Optima. Jaargang 2
(1984)– [tijdschrift] Optima– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
Waarde Sam,Vriendelijk dank voor je schrijven. Als kort antwoord erop meld ik je dat ik accoord met je voorstel ga en op een overeenkomst als met ‘Feesten’ gaarne Jaapje bij je uitgeef. Je bent ook eenigzins in de fiktie als familielid geinteresseerd. ‘Heel Nederland zal er U dankbaar voor zijn wanneer U “Jaapjes einde” veranderen wilt in “Jaapjes ziekte” en nog een tweede Deel wilt schrijven’ schreef mij onlangs eene bewonderaarster. Indien nu eens heel Nederland iets van zich merken liet, zou ik misschien een tweede deel maken, doch het dan titelen ‘Jaap’ want Jaapje is waarlijk voor mij geeindigd. (...) Hoewel ik met jou een compacte pagina bemin, zou ik toch gaarne voor een verhaaltrant als van ‘Jaapje’ een ietwat grootere letter wenschen. Ik wil daar echter geen voor-invloed op uitoefenen, weet ook niet hoe het staat met het papier. Me dunkt het is net een boek voor jou om het te verzorgen, wat mij aangaat, ik kan dadelijk beginnen. Ik heb nu de tijd; wat ik niet heb van de zomer, naar ik denk. Titia [mevrouw van Looy] zal morgen eens nakijken; van de meeste opstellen hebben wij afdrukjes; wat er ontbreekt dan zal blijken. De N[ieuwe] G[ids] redactie heeft ook niet meer alle nummers beschikbaar. Beginnen kunnen wij in ieder geval.Ga naar eindnoot1 | |
[pagina 208]
| |
* Brief aan S.L. van Looy dd. 9 februari 1917
| |
[pagina 209]
| |
Deze brief betreft de uitgave van het boek Jaapje, een verholen autobiografische reeks vertellingen die vanaf 1914 in De Nieuwe Gids verscheen. Het verzoek van een lezeres om de reeks te vervolgen illustreert de populariteit van de wees Jaapje. Als literator vestigde Van Looy met dit boek zijn naam. Overigens had hij bij het verschijnen van Jaapje al een respectabel oeuvre opgebouwd.Ga naar eindnoot2 Minder bekend ook bij de enthousiaