| |
| |
| |
Boekbespreking.
Ons Hedendaagsch Tooneel, door Dr. J.L. Walch, Deel IX Nederlandsche Kunst. Een reeks artistieke handboeken onder Redactie van Joh. Vorrink. A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij, Leiden.
Door de bespreking van dit werk bedoel ik allerminst de onverkwikkelijke strijdvraag ‘Tooneel of niet’ in ons tijdschrift in te luiden.
Hoe dringend noodzakelijk een grondige bespreking van deze vraag ook moge zijn, de recensie van het werk van Dr. Walch houdt daarmee geen verband. Maar anderzijds is er ook geen enkele reden, om de aankondiging van dit boek na te laten.
Want ook dit werk heeft zeer zeker beteekenis voor allen die onze Nederlandsche kunst willen leeren kennen of daarmede bekend willen blijven. Juist de dramatische kunst maakt daarvan een belangrijk onderdeel uit en wat juist daarin wordt geleverd behoort zeker niet tot het minderwaardige. Ik geloof dat ik dan ook geen verdere aanduiding behoef te geven en geen verklaring verschuldigd ben, wanneer ik het een belangrijk boek noem en om zijn objectieve inhoud zeer aanbeveel. Ik denk, en niet zonder grond, dat wij ook van de tooneelkunst meerdere studie zullen moeten maken, omdat juist de goede tooneelkunst meer en meer door het gewone publiek wordt losgelaten en het uitgaan vooral in de groote steden zich meer en meer bepaalt tot het bezoek van bioscoop, cabaret etc. Maar ook die kwestie moet ik voorloopig buiten beschouwing laten. Ik wil nu enkel voor hen, die er belang in stellen, de inhoud opnoemen; dan kan ook zonder verdere kennisneming ieder ongeveer beoordeelen wat hier onder de ruim genomen titel wordt geboden. Na de behandeling van het ‘Répertoire’ worden op zeer bizondere wijze de ‘Leiders’ behandeld - iets ook voor ons belangrijk, verder de ‘spelers’, hun ‘verbond’ en ‘opleiding’; tenslotte wordt nog een hoofdstuk aan de tooneelkritiek gewijd. Een groot aantal portretten verhoogt de waarde van het boek.
v. D.
| |
Van Vijf Moderne Dichters. (Verzen van Dr. P.C. Boutens, Wies Moens, Willem Kloos, Margot Vos, Carel Scharten). Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam.
Deze bundel is door de Redactie der W.B. samengesteld geheel los van een bepaald systeem. Hij dankt zijn ontstaan eenvoudig aan de overweging dat het, waar de W.B. ieder jaar niet meer dan één dichtbundel pleegt te publiceeren, wel wat heel lang zou duren eer de belangrijkste dichters
| |
| |
van ons land in de Nederlandsche Bibliotheek vertegenwoordigd konden zijn. Daarom zijn er een aantal dichters uitgenoodigd aan deze bundel mee te werken. Ondanks dit alles is het toch in zooverre voor de bundel van beteekenis, dat er in deze bloemlezing werk van drie opeenvolgende generaties na 1880 in is samen gebracht en daarom is het mogelijk, niettegenstaande het verschil in uiterlijke vorm, hem toch in zijn geheel te waardeeren. Ik kan nu verder deze bundel aanprijzen door de inhoud wat nader aan te duiden: Boutens heeft hier een bloemlezing uit zijn verschillende werken afgestaan, en dit is van belang, omdat de meesten onzer leden en lezers wel niet zoo gelukkig zijn diens complete werken te bezitten. Kloos' werk is een cyclus over Shelley en past niet al te goed in dit bundeltje en tusschen deze dichters. Van Margot Vos klinken de nieuwe geluiden luid, maar niet onzuiver. Wies Moens geeft als altijd plastisch schoone verzen. En zoo komt dan tenslotte het werk van Scharten deze bundel sluiten en waardig maken. Ik geloof zeker dat de Wereld-Bibliotheek met de uitgave deze nieuwe Serie een bizonder verdienstelijk werk doet. Een paar foto's van Boutens, Wies Moens en Kloos maken het werkje nog interessanter.
v. D.
| |
Roeping. Maandschrift voor schoonheid. Hoofd-Redacteur Dr. H.W.E. Moller. Redacteuren: Dom Constantinus Bosschaerts, o.s.b., W. van Kalmhout, M. Molenaar m.s.c., Jos. Mulz, Joz. Wielders.
‘Roeping’ verschijnt in 12 maandelijksche afleveringen te samen 50-60 vel.
Dit nieuwe Roomsche tijdschrift zal misschien wel het terrein van het eveneens Roomsche Tijdschrift ‘Opgang betreden. Want al is de formuleering van het doel niet geheel gelijk omschreven, de grenzen zijn bij alle twee tamelijk ruim getrokken en zullen dan ook zeer zeker niet elkaars gebied beveiligen. ‘Roeping’ dan is gewijd aan de schoonheid, aan de schoonheid alleen. ‘Roeping’ wil geen andere uiting van de menschelijke Ziel, als die van de schoonheid. Niet omdat de andere openbaringen van wat er leeft en streeft in de menschen, minderwaardig zijn maar omdat de schoonheids-uitingen voor de mensch zoo voornaam zijn, dat ze recht hebben op een geheel afzonderlijke behandeling, buiten en boven de andere openbaringen van mensch en maatschappij.
Ik weet niet of we meermalen gelegenheid zullen hebben op de inhoud in te gaan, maar reeds dit eerste nummer geeft zeer intressante studies, waarvan vooral de aandacht trekt die van Th. Kwakman: Is kunstwaarde objectief?
Als aanbeveling kan zeker genoemd worden de keurig verzorgde uitvoering en de niet hoog gestelde prijs f16. - per jaar.
Het is een uitgave van J.J. Romen & zonen, Roermond.
v. D.
| |
Jacqueline van der Waals. Nieuwe Verzen. Tweede druk. Nijkerk. G.F. Callenbach. 1922.
Nu een tweede druk van ‘Nieuwe verzen’ is verschenen zou een aanbeveling misschien wel overbodig kunnen zijn, en evenmin is een uiting
| |
| |
van vreugde noodig. De laatste maanden toch hebben ons reeds getoond wat de dichteres van der Waals beteekent. Er zijn van elke groep en in elk tijdschrift zulke belangrijke en zooveel waardeerende woorden geuit en geschreven - ik stem direct toe, wel wat laat - dat wij nu toch heusch niets meer behoeven aan te vullen. Maar waarom zou ik nu niet een ieder nogmaals sterk aanschaffing van de verzen raden?
Mej. van der Waals is één van de weinigen van ons en daarom voor ons dus zoo kostbaar en heerlijk van beteekenis. Zijn er nog onder de onzen die haar werk niet bezitten - kennen durf ik niet eens te vragen - dat zij dan toch niet klagen over de armoede in onze kunst, want zij weten hun rijkdom niet!
v. D.
| |
Natuur en Leven. Gedichten van K. Kuiper. Uitgever: Bureau Minerva Hilversum, van Lenneplaan 1; 1922.
Men kan niemand beletten, verzen te schrijven. Maar op de poging, allerlei schrijfsel aan de menschheid op te dringen, moest, op z'n minst, 'n flinke boete staan. Dat zou tweeërlei bate opleveren - in de eerste plaats zou men met de poene van hen, die 't publiek in hun schatting àl te laag aanslaan, de verspreiding van werkelijke woordkunst kunnen bevorderen - want kunst is luxe - en in de tweede plaats zou men volmaakt overbodige verspilling van arbeidskracht, materiaal en commercieel overleg kunnen voorkomen. En dat zou in dezen tijd van ‘bezuiniging’ zeker zeer zijn toe te juichen.
Allicht was dan ook deze bundel niet verschenen - en zou men de Heer Kuiper hebben kunnen behoeden voor de verderfelijken waan, die hem blijkens zijn titel, beet heeft,
‘Natuur en Leven’ - dat is zoo plusminus de heele schepping ‘in a nutshell’ dus? Zeer zeker - want de bedoeling van den dichter is, niets van de poezie uit te sluiten. Hij begint dan ook, onze hedendaagsche dichters hun lyrische eenzijdigheid onzacht onder de neus te wrijven:
Beheerscht dan 't sentiment, want zoo gij 't viert den teugel,
Uw ziel ten speelbal wordt voor het mentaal geboeft.
Wie ànders zingt dan gij, geen dichternaam mag dragen
Slechts 't lyrisch kunstgebouw uw fijn gevoel voldoet
Maar 'k zwijge niet en wil uw aandacht vragen
Omdat, naar eigen trant, ook ik getuigen moet!
Ik wil gaarne gelooven aan de ernstige bedoeling van deze poëet. Maar ik heb er een zwaar hoofd in, of de heer Kuiper ook maar 'n grein artistiek verantwoordelijkheidsbesef bezit. Want hoe durft hij anders al die malle onzin op te disschen en dat nog wel met een overtuiging, betere dingen waardig?
Ik noem 'n paar titels, om te bewijzen dat ik in ieder geval heb geluisterd naar des heeren Kuipers getuigenis, waarvoor hij onze aandacht opeischt.
Welnu luister dan want hier zijn er die ook Uw aandacht moeten trekken: Het éénig Recept; (waarin gesproken wordt van een bronaar, die ligt in 's harten grond, de kweekplaats uwer deugden.) Causaal verband; (een vers over de oorlog van 1914) Abortus Provocatus? (Naamvers - dit was ook noodig, onze tijd is bepaald arm aan naamverzen - voor de huwbare jeugd).
Toch wil ik U meer van mijn aandacht toonen. Welnu dan kom ik nog even op de juistheid van de titel terug, ‘Natuur en Leven.’ 't Is gewoon om je deur uit te loopen: ‘natuur en leven’ maar blijf thuis, gerust, de Heer
| |
| |
Kuiper is voor U naar buiten geweest en ik heb aandachtig naar de Heer Kuiper geluisterd, en nu kunt gij dit lezen en thuis blijven. Hij is het veld in geweest en heeft gewandeld in de korenvelden. En het korenveld (graanveld mag ook) was als de golvende baren, en op die golvende baren, deinde een korenbloempje, en verder groette met beminlijk gebaar een klaproze, en nog verder zag hij nog meer, maar nu in verdere toekomst:
Dra zindert de zicht, ziet!.... ze vallen te gaar!
(let wel niet de golvende baren met het deinende korenbloempje, maar het graan.) En nu weer een zinrijke les, die ik woordelijk wil na zeggen in Uw belang:
Komt, zamelt de korlen met gretige handen
Tot vrucht van den arbeid u voedt aan den disch;
En zoek ook de bloemen: van dankbaar gedenken
Haar tooi op uw tafel getuigenis is!
Ik heb helaas geen tijd, geachte lezer deze aangespoelde bloempjes te zoeken, maar misschien kan ik U bewegen dit te doen, want het is voor getuigenis op Uw tafel zeer gewenscht.
En nu meen ik toch wel eenigszins getoond te hebben dat mijn aandacht was gespannen. Neem nu nog een mededeeling van de uitgever aan, misschien is het wel op verzoek van de Heer Kuiper.
Dat zijn de overige bundels mede van zijn hand verschenen, en door de uitgever onder de inhoud vermeld: (Ik noem U de voornaamste die dan ook uitsluitend met natuur en leven in verband staan.)
