Opuscula Selecta Neerlandicorum de arte medica. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Opuscula selecta Neerlandicorum de arte medica– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *5]
| |
Wilhelmus ten Rhyne.
Copperplate by Sturt. | |
[pagina *6]
| |
Document, confirming that ten Rhyne has taken his degree at Andegavum (Angers).
| |
[pagina XXXIX]
| |
Wilhem ten Rhyne
| |
[pagina XL]
| |
Inleiding.Op 14 Januari 1649 werd in het doopboek der Hervormden te Deventer ingeschreven de doop van Willem ten Ryne, zoon van Israël ten Ryne, weduwnaar van Wilhelmina Jansen, en Anneken Peters, wier huwelijk in December 1647 was geslotenGa naar voetnoot1). Daar het de gewoonte was de kinderen kort na de geboorte te doen doopen, moest worden aangenomen, dat de zoon Willem in Januari 1649 geboren werd. Hiermede was echter in tegenspraak de mededeeling van Dr. J.M.H. van Dorssen, dat ten Rhyne in 1647 was geboren, hetgeen hij had afgeleid uit een aangifte van ten Rhyne zelf, die bij zijn inschrijving als student te Leiden, op 3 Maart 1668, zou hebben opgegeven 21 jaar oud te zijnGa naar voetnoot2). Bij onderzoek bleek echter, dat de gedrukte uitgave van het Leidsche Album Studiosorum inderdaad deze mededeeling bevat, maar dat bij een vergelijking van dat boek met het origineel voor den dag kwam, dat bij het overnemen een fout was gemaakt. ten Rhyne had wel degelijk opgegeven toen 19 jaar oud te zijn, maar de toevoeging der cijfers 2.1 had den copiïst verleid het getal 21 over te nemen. Wilhem ten Rhyne werd dus te Deventer geboren op 2 Januari 1649, en werd 12 dagen later aldaar gedoopt. Hoewel het doopboek de namen vermeldt Willem ten Ryne, heeft de latere geneesheer al heel spoedig, reeds bij zijn inschrijving als student te Franeker in 1666, geteekend Wilhem ten Rhyne, en is dat blijven doen.
Omtrent de afstamming en de jeugd van ten Rhyne is maar weinig | |
[pagina XLI]
| |
Introduction.In the baptism book of the reformed church at Deventer, we find recorded on January 14, 1649 the baptism of Willem ten Ryne, son of Israël ten Ryne, widower of Wilhelmina Jansen, and Anneken Peters, who were married in December 1647Ga naar voetnoot1). Since it was the custom to baptise children shortly after birth, we surmise that the son Willem was born in January 1649. The report of Dr. J.M. van Dorssen that ten Rhyne was born in 1647 is in contradiction to this. This he had gathered from an entry of ten Rhyne himself, who at his registration as student at the Leiden university on March 3, 1668 reported himself to be 21 years of ageGa naar voetnoot2).
A further examination showed that the printed edition of the Leyden Album Studiosorum did indeed contain this communication, but that in comparing the book with the original, it appeared that in the copy a mistake had been made, ten Rhyne had in reality reported himself to be 19 years of age but the ciphers 2.1 had led the copyist to write down the number 21 as his age. Hence Wilhem ten Rhyne was born in Deventer on January 2, 1649 and was baptised there 12 days later.
Although the baptism book reports the name of Willem ten Ryne, the doctor of later years very soon, even as early as his registration as medical student at Franeker in 1666, signed his name Wilhem ten Rhyne and continued doing so. Little is known about the ancestry or youth of ten Rhyne. Father | |
[pagina XLII]
| |
bekend. Vader Israël ten Ryne woonde te Deventer in de Assenstraat en was glazenmaker van beroep; in 1644 was hij uit Goor naar Deventer gekomen, waar hij op 16 Mei van dat jaar in het burgerboek werd ingeschreven als kleinburger, d.w.z. als burger zonder weide-rechtenGa naar voetnoot1). Waarschijnlijk ging het Israël ten Ryne te Deventer goed in zijn ambacht, en bezat hij, behalve de geldmiddelen, genoeg inzicht en burgertrots om zijn zoon Willem den weg naar de geneeskunde te kunnen vergunnen. Dat het gezin ten Ryne heeft behoord tot de rechtzinnige Deventer kringen, wordt door het huwelijk van de dochter Berendje met den diaken der Gereformeerde Kerk, Arend Ketjes, waarschijnlijk gemaakt. Van Wilhem ten Rhyne's leerjaren te Deventer is alleen met zekerheid bekend, dat hij op 14 Augustus 1665 als Wilhelmus ten Ryne werd ingeschreven in het Album Studiosorum van het Athenaeum aldaar; aangezien de hoogleeraar die aan deze inrichting de geneeskunde onderwees, E. Tesschenmaker, in 1649 was overleden en het tot 1788 heeft geduurd vóór een opvolger werd benoemd, kan ten Rhyne aan dat Athenaeum geen onderwijs in de geneeskunde hebben ontvangenGa naar voetnoot2). Het onderwijs aan het Athenaeum heeft voor ten Rhyne maar kort geduurd, want reeds het volgende jaar, 1666, meldde de toen 17-jarige knaap zich te Franeker aan als student in de geneeskunde; de Matricula dier hoogeschool vermeldt, dat op 18 Augustus 1666 Wilhelmus ten Rhyne, Daventriensis, werd ingeschreven als medicinae studiosus. Bijna twee jaren is ten Rhyne te Franeker gebleven, tot hij zich, in Maart 1668, naar Leiden begaf, waar hij zich opnieuw liet inschrijven als student in de geneeskunde en, volgens de gangbare meening, nog dat zelfde jaar promoveerde. Hiermede was in tegenspraak een mededeeling in het Stedelijk Archief van Amsterdam (Alg. Nederlandsch Familieblad, D. I, 1883/84, blz. 543), waarin wordt gezegd, dat Wilhelmus ten Rhyne op 14 Juli 1670 promoveerde te Andegavum (Angers). Een nader onderzoek daar ter stede uitgevoerd, bevestigde deze mededeeling.Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot4) Het onderwijs in de geneeskunde was in die jaren toevertrouwd aan twee hoogleeraren, Joachim Frencelius en Philippus Mathaeus, | |
[pagina XLIII]
| |
Israël ten Ryne lived at Deventer in the Assen street and was glazier by trade; in 1644 he removed from Goor to Deventer where on May, 16 of that year he was entered in the civic registry as small citizen i.e. citizen Without ‘pasture rights’Ga naar voetnoot1). Probably Israël ten Ryne at Deventer was successful in his trade, and possessed both the monetary means and enough insight and citizen's pride to allow his son to study medicine. The family belonged to the orthodox circles of Deventer, as is shown by the marriage of the daughter Berendje to the deacon of the reformed church, Arend Ketjes.
With regard to Wilhem ten Rhyne's college years at Deventer we only know with certainty that he was registered in the Album Studiosorum of the Athenaeum there on August 14, 1665; since the professor of medicine at that institution died in 1649, and a successor was not nominated until 1788, ten Rhyne cannot have attended any lectures on medicine at that AthenaeumGa naar voetnoot2).
