Boekbespreking.
Op Veld en Rande, deur J. van Bruggen. Uitgewers J.L. van Schaik Bepk. Pretoria. Tweede druk 1923.
Deze bundel bevat een vijftal verhalen, waarvan de eerste de langste en tevens de best geslaagde is. Het frisse en aardige van deze schetsen is die eigenaardige humor, die zoveel Afrikaners eigen is. Reeds het werk van de ‘eerste Afrikaanse beweging’, in veel opzichten onbetekenend, trok toch de belangstelling door 'n zeer eigen leukheid. Ook ‘Oom Gert vertel’ van Leopoldt, ‘Waghondjies’ en ‘'n Snaakse Vryery’ van Celliers, werk van Keet e.a. ontlenen voor een deel daaraan hun bekoring.
Toch geeft 't werk van v. Bruggen nog wel wat anders te waarderen dan dat, al valt op te merken, dat een schets als ‘Oom Jannie’ niet heel veel boven 't gewoon-komiese uitkomt. ‘Ouboet’ is vrij onbeduidend.
In die ‘Praatmasjien’ wordt het konflikt beschreven tussen een ouwerwetse, oerkrachtige Boer en zijn nietsnutter van een zoon, 'n slappe, gedegenereerde luilak. Hier is mooie karaktertekening, al lijken de personen meer op typen dan op mensen. 't Gegeven is vrij simpel, maar er is iets, wat achtergrond geeft aan deze schets: de verontwaardiging van de schrijver over die verengelste, lichtzinnige jonge man; de liefde voor Zuid-Afrika, dat steeds meer zijn oude degelikheid verliest; de angst voor 't komende geslacht. 't Is de onuitgesproken, liefdevolle waarschuwing van de schrijver. Hoewel vele gebreken vertonend, is deze schets organies gegroeid uit de innerlike ontroering van de Jong-Afrikaander van Bruggen.
‘Die Beeswachtertjie’ is vol goede waarneming. De eigenlike intrigue betekent niet veel. Als verhaal is het een vrij flauw bedenkseltje. Maar 't is Kleinbooi, die beeswagtertjie en de figuur van de oude boer, zijn strengen baas, die deze schets toch belangrijk maken.
Maar een meesterstukje van vertelkunst is ‘Bijwoners’. De ‘bijwoners’ (= pachters) van Andries Vrij, een stoere Afrikaner grootboer: Willemse met Outant Grieta, v. Bruggens ideaal; Jaap Gouws ‘rij 'n verkeerde perd’; Alwijn de Klerk met Hendriena, beste, door-en-door goede mensen, maar niet geschikt voor het boerenwerk; Sitman met Bettie, de parasieten.
De ‘luisiekte’ van Sitman, de wonderlike logika van hem en Bettie om hun parasietenleven goed te praten, hun handige indringerigheid, vormt het komiese element in dat verhaal.
Het heerlikst uit zich de humor van v. Bruggen in 't hoofdstuk: ‘Die invloed en uitwerking van 'n karmenaadjie’.
't Begint al met dat verrukkelike theologiese twistgesprek tussen Willemse en Neef Niklaas over het verschil tussen bestuur en bestiering.
Dan komt Sitman, die, ‘meeldiaken’, die op zich had genomen voor de Klerk ‘water te lei’, daarvoor reeds betaling ontving in natura, maar nu eerst bij Willemse mee komt helpen slachten, in de hoop op een goede portie vlees. 's Avonds is het feest ‘in die hartbeeshuisie’. En de volgende morgen?
‘Neef Alwijn, dit lyk ellendig bij ons. Almal is siek, vernaam Driesie, sy maag is heeltemal onderstebo en Neelsie laat weet, hij sal nie vandag kan kom waterlei nie, hij voel toch te sleg.’