No. 2. | Schematische Hemelglobe voor Nederland. |
No. 4. | Beschouwingen over Schoenen en Voeten. (Misschien zijn dit sonnetten over de Bataschoen - zeker ben ik er niet van.) |
No. 5. | Populaire beschouwingen over Kleeding, (is dit literaire confectie - of is 't maatwerk?) |
Niet, dat de Heer Kuiper, meent te moeten getuigen, maar dat hij zich niet geneert voor zijn ‘eigen trant’ neem ik hem kwalijk.
v. D.
| |
Geerten Gossaert. Experimenten. 4e druk. Uitgegeven bij Van Dishoeck te Bussum MCMXXIII.
Van Gossaert's Experimenten volgden de drukken elkaar regelmatig op. Eerst een bundeling ten gerieve van vrienden en kennissen, en verder niet in de handel gebracht, in 1912. Dan de drie drukken van de bekende uitgave, resp. in 1913, 1916 en 1919. Nu de vierde in 1923.
De veronderstelling, die reeds werd uitgesproken in een bespreking van de eerste uitgave, dat deze gedichten ook van waarde zouden blijken voor de toekomst, is in vervulling gegaan. Bij vele dichters van deze tijd is invloed van Gossaert geconstateerd. Willem de Mérode heeft zich (naast het goede dat deze inwerking hem schonk) slechts met moeite kunnen ontworstelen aan de ban, waarin de dichter hem gevangen hield, om tot een zuiverder innerlijk geluid zich te verdiepen. Nog onlangs stelde Bierens de Haan invloed van Gossaert vast op de gedichten van de dichter Martien Beversluis. Gossaert's invloed is met het aantal drukken van zijn bundel toegenomen en groeit nog steeds.
In deze vierde druk, die op een klein spellingsverschil na gelijk is aan de vorige, en ook in uitvoering dezelfde sobere gedaante heeft behouden, zijn niet alle gedichten van Gossaert opgenomen. Daarnaast staan in de
| |
| |
verschillende tijdschriften nog een twintigtal andere verzen, die nog steeds een herdruk wachten. Waar aan de eene kant de keuze uit zijn gedichten naar maatstaf van hooge kunstwaarde valt te billijken, wordt, nu de invloed van Gossaert groeiende blijft, een hernieuwde uitgave van deze andere gedichten meer en meer wenschelijk. Ik schrijf hier een enkel voorbeeld af:
Allerzielen.
Wat verstoort de rust der doodennacht
Heden, op de graven zijner dooden,
Elk zijn' doode liefde, o mijn broeder!
D'oudren is de scheiding haast volbracht;
Schenken ze den graven hunner dooden,
Van hun oude liefde, o mijn broeder!
Met de schemering, wie 't hart versmacht
Strooien, op de graven hunner dooden,
Van hun jonge liefde, o mijn broeder!
Maar ik durf niet komen, eer de nacht
'T laatste licht verdoov'....
'k Heb maar, voor de graven mijner dooden,
Van te late liefde, o mijn broeder!
Maar ook daarnaast geven de oorspronkelijke redacties der gedichten, die in de bundel wel zijn opgenomen, ons nuttige aanwijzigingen, die ons kunnen helpen, deze gedichten beter te verstaan, dan enkel uit deze bundel, die in de vierde druk zoowel als in de voorgaande, in zijn volstrekte soberheid alle toelichtingen heeft gewraakt, mogelijk is. Een noot b.v. als bij XXVII. ‘In obitum Charles Algernon Swinburne’ kan ons van dienst zijn bij het begrijpen van dit vers: ‘terwijl Swinburne stierf, nam de hevige wind allengs af, om na zijn verscheiden over te gaan in een volkomen windstilte, die verscheidene uren aanhield.’ (Daily Mail). Zoo ook een ‘Argumentum’ bij XIX. ‘Euphoreon’: De Alexandrijnsche mythograaf (Stolem. Heph.) heet Euphoreon de zoon van Achilles en Helena; de poëzie uit kracht en schoonheid geboren. Hij, de overschoone, van Zeus beminde, gaat in zijn jeugd door de wereld, vervuld met de schoonheid der aardsche dingen, tot de liefde voor een vrouw in hem de gedachte der eeuwigheid verwekt en hij, van de smart der Idee bevangen, de aardsche geliefde van zich stoot en zijn ziel uitstort in het gebed tot een moisa, waarmee het hier gepubliceerde fragment aanvangt. Helena, naderend, houdt hem Prometheus' lot voor, doch hij verwerpt haar waarschuwing, tot hem Zeus' bliksem velle.
Ditmaal ga ik niet in op de innerlijke beteekenis van deze gedichten. Belangrijk werk hierover leverden vooral Verwey in ‘de Beweging’ 1912 en Scharten in de ‘Kroniek der Letteren’ 1916. Plaatsgebrek verhindert me, die hier uiteen te zetten. Wellicht zal later in dit tijdschrift in een artikel daar op worden teruggekomen.
Toch meende ik goed te doen, ter gelegenheid van deze nieuwe druk, deze enkele punten aan te geven, waarlangs een bestudeering van Gossaert's poëzie moet worden opgebouwd.
J.H.
| |
| |
| |
Elseviers's Algemeene Bibliotheek No. 8. De Nederlandsche Litteratuur na 1880, door Herman Robbers. Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’, Amsterdam 1922.
Men kan er over twisten, of 't mogelijk is de geschiedenis te schrijven van eigen tijdgenoten. Is 't al heel moeilik om een rechtvaardig oordeel te vellen, een beschouwing te geven, gebaseerd op een trachten naar begrijpen en waarderen, als 't geldt de geschiedenis van 't verleden, nog veel groter gevaar loopt hij, die tracht mensen uit eigen omgeving te schetsen. Zo licht wordt hij partijdig, rekent met sympathieën en antipathieën. En 't is haast onmogelik voor een schrijver om billik tegenover allen te zijn, als hij gaat schrijven over zijn kollega-auteurs. Zo velen denken immers heel anders over kunst dan hij.
In alle geval kan hij verwachten, dat hij 't niet heel velen naar de zin zal maken, dat er heel wat kritiek los zal komen.
'k Denk, dat ook Robbers wel heel wat mistastingen zullen verweten worden. Ik voor mij geloof tenminste, dat b.v. maar heel weinigen Robbers gelijk zullen geven, als hij van Eeden tiepeert als ‘half dichter, half.... blikken dominee’ (p. 34), als hij Gorter, de dichter van ‘Pan’ even hoog stelt als de dichter van Mei.
Zo zou er meer te noemen zijn.
Maar Robbers heeft zelf van te voren erkend, hij kan niet anders dan subjektief zijn en al wil hij streven naar eerlikheid, wetenschappelik-objectief, wil en kan hij niet zijn (Voorwoord).
Maar wel mocht men ve wachten in een werkje als dit, dat 't niet in de eerste plaats een opsomming zou geven, maar dat vooral ontstaan en ontwikkeling van de Nieuwe kunst duidelik zou worden toegelicht. Ondanks de paar woorden over de romantiek, komt de beweging van '80 vrijwel uit de lucht vallen.
De moderne prozakunst, ze is er, ja, maar hoe ze er komt?
't Verschil tusschen de kunst van nu en die van de tachtigers, en die van de voorafgaande periode - 't wordt ons maar oppervlakkig verteld.
Oppervlakkig vooral is het boekje. Volledigheid te eisen van 'n boekje als dit, zou onbillijk zijn, maar 'k vind het wel erg, dat Robbers 't geestelik element zo verwaarloost. Godsdienst telt bij hem helemaal niet mee. Wat heeft dát nu met litteratuur te maken?
Ik zou wel eens een litteratuurgeschiedenis willen zien, waarbij met een godsdienstig element geen rekening werd gehouden.
Katholieke en Calvinistiese schrijvers komen er dan ook maar magertjes af, als ik uitschakel wat Robbers over Jacqueline van der Waals (p. 106) zegt. Hij zegt geen kwaad van hen, maar liefst zo weinig mogelik. Felix Rutten, Alphons Laudy, G. Schrijver, Seerp Anema, Willem de Mérode worden zelfs niet eens genoemd, om alleen maar een paar heel bekende te noemen.
En een Christelik litterair tijdschrift, hetzij Katholiek of Protestant - Robbers ‘kan er geen waarde aan hechten’ (p. 131).
Maar genoeg - moeten wij daarom ook zijn boekje ongelezen laten? Wel nee, 'k ben blij, dat het er is. Want al heeft het grote gebreken, er staat heel wat bij elkaar, dat men elders zo gemakkelik niet vindt.
En vooral - de waarde van 't boekje ligt in vele pittige karakteristieken.
Met een enkel zinnetje kan Robbers wel merkwaardig veel van 'n schrijver vertellen. En dikwijls heel raak en scherp zijn. Arme Ernst Groenevelt! (p. 131).
v. H.
| |
| |
| |
Moderne Letterkunde en Christelijke Opvoeding door Dr. Br. Wielenga. Uitgeversmaatschappij ‘Holland’ Amsterdam 1922.
Dit is het 2de nummer dat in de Serie Christendom en Literatuur bij de Uitgeversmaatschappij Holland verschijnt.
Een serie artikelen die Dr. Wielenga in ‘De Reformatie’ schreef, verschijnt hier gebundeld.
In veel opzichten is dit boek een pendant van het boek van Drs. Tazelaar: een veroordeling van de Moderne literatuur, om de dikwels verderfelike strekking.
Toch maakt het ene boek het andere niet overbodig: deze twee vullen elkander aan.
Dr. Wielenga en Drs. Tazelaar hebben hun taak verschillend aangevat, hun stof verschillend bewerkt, al komen ze tot dezelfde konklusie.
Het zijn twee verschillende boeken ten slotte, omdat Tazelaar en Wielinga twee verschillende mensen zijn. Beiden geven veel goeds in hun boek. Ook Dr. Wielenga.
De gang van zijn betoog is ongeveer als volgt: De beweging van '80 is vijandig tegenover 't Christendom. Dat is door ons niet dadelik ten volle beseft. En bij ons wordt gretig de moderne literatuur gelezen, verslonden. Zelfs op onze Chr. scholen wordt een grote plaats ingeruimd aan literatuur, die eigenlik in onze kringen geweerd moest worden.
Zelfs een moderne vrouw als Ida Heijermans waarschuwt tegen het verderfelike van de invloed, die van onze tegenwoordige boeken uitgaat.
Dr. Wielenga durft en wil echter niet zeggen: het hele terrein van de kunst is voor 'n Christen uit den boze. Hij raadt geen onthouding aan. Hij weet, dat die onmogelik is. God eist die ook niet. ‘De Christen is niet een mensch, die uit pure ontkenning en onthouding leeft’.
‘De kunst, geen muze, voor wie wij het afgodisch altaar bouwen, maar een goede gave, die tot ons afdaalt van der lichten Vader!’
‘Ge ziet onze Christenen alom midden in het leven, bouwend aan het leven, genietend van het leven. Ze wemelen mee in de drukke straten der kultuurstad; ze koopen en verkoopen wat niet enkel noodzaak maar ook weelde is; ze zijn in kleeding nauwlijks te onderscheiden van den “modernen mensch”; ze zitten mede aan waar bloemen geuren en feestlichten branden; ze strijden mee tot verbetering van het sociaal bestaan; ze dragen wapenen voor het vaderland, beoefenen wetenschap, ze doen zelfs mede aan wat van alle aardsch gedoe de vuilste kanten heeft: de politiek!