ten Rhyne's study at the Athenaeum only lasted a short time, for in the following year 1666 the 17 year old boy was entered as student of medicine at the university of Franeker; the Matricula of that university reports that on the 18th of August 1666 Wilhelmus ten Rhyne, Daventriensis, was entered as a student of medicine. ten Rhyne stayed for nearly two years at Franeker. Then, in March 1668, he went to Leyden where he was registered as a student of medicine and, as was generally thought, took his doctor's degree in the same year. In contradiction with this there is a notice in the municipal archives of Amsterdam (Algemeen Nederlandsch Familieblad D. I, 1883/84 p. 543) saying that Wilhelmus ten Rhyne took his degree on July 14th 1670 at Andegavum (Angers). An investigation made on the spot confirmed this communicationGa naar voetnoot3).Ga naar voetnoot4) At Franeker the medical education was at the time entrusted to two professors Joachim Frencelius and Philippus Mathaeus, both of | |
[pagina XLIV]
| |
beiden van Duitsche afkomst, beiden in de kracht hunner jaren en in staat van heinde en verre studenten naar Franeker te trekken. Uit de levensbeschrijvingen dier mannen blijkt, dat Frencelius, een man van classieke eruditie en van hoffelijke omgangsvormen, de anatomie onderwees en bovendien een uitgebreide practijk aan het ziekbed uitoefende, ook onder den Frieschen adel, terwijl Mathaeus, beroemd om zijn geleerdheid, zich in hoofdzaak met de botanie bezig hield en zich wat het onderwijs in de geneeskunde betrof bepaalde tot wat Hippocrates en Galenus hadden geleerdGa naar voetnoot1). Te Leiden maakte ten Rhyne kennis met de le Boë Sylvius en diens chemiatrische leer, welke kennismaking is terug te vinden in ten Rhyne's latere werk. Daarnaast ging echter de Franeker invloed niet teloor; steeds toonde ten Rhyne een groote belangstelling voor de kennis van kruiden en plantenGa naar voetnoot2), en bleef hij een bewonderaar van de Hippocratische geschriftenGa naar voetnoot3). Het Latijn, dat de jonge student te Deventer en te Franeker blijkbaar uitstekend had geleerd, was hem ook in Indië tot groot voordeel. Een oordeel van volkomen bevoegde zijde over het Latijn dat ten Rhyne schreef, gaf Prof. B. Farrington, hoogleeraar in die taal te Kaapstad, die zeide dat het Latijn van ten Rhyne wel wat gekunsteld was en dikwijls eenvoudige zaken op gewichtige wijze onder woorden bracht, maar dat de stijl sierlijk was en gevoelig, zoodat van den vertaler mocht worden verlangd, dat hij niet alleen den inhoud van het werk zou weergeven maar ook den vormGa naar voetnoot4). Hoewel het schip, waarop ten Rhyne in 1673 naar Indië voer, de Ternate, niet langer dan van half October tot 10 November aan de Kaap bleef ter verversching van levensmiddelen en vervanging der zieke manschappenGa naar voetnoot5), was deze korte tijd voor ten Rhyne voldoende om al wat hij maar te weten kon komen omtrent deze nederzetting en haar oorspronkelijke bewoners, de Hottentotten, op te teekenen en te verwerken tot een geschrift, het Schediasma, welks Latijnsche aankleeding door Prof. Farrington | |
[pagina XLV]
| |
German origin and both in the prime of live and able to attract students from far and wide to Franeker. From the biographies of these men we learn that Frencelius was a man of classical erudition and courtly manners, that he taught anatomy, and at the same time had an extensive general practice, which included the Frisian aristocracy, whereas Mathaeus, who was also renowned for his erudition, devoted his energy chiefly to the study of botany, and as regarded his teaching of medicine confined himself to what Hippocrates and Galenus had taughtGa naar voetnoot1).
At Leyden ten Rhyne made the acquaintance of de le Boë Sylvius and his chemiatrical doctrine, the influence of which may be found in ten Rhyne's later work. But the Franeker influence was not lost; ten Rhyne always showed a great interest in the knowledge of herbs and plantsGa naar voetnoot2), and remained an admirer of the Hippocratic writingsGa naar voetnoot3). The Latin which the young student had evidently learned very well at Deventer and Franeker was of great advantage to him in the Indies. Professor B. Farrington, professor of Latin at Cape Town, a man thoroughly able to give a judgement about ten Rhyne's Latin, says that the latter is indeed somewhat artificial, often describing simple things in a weighty manner, but that the style is elegant, and full of fine feeling, so that a translator should strive not only to render the contents, but also do justice to the formGa naar voetnoot4).
