó,.... zóó,’ prikkelde Betty, ‘wat doe ik nu weer? ik vind het heel natuurlijk, dat Matthijs behoefte had er met iemand over te praten.’
‘Dat je er niets van verteld hebt, kind!’ viel Mevrouw Norden in.
‘Ik kan zwijgen als het moet,’ genoot Betty.
‘Mòcht je er dan niet over spreken?’
Er was zulk een pijnlijke trilling in Erie's stem, dat Wybo's voorhoofd zich fronsde; hij keek ongerust van haar naar Betty.
‘Dat niet bepaald, maar ik zie niet in, waarom ik, wat Matthijs mij vertelt, aan de groote klok moet hangen.’
‘Betty...,’ waarschuwde Wybo.
‘Nu, dat is toch de zuivere waarheid! maar jij kiest natuurlijk partij voor Erica.’
‘Och wat, partij kiezen,’ zei Wybo verdrietig.
‘Maar Wybo, wat heeft dat kind nu weer gedaan?’ begon Mevrouw Norden zenuwachtig te verdedigen, ‘laten we er toch niet meer over
| |
| |
praten! We waren immers aan 't overleggen, hoe we Dirkje het best weg konden krijgen.’
‘Ja, over Dirkje waren we aan 't praten.’ Erie kwam overeind, terwijl ze dit zeide, ze spande alle krachten in om door de stilte heen te breken, die haar plotseling omsloot,.... ‘Dirkje, me dunkt, ik moest haar zelf maar even wegbrengen, Maandagmorgen, dan kan ze den Zondag nog rustig thuis zijn, en.... we....’ toen raakte ze zonder dat ze 't merkte weer in dien cirkel van stilte, en zat zwijgend voor zich uit te staren, haar handen gevouwen in haar schoot.
‘Ja, dat lijkt mij ook 't beste,’ hielp Wybo, ‘Maandag dus, dan ga ik er morgen even aan.’
‘Wat zijn jullie vervelend,’ pruttelde Betty; het beviel haar alles behalve, dat ze zoo weinig genieten kon van haar overwinning, ‘ik vind het toch nog al een gewichtig besluit, dat Matthijs genomen heeft.’
‘Dat is het zeker, Maar Betteke, we zullen wachten met er over te praten, tot Matthijs hier komt, dan kan hij zelf vertellen, hoe hij er toe gekomen is. Wat helpt het, of wij hier gissingen zitten te maken.’
Betty werd boos. ‘Ik begrijp 't al weer,’ insinueerde ze.
Erica zat maar stil voor zich uit te staren, haar pijnlijke aandacht gericht op iets, dat zich beangstigend aan haar opdrong: een gevoel, alsof ze door haar zijn in dit huis afgesneden was van het leven waar ze in wortelde, een leven van volop vrijheid en zonneschijn, dat door geen droefheid of lijden arm gemaakt kon worden, en dat ze overgeplant was in een kleinen armoedigen tuin, waar jaloezie haar bittere wortels had geslagen, die alles wat er verder leefde, dreigde te verstikken.
Ze schrok zoo hevig van de gedachte aan zulk een mogelijkheid, dat ze Betty's hatelijk-doen er door vergat. Ze wou opstaan en voor het open venster knielen om frissche lucht in te ademen, er was frissche lucht in overvloed.
In plaats daarvan bleef ze gebannen op haar stoel.
‘Afgesneden, beteekent langzaam doodgaan,’ voltooide haar snelle intuïtie.
Maar door den geweldigen overslag, herstelde zich tegelijk weer het evenwicht. Dat was onmogelijk, belachelijk.’
| |
| |
‘Maandag dus....’ hoorde ze zichzelf zeggen, ‘ik zal zorgen, dat alles in orde is,’.... nu was ze weer heelemaal thuis,.... ‘ik zal zorgen, dat alles gemakkelijk en goed gaat, laat het maar gerust aan me over, Wybo,’ zei ze en haalde diep adem. Toen kon ze opstaan en naar het venster gaan, er uit leunen en de zachte regen op haar gezicht laten vallen. ‘Kom, Betty,’ zei ze hartelijk, ‘je weet niet, hoe heerlijk het buiten is,.... even.... voor we naar bed gaan.’
‘Wat ben jij een type,’ lachte Betty opeens verteederd, en kwam naast haar voor het venster knielen.
Ze lei haar handen met uitgespreide vingers op het kozijn. ‘Zacht, hé? echte zomerregen! Wat ruikt de jasmijn sterk!’
‘Ja, en je moet eens opletten hoe vreemd de witte bloemen lichten tegen dien donkeren klimopmuur, kijk toch eens, Wybo!’
Wybo kwam achter haar staan. ‘Prachtig,’ zei Wybo, maar hij keek niet naar den jasmijn, hij keek naar het blonde hoofd buiten het venster en vatte de hand, die op de vensterbank steunde.
‘Heerlijk, hé....! ademhalen en nog eens diep ademhalen; Met haar hand in die van Wybo was het leven toch oneindig wijd en oneindig licht!
Hoe was het mogelijk, dat er zoo even zulk een vreeselijke gedachte in haar opgestaan was.
Neen, over hun liefde had de schaduw geen macht.
|
|