Nu wil ik vragen, om wat reden de christen, om zijn christen-zijn, een uitzondering maken zou voor dat ééne, waarvan hijzelf erkent, dat het goddelijke gratie is: de kunst!’
Een lang sitaat, maar dat, naar ik meen, een woordelike aanhaling ten volle verdient. We zijn gekomen aan de kern van het betoog. De schrijver is aan 't hoogtepunt in zijn redenering. In 't gehele volgende hoofdstuk: ‘Onverdedigbare staking’ werkt hij deze gedachte verder uit.
Er is maar één redding uit de moeilikheid. We moeten krijgen eigen kunst. We hebben reeds enkele goede romanschrijvers, reeds meer dichters Als we kunnen komen tot grote Christelike kunst, dan is onze strijd tegen de verderfelike literatuur gewonnen.
Als we onze jongeren de paganistiese lektuur ontnemen, laten we ze niet leeg staan, maar kunnen ze er wat voor in de plaats geven.
‘Kunstenaars worden geboren in verband met de behoefte, met het wachten van het volk’.
| |
| |
Dan moet er onder onze mensen iets anders komen dan de gewone leeshonger. Er moet literair besef komen. Daartoe is een gezonde kritiek onontbeerlik.
‘Er is onder ons gezondigd, doordat wij z.g. mooie en boeiende boeken lieten passeeren, die voor onze christelijke levensbeschouwing gevaarlijke elementen inhielden. Maar niet minder hebben wij gefaald en falen wij nog dagelijks, doordat wij verzuimen aan de literatuur, die de christenschrijvers aan onze menschen opdisschen, den zuiver letterkundigen toets aan te leggen.’
Nu komt een pleit voor onze moderne Christelike kunst.
Zonder veel woorden te gebruiken laat de schrijver aan een paar voorb. zien 't verschil tussen de berijming van een bijbelverhaal, en 't omscheppen van die stof tot poezie. Zulke voorlichting heeft ons Chr. publiek nodig en zonder bespottelik te maken, simpel door naast elkaar te zetten, leert Dr. Wielenga hier lezen.
Aan 't slot van het boek komt een afdeling ‘Practische wenken’.
Al staat hier ook veel goeds in, dit lijkt me toch 't minst geslaagde gedeelte van het boek.
Goed is de beschouwing over de Camera: waarom men als jongen de Camera mooi vindt en waarom als volwassene.
Heel veel nieuws wordt echter in dit gedeelte niet meer gezegd.
De schrijver konstateert een overvloedig gewas, maar een schrale oogst en raadt aan 't weinige goede, maar dikwels te herlezen. Dit laatste is eigenlik de enige ‘practische wenk’.
Ondanks dit magere slot, een goed boek, dat zijn weg wel vinden zal, al zal 't wel niet overal op zo'n vriendelike kritiek kunnen rekenen als dat van Drs. Tazelaar, omdat dit boek of liever deze schrijver veel meer polemies van aard is dan de heer Tazelaar. Hij veroordeelt nog sterker dan deze en wekt daardoor protesten aan de overzijde. Hij bewondert sterker en.... de waarschuwing klinkt uit eigen kring.
Deze kwaliteiten maken echter 't boek in vele opzichten zo fris.
In de onderdelen verschil ik wel meermalen met Dr. Wielenga van meening; ik geloof, dat hij in zijn ijver te veel verwerpt, maar mijn eindindruk is: een gezond, opvoedend boek.
v. H.
| |
In koele schaduw. Schetsen van M. Molenaer, M.S.C. met een inleiding van Dr. H.W.E. Molter. Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg.
Het is wel moeilijk om in weinige woorden te schrijven over deze schetsen, die mij een zeldzame ontroering gaven. ‘Want in geheimenis blijft het heilige het best bewaard, en mede-deelzaamheid is in vele gevallen ontwijding.’
Dit is een rustig boekje, geschreven in een subtiele taal, het is meermalen een proza-gedicht.
Het is een schoone meditatie der ziel. De ziel te voelen leven, is het elementaire geluk - heeft Dirk Coster gezegd - en ik dacht er dikwijls aan toen ik dit boekje las. Vreemd aan alle levensfelheid komen in groote zuiverheid de woorden, die in hooge reine aandacht geschreven zijn van de dingen van het leven en het eeuwige leven.
‘De vogels, die loopen op bloote voeten over de koude sneeuw.’ Hoog
| |
| |
hangen een paar kleine wolken, ‘die staren de zon achterna.’ Een mensch, die den glans van het onzichtbare bemerkt ‘achter de nevelen en in de duisternis toch immer licht bespeurt,’ een mensch, die zegt:
‘Dit zijn de glorieuse dagen van mijn leven, waarop het geluk geen einder ziet, het schoon gedroomde plan geen falen bekent, geen mensch doet vreezen, een ieder doet hopen en God nabij is, wanneer de blijdschap golf na golf komt aangedreven, de late avond alleen de klacht der scheiding brengt.’
Ik denk dat het een jonge Roomsche priester is, wiens gedachten nu velen rustige uren zullen geven in stille aandacht voor het schoone leven. En zoo is er veel wat ons vreemd blijft in deze schetsen, maar evenzeer een stil geluk als wij lang en innig-vertrouwde klanken hooren. En dit is het wonder: dat de zoo weinig zuivere oogenblikken waarin wij de wezenlijke schoonheid genieten, ons dichter brengen bij God.
P.J.R.
| |
Lentebloesem. Schetsen van Antoon Coolen. Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg.
Een jonge Roomsche novellist. En geen kwaad debuut durf ik zeggen. Het zijn maar heel eenvoudige motieven, op een enkele uitzondering (Menschbloempje) na, en dat is heel goed gezien.
Een jong auteur moet maar niet met iets gewichtigs komen, al is dat wel eens verleidelijk.