Although the ship in which ten Rhyne sailed to the Indies in 1673, the Ternate, did not stay longer at the Cape than from the middle of October to the 10th of November in order to get fresh supplies of food, and to replace the sick members of the crewGa naar voetnoot5), this short time was enough for ten Rhyne to note down all that he could get to know about the settlement and its original inhabitants, the Hottentots, and to work this into an essay, the Schediasma, the Latin of which has been so favourably criticised by | |
[pagina XLVI]
| |
werd beoordeeld. Volgens hedendaagsche opvattingen zou men ten Rhyne ten laste kunnen leggen, dat hij zich wel wat heel spoedig bevoegd placht te rekenen tot het schrijven over onderwerpen die zijn belangstelling hadden; het geschrift over de Kaap de Goede Hoop zou daarbij tot voorbeeld kunnen dienen. Maar men vergete niet dat ten Rhyne leefde in een tijd, waarin beschrijvingen, ja heele boeken, omtrent landen en volken die door den schrijver nimmer waren bezocht, volstrekt niet zoo ongewoon waren. Men vergenoegde zich meermalen met het verzamelen en ineen voegen van wat reizigers hadden verhaald of beschreven. Verschillende werken van den Nederlandschen geneesheer en tijdgenoot van ten Rhyne, Olfert Dapper, den beschrijver van Azië en Afrika die zelf rustig thuis bleef zitten in zijn werkkamer te Amsterdam, zijn daarvan bekende, en destijds heel goed opgenomen, voorbeelden. Tegenover een schrijver als Dapper moge ten Rhyne, die er zelf op uittrok, zijn leven waagde en zelfstandig waarnam, in onze oogen aan beteekenis winnen, ook al kon zijn oordeel niet altijd zóó bezonken zijn als dat tegenwoordig wordt verlangd. Over de reis van ten Rhyne in den dienst der Compagnie naar Indië, en over diens verdere lotgevallen daar, moge hier worden verwezen naar de reeds eerder opgegeven geschriften van Dr. Pop en Dr. van Dorssen; wat den laatstgenoemden schrijver aangaat echter niet zonder het voorbehoud, dat deze de verleiding niet heeft kunnen weerstaan, alles wat ten Rhyne deed in een goed, alles wat de tegenstanders deden in een slecht licht te plaatsen. Later onderzoek deed gerechten twijfel rijzen aan de zuiverneid van het aldus ontworpen beeldGa naar voetnoot1). De waarde van ten Rhyne's ‘Verhandelinge van de Asiatise Melaatsheid’, uit welk boekje hier een herdruk en vertaling der voorrede en der eerste hoofdstukken wordt ingeleid, wordt voor een deel bepaald door de plaats en den tijd der bewerking. Het werd geschreven te Batavia tusschen 1682 en 1686, en wel ten tijde eener te Batavia staag groeiende angst voor de meer en meer om zich heen grijpende lepra; in 1687 werd het boekje te Amsterdam gedrukt. Reeds in 1666 had de Raad van Indië het besluit genomen in de nabijheid van de hoofdstad een afzonderingshuis voor melaatschen te doen bouwen, welk besluit in het daarop gevolgde jaar werd uitgevoerd. Tien jaar later werd Dr. Wilhem ten Rhyne genoemd als ‘buiten regent’, als toeziend geneesheer dus, over dat ziekenhuisje der leprozen. Het aantal lepra-lijders was in die jaren nog steeds toenemende, in het | |
[pagina XLVII]
| |
Professor Farrington. According to our present day ideas we should say of ten Rhyne that he very soon considered himself capable of writing about subjects which interested him; his essay about the Cape of Good Hope would be a good example of this. It should not be forgotten though that ten Rhyne lived at a time when descriptions, even whole books about countries and people which had never been visited by the writer, were not at all so uncommon. A writer was often content to compile and edit what travellers had told or described. A well-known example of this are the various works of ten Rhyne's contemporary, the Netherland doctor Olfert Dapper, the describer of Asia and Africa, who himself remained quietly at home working in his study at Amsterdam, and whose works were much appreciated in his own time.
