Opwaartsche Wegen. Jaargang 1(1923-1924)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] Na het avondmaal. door Y.J. ter Leede. Met wangen, brandend heet van schaamt, Ben ik van Uwen disch gekomen, Waar 'k met een hart. dat altijd kwaad beraamt, Aarzlend had plaats genomen. Elk woord zonk weg, dat blij ontvingen daar, Wie niet, als ik, Uw liefd' zoo vaak vergaten. Nu gloeit mijn hoofd in mijne hand en zwaar Jaagt het geweld van bloeds bonzende maten. Want 'k zie aldoor aan 't kruis Uw bleek gelaat. In 't klamme haar kleeft bloed. De scherpe pijn Snijdt om Uw mond diep - in de bange lijn Van krimpend lijden, dat geen woord verraadt. Mijn handen grepen gretig naar het kwade. - En smarten scheuren vlijmend door Uw handen, Uw voeten; - diep blijft d' aanklacht in mij branden: Mìjn voeten zochten zonde's donkre paden. Nu gloeit mijn hoofd in mijne hand van schaamt en zwaar Jaagt het geweld van bloeds bonzende maten. Vorige Volgende