Z'n soepele stijl, die iets eigens heeft, en z'n ongedwongen frissche verteltoon, wijzen op de mogelijkheid dat deze auteur wat méér kan.
‘Het kindje,’ waarmee de bundel opent is wel de fijnste schets die ik er in vond. Heel eenvoudig, maar ook heel innig vertelt hij van het geluk van twee menschen met hun geboren kindje.
Er is zooveel zon in deze bladzijden dat je er blij van wordt. Een warmvoelend mensch komt je er uit tegen en direct al voel je de diepe ondertoon van hun geluk: hun geloof.
In ‘kerstkindje’ bewijst hij dat ook het kinderleven voor hem open ligt. In de heel kleine en teere bijzonderheden doet hij zeker niet onder voor Carry v. Bruggen. Als Fritsje 's morgens wakker wordt zoeken z'n oogen direct naar oude bekenden. Het gebarsten plafond boven hem is een klein wereldje. Als ie er lang naar keek kwam er beweging in die roerlooze figuren en hij ziet den langen mageren koster en de kerkmeester met de schaal waarmee hij langs de banken komt en nog véél meer ziet hij! En op een keer gaat hij boven op den rand van 't ledikant staan om van naderbij de figuren op het plafond te zien. Maar toen vond hij natuurlijk niets. En weer in bed ziet hij de figuren óók niet meer, maar eerst een paar dagen daarna begonnen ze opeens weer te leven.
‘De fabriek’ vertelt van een eenvoudig meisje dat in haar jonge liefde bedrogen wordt. Met teere aandacht zijn die eerste vreugden en hartverheugende dagen beschreven - en ook in de droefheid is er fijne soberheid, een teeken dat 't geheel goed doorvoeld is. Alleen de laatste schets ‘menschbloempje’ lijkt mij erg onbenullig. Bijna in elke schets voel je de roomsche sfeer van den schrijver aan. Maar niet hinderlijk. De weinige dialogen die er in voorkomen vind ik goed, de prettige warme verteltoon domineert overigens.
P.J.R.
| |
| |
| |
Voor onze kleinen. Drie vertellingen door W.G. van de Hulst. Geïllustreerd door Tjeerd Bottema. G.F. Callenbach, Nijkerk.
In deze bundel zijn die drie afzonderlijk verschenen vertellingen: ‘Van Bob en Bet en Brammetje’ ‘Fik’ en ‘Allemaal Katjes’ bijeen gebracht in een goed bandje. Het is altijd een verheugenis om Van de Hulst te volgen.
In die kleine simpele zinnetjes leeft de vreugd van het kinderleven - en zoo ongemerkt hebben ze opvoedkundige waarde. Zoo arm we zijn aan goede christelijke romans, zoo rijk zijn we aan goede kinderlectuur. Dat er naast literatuur òver het kind, ook veel vóór het kind geschreven wordt in dezen tijd is wel opmerkelijk, Misschien is het een van de gelukkige voorteekenen dat er een overgang aanstaande is, waaruit een meer gezonde literatuur zal opbloeien dan in de laatste jaren.
P.J.R.
| |
Der Gral. Monatsschrift für schöne Literatur. Herausgegeben von Franz Eichert, Friedrich Muckermann S.J. und Dr. Martin Rockenbach. März 1923. Heft 6. (Bestellort für Holland ‘Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg.’)
In zijn artikel ‘Zwischen Rhein und Ruhr’ in dit nummer bekent Fr. Muckermann. ‘... dass ein neues, stolzes Hochgefühl durch alle deutschen Herzen wogt’, En inderdaad, deze geest van jonge, trotsche extase trilt bijna door iedere bijdrage in ‘Der Gral’ heen. Der Gral is een Duitsch, Katholiek literair tijdschrift. Maar het Katholieke element daarin treedt thans op de achtergrond - het maakt schuchter plaats voor de veel heviger nationale gevoelens, die, door de groote oorlog wakkergeschud, door de nederlaag gelouterd en door de schandelijke vrede van Versailles en de knevelarijen in het Roergebied tot een heilige verontwaardiging aangegroeid, thans gemoed en denken van deze Katholieke literatoren in vlam zetten voor de ééne, alles beheerschende nood, waarin het Duitsche volk, hùn volk verkeert.
Dit ‘neue, stolze Hochgefühl’ is in dit tijdschrift een zwakheid. Want in het artikel van Dr. Martin Rockenbach, getiteld ‘Ballade 1923’, de leader van deze aflevering, treedt het wel wat heel storend tusschen de schrijver en zijn onderwerp, het vertroebelt diens kijk op de literaire stof, die hij bespreekt en sleept hem mede in een enthousiasme, dat hem de vereischte maat van zegging uit het oog doet verliezen. Zeker, de taal is hier en daar dichterlijk gespierd - maar slaat in sommige zinnen over tot een rhetorica, die misschien op het oogenblik alleen door een vurig nationalist kan worden gewaardeerd. Het kazerne-citaat van een ‘blutjunger Leutnant’, met blijkbare voldoening opgenomen en uitdrukkingen als ‘rassiger Adel’, ‘hämmernder Prägnanz’, ‘grausig-trunkene Schönheit’, ‘umhegt in strahlender Majestät die überpersönliche Kultur’, ‘schicksalträchtige, donnerde Zeit’ en ‘heldischer Optimismus’ klinken ons wat overspannen in de ooren. Maar wij zijn ook neutrale toeschouwers en al staan we ook niet ‘teilnahmslos’ - ons kookt het bloed niet zoo als bij deze vaderlandslievende Duitscher.