In comparison with a writer such as Dapper we should all the more appreciate ten Rhyne, since he went travelling, risking his life to make independent observations, even though his judgement could not be as ripe as a present day writer's is expected to be. As regards ten Rhyne's journey made to the East Indies in the service of the Company and about his adventures there, we refer to the above mentioned writings by Dr. Pop and Dr. van Dorssen; as regards to the latter, however, not without the reservation that he could not withstand the temptation to put everything that ten Rhyne did in a good light, and everything his enemies did in a bad light. Later investigations have justified doubt as to the accuracy of his descriptionGa naar voetnootl).
The value of ten Rhyne's ‘Treatise on the Asiatic leprosy’, a reprint and a translation of the introduction and first chapters of which book are given here, is relative to the place and time at which it was written. It was written at Batavia between 1682 and 1686, at a time when there was a growing fear there of the increasing spread of leprosy; the book was printed in Amsterdam in 1687.
As early as 1666 the Council of the East Indies had decided to build a separate house for lepers in the vicinity of the capital, which decision was carried out in the following year. Ten years later Dr. Wilhem ten Rhyne Was nominated for external regent, that is for controlling doctor, of this leprosy hospital. The number of leprosy patients went on increasing in those days, especial- | |
[pagina XLVIII]
| |
bijzonder ook onder de Europeanen te Batavia, en het verzet tegen een gedwongen afzondering der zieken werd in de zelfde mate ernstiger. Herhaaldelijk rees er twijfel aan de juistheid der gestelde diagnose, waarvan geruchtmakende en onaangename twistzaken het gevolg waren. Maar het algemeen heerschende geloof aan de verschrikkelijke besmettelijkheid der lepra, waardoor, ook volgens een eigen mededeeling van ten Rhyne, het uitvoeren van lijkopeningen zelfs te gewaagd werd geacht, blies de angst voor de ziekte aan, en daarmede de begeerte alle verdachten uit te stooten uit de samenleving. De groote verdienste van ten Rhyne bij zijn strijd tegen de lepra, mogen wij zien in zijn doelbewuste poging het gevreesde ziektebeeld in zijn veelvormigheid te begrenzen en daarna te beschrijven in zijn verschijnselen, daarbij op de begin-verschijnselen nadruk leggende. Duidelijk sprak ten Rhyne, ook al in de voorrede, de hoop uit, de wetenschap dienende, tegelijk het gevaar voor het lichtvaardig of onjuist stellen der diagnose te verkleinen, en daarmede de kans op de voor de betrokkenen zoo wreede gevolgen. De opvatting van ten Rhyne, ook in de voorrede uitgesproken, dat het hem niet vrij stond zijn werkje te verlevendigen met ziekte-geschiedenissen, uit vrees daarmede de lijders en hun gezinnen te schaden, is merkwaardig voor een tijd waarin het bijna gewoonte was zieken in dergelijke beschrijvingen met naam, woonplaats en beroep aan te duiden, ten Rhyne zal hierbij hebben gedacht aan de verhoudingen in de zoo kleine Europeesche gemeenschap te Batavia, waarin ieder ieder kende, ook zonder nadere aanduiding. In zijn studie over ten Rhyne deelde Dr. van Dorssen mede, dat gedeelten van diens geschriften werden vertaald in Engelsche journalen en ‘memorialen’. Wat het boekje over de Asiatise Melaatsheid aangaat, werd deze mededeeling van Dr. van Dorssen niet bevestigd, alhoewel een vertaling in het Engelsch juist voor de hand zou hebben gelegen, daar de Engelschen in het Verre Oosten in niet mindere mate dan wij met de bestrijding der lepra in moeilijkheden verkeerden. Maar noch bij de Redactie van The Lancet, noch bij de Royal Society of Physicians te Londen, evenmin als bij het British Museum of de Royal Society, was van een dergelijke vertaling iets bekend, of werd er bij een ingesteld onderzoek, waarvoor de inleider zijn oprechten dank betuigt, iets van dien aard gevonden. Veel minder waarde voor een herdruk dan het gedeelte over de diagnostiek der lepra, had het deel van ten Rhyne's werk over de behandeling dier ziekte. Op dit laatste gebied bracht de schrijver uit alle hoeken der wereld-literatuur namen van planten en dieren bijeen, wier producten als heilzaam tegen de ziekte waren of werden aangeprezen (zonder dat de schrijver ons den indruk geeft uit eigen ervaringen te spreken over de waarde van al die opgesomde | |