Ook Friedrich Muckermann's beschouwing ‘zwischen Rhein und Ruhr’ onder de rubriek ‘Dichtung und Leben’ is er een van zuiver politieke strekking - echter is deze Jezuietenpater in zijn betoog beschaafder, fijner van toon en van zegging. Bepaald sympathiek is zijn boven nationale gevoelens uitstijgend Katholiek idealisme: ‘Regierungen sind nicht immer
| |
| |
das Volk. Und die Chauvinisten unter ihnen sind nicht die Katholiken. Aber diese Frommen - starke Charaktere sind darunter, Männer die kühn gegen die Masse reden, wie Marc Sangnier, Schriftsteller, die gar nicht daran denken, die Wahrheit der Sensation zu opfern, sie wissen sich keinen Weg auf die Bühne der Welt. Sie haben keine Strasse für ihre Auffassungen, keine Presse, kein Organ überhaupt.
Da liegt das Unglück. Die katholische Kirche ist ihrer Natur nach Trägerin der Friedensidee, nicht einer sentimentalen, einer das Recht beugenden, nein, einer Friedensidee, die den Frieden will auf Grund der Selbstbescheidung, auf Grund des Sieges des Geistes über den Barbaren, auf Grund des Glaubens an die höhere übervölkische Gemeinschaft, auf Grund der Gottesoffenbahrung, der ein Gott des Friedens ist. Alle andern Internationalen sind zusammengebrochen, denn entweder waren sie fades Weltbürgertum oder hirnverbrannte Utopie oder auch widrige Heuchelei. Aber diese Kirche steht doch, sie ist lebendig, warum ist ihre Friedensidee in der Politik so schwach?.... An der Schwelle von Erschütterungen, deren Tiefe und Weite heute noch kein Mensch voraussagen kann, sprechen wir es noch einmal aus: Wir brauchen den Völkerbund der Katholiken. Wir brauchen eine energischere Arbeit in der praktischen Verwirklichung der Friedensideeën des Christentums. Sonst wird der ewige Wechsel von Sieg und Niederlage für immer das Geschick der Völker sein, denn es gibt keine Idee, ausser der des Evangeliums, in der die Menschen sich zu einigen vermöchten....’
Hoewel in een literair tijdschrift feitelijk niet ter zake, is toch deze idealistische bekentenis er een van groote zedelijke waarde door zijn juistheid en waarachtigheid.
't Is dus waar, dat de politiek in dit periodiek een wat groote plaats zich aanmatigt. Dat is de nadeelige invloed van het ‘neue, stolze Hochgefühl’. Maar de goede invloed is ook merkbaar. Het doet deze Duitschers spontaan heenbreken door al het thematische, conventioneele, dat zoo licht de sleur doet geboren worden, wanneer geen groote gebeurtenissen de poëtische dommel verstoren. Hier voelen de geroepenen weer een frissche, krachtige bron in zich openbersten, de geweldige emoties, die de massa van het Duitsche volk als 't ware magnetiseeren, woelen hun zieleleven tot in zijn diepten om - en artistieke oververfijndheid, egoïstisch subjectivisme, de ziekelijke parfums van een in bewegingloosheid verwordend zieleleven, zijn in de onweerstaanbare wieling van de storm der levenwekkende massageestdrift verwaaid. Het moderne, gecompliceerde en brooze wordt opgeslorpt in het ééne, enkelvoudige. krachtige-levende van een groot en onweerstaanbaar uitbrekend gevoel. Zoo vind ik in een oudere aflevering een simpel vers van Reinhard Johannes Sorge (gest. 20. Juli 1916 op het slagveld bij Ablaincourt) - kinderlijk in vorm, maar machtig van liefde:
Von dir, von dir, vom Heil!
Ich schläng mich um sie süss
Dat is van een mensch, die Nietzsche, de hoogmoedige en Dehmel, de verfijnde subjectivist moest doormaken om als kunstenaar te komen tot deze bijna volmaakte eenvoud van dienende liefde.
| |
| |
Het werkelijk literaire gedeelte van deze aflevering geeft belangwekkende bijdragen. ‘Schlanke Brücken’ van Walter F. Schmidt - een nachtvisie in zes treffende regels. ‘Hymnen der Mystischen Latinität’ vertaald door Siegfried Behn. (Dies Irae, Stabat Mater en O crux, ave, spes unica) een soms uitnemend geslaagde poging tot dichterlijk naasten van deze kerkelijk-klassieke latijnsche gezangen. ‘Titanic’ door M.E. delle Grazie - de prachtig gestyleerde vertelling over de ondergang van het groote stoomschip. Dan, onder de rubriek ‘Dichtung und Leben’, behalve 't reeds genoemde ‘Zwischen Rhein und Ruhr’ een studie getiteld ‘Neue Zeit, neue Seele, neue Jugend’ - waarvan de titel in verband met de toestanden van het heden, voor zichzelf spreekt. Schrijver Dr. Hermann Platz. ‘Jene stillen Stunden....’ gedicht van Franz Alfons Gayda; slap en verfijnd-week van opvatting. Dan de de zeer uitgebreide en voor hen die bij Duitsche literatuur belang hebben, evenzeer interessante recensierubriek ‘Von Menschen und Büchern’. Tenslotte diverse ‘Mitteilungen’.
Het geheel gunt een blik over de geheele breedte van het modern-duitsche literaire terrein, doch tegelijk in het innerlijk van het momenteel aan gene zijde van onze Oostergrenzen diepsmeulende en soms plots in hooge vlamming oplaaiende dichterlijke gemoedsleven.
H.v.d.L.
| |
S. Anema. Keurgerechten van Nederlandsch Proza en Poëzie. Tweede Deel. Bij J.B. Wolters' U.M. 1922.
Onze Middelbare Scholen behoeven waarlijk niet verlegen te zijn om goede bloemlezingen voor het Nederlandsch.
Om bij de laatst ons toegezonden uitgaven maar te blijven: naast min of meer historisch georiënteerde werken als van De Groot, Leopold en Rijkens (12e, zeer vermeerderde druk door W. Pik en Dr. G. Kalff Jr.), het ‘Letterkundig Leesboek’ van De Vooys, Van den Bosch en Tinbergen, en de Bloemlezingen van De Raaf en Griss en van Rijpma, hebben wij ook: ‘Nieuwe Lectuur’ van W. Pik en het ‘Nederlandsch Leesboek’ van Bolkestein, Poelhekke en Prinsen, waarin de chronologische volgorde is losgelaten, zoodat den samenstellers meer gelegenheid blijft, stukken aan te bieden, die, hoewel voor een bepaald tijdvak minder kenmerkend, toch uit anderen hoofde een plaats verdienen. Voor het Christelijk onderwijs kwam nu naast de mooie zesdeelige serie ‘Neerlandia’ van Wouters, ook tot deze tweede groep behoorend, de nieuwe bundel van Anema.
Wij vinden de verschillende stukken hier echter wat meer systematisch geschikt, zooals ook reeds hier en daar in de bloemlezing van Wouters. In het voorbericht van het eerste deel wijst Anema er op, dat het gewenscht is, aan een bepaalde stof enkele uren intensief te kunnen wijden. Daarom heeft hij steeds gelijksoortige stukken bij elkander gebracht, en heeft van zijn boek trachten te maken een disch met schotels; elke schotel moest een voldoend aantal porties en de disch genoeg schotels bevatten. Blijkbaar hebben we aan deze overweging dan ook den titel van dit werk te danken, waarvan het gastronomische wel wat eigenaardig aandoet.
De Heer Anema heeft zijn stof in een aantal groepen verdeeld, die werk van één bepaalden auteur bevatten, of gelijksoortige stukken van meer dan een. Zoo vinden we de historische-romanschrijvers der negentiende eeuw (Oltmans, Bosboom-Toussaint, Schimmel) in een groep bijeen, evenals de religieuze dichters der zeventiende (Stalpaert van der Wiele, Lodensteyn, Dullaert, Luyken, Sluyter); Busken Huet en Douwes Dekker vinden wij in
| |
| |
elkanders gezelschap, evenals - Beets en Guido Gezelle. Vondel mag zich in een aparte afdeeling verheugen, nog wel door den Heer Anema zelf ingeleid, doch zijn ‘Rey van Eubeërs’ is ondergebracht bij een groep ‘natuurpoëzie’.
Ook verdient het waardeering, dat we hier stukken aantreffen als dat van Haspels: ‘In den Staringkoepel op visite’ en van Dr. A. Kuyper: ‘Willem Bilderdijk’, terwijl de samensteller ook verscheiden gedeelten uit den Bijbel of uit de ‘kerkelijke gezangen’ geeft, ‘om er de schoonheid directer van te doen gevoelen en ze tot voorwerpen van voordrachtkunst te maken, wat ze zelden op onze kansels zijn.’
Eenigszins vreemd doet aan de opname van het ‘Beleg en ontzet van Leiden’ van Fruin en van Burgersdijks vertaling van ‘Julius Caesar’ van Shakespeare. Ook minder gelukkig achten wij de Inleiding op Vondel, van wien de schrijver ons op zijn ‘literaire wandeling’ een wel wat zonderling beeld geeft. En verder zouden wij willen vragen: Schat de Heer Anema het ontwikkelingspeil van de tweede- en derdeklassers der ‘Christelijke scholen met leerlingen boven den leerplichtigen leeftijd’ niet wat al te hoog? 't Komt ons voor, dat bijv. Vondels ‘Roskam’, Potgieters ‘Rijksmuseum’ en vooral de beide Iliasvertalingen eerst bij vrij wat hooger eruditie genoten kunnen worden. Een leesles, die grootendeels in verklaringen en toelichtingen moet verloopen, kan voor leeraar noch leerlingen aangenaam zijn. Maar hiermee zijn dan ook al onze bezwaren genoemd. Wij kunnen den Heer Anema dankbaar zijn voor dit werk, dat uitermate geschikt, is, bij ons Christelijke publiek (en niet alleen op school!) liefde voor onze schoone literatuur op te wekken.
H.A.S.
| |
Corrigenda.
No. 1. ‘Opwaartsche Wegen’. |
|
Op den omslag (binnenzijde) staat: |
|
Easthetische |
in plaats van |
Aesthetische. |
intervieuw |
in plaats van |
interview. |
den Heer Bosma |
in plaats van |
de Heer Bosman. |
Laxdala |
in plaats van |
Laxdöla |
|
Op |
|
pag. 4 |
staat piepje |
in plaats van |
piepte. |
pag. 10 |
staat vallenden |
in plaats van |
vallende. |
pag. 11 |
staat Emken |
in plaats van |
Emke en. |
pag. 14 |
staat schärmde |
in plaats van |
schwärmde. |
pag. 14 |
staat dan we aan |
in plaats van |
dat we aan. |
pag. 15 |
staat Wat ach |
in plaats van |
Want ach. |
pag. 15 |
staat miniatuuruurtje |
in plaats van |
miniatuurtje. |
pag. 23 |
staat ew |
in plaats van |
we. |
pag. 26 |
staat obstinatie |
in plaats van |
obstinate. |
pag. 27 |
staat de neiging |
in plaats van |
neiging. |
pag. 32 |
staat corralatieve |
in plaats van |
correlatieve. |
pag. 33 |
staat donkeren |
in plaats van |
donkere. |
pag. 35 |
staat kouden |
in plaats van |
koude. |
pag. 39 |
staat onstond |
in plaats van |
ontstond. |
pag. 39 |
staat onstellende |
in plaats van |
ontstellende. |
De hiermede verbeterde zetfouten ontstonden door een misverstand ten opzichte van de correctieproef. Maatregelen zijn getroffen om deze mogelijkheid in 't vervolg te voorkomen.
|
|