[pagina XLIX]
| |
ly among the Europeans at Batavia, and the opposition to a forced seclusion of the diseased became more and more serious. Doubt repeatedly arose as to the correctness of the diagnosis, which resulted in sensational and disagreeable disputes. But the general belief in the awful infectiousness of leprosy, which according to ten Rhyne even made the performance of post mortem examinations too risky, increased the fear of the disease, and with it the desire to extrude all suspicious cases from society.
ten Rhyne's great merit in his fight against leprosy is his definite attempt to mark out the lines of distinction between the many forms of the dreaded disease, and then to describe them with their symptoms, very specially emphasizing the initial stadia. In his introduction ten Rhyne clearly expressed the hope that he had thus rendered a service to science, at the same time lessening the danger of a too lighthearted or incorrect diagnosis, which would lead to such cruel consequences for those concerned. ten Rhyne's opinion expressed in the introduction, that he was not free to enliven his description with nosographies for fear of, by doing so, harming the patients and their families, is remarkable at a time in which it was always the custom in such descriptions to mention the name, place of abode and profession of the persons concerned, ten Rhyne probably thought of the social relations in the very small European community at Batavia, where everyone knew everyone else without any further indication. In his biography of ten Rhyne, Dr. van Dorssen says that some of his writings were translated into English and appeared in English journals and memorials. This communication of Dr. van Dorssen's cannot be confirmed with regard to ten Rhyne's book about Asiatic Leprosy, although a translation into English might naturally have been expected since the English in the far East having no less difficulty in combating leprosy than we had. But nothing was known about such a translation to the editorial staff of the Lancet, nor to the Royal Society of Physicians in London, nor to the British Museum, nor to the Royal Society, nor was anything of the kind found during an enquiry, for the making of which the present writer offers his heartfelt thanks The part of ten Rhyne's work dealing with the treatment of leprosy is less worthy of reprint than the part dealing with the diagnosis. In the part about treatment he has collected from literature from all the corners of the world, the names of plants and animals, the products of which were praised as possessing healing qualities against the disease, without giving us the impression that he is speaking from his own experience, about the value of all the methods | |
[pagina L]
| |
wijzen van behandeling of toepassing der aangeprezen middelen). Geen wonder. Niet alleen dat de jaren van ten Rhyne's bemoeiingen met de lepra daarvoor veel te kort zijn geweest, maar zelfs heden ten dage heerscht op dat gebied nog de grootste onzekerheid en oneenigheid der meeningen. Daarom werd de herdruk beperkt tot de voorrede en de eerste twee hoofdstukken.
D. Schoute. | |
[pagina LI]
| |
of treatment or about the application of the medicines advocated. Not only were the years during which ten Rhyne concerned himself with leprosy too short, but also there is even now still great uncertainty and great difference of opinion on that subject. This is the reason why the re-edition has been limited to the introduction and the first two chapters.
D. Schoute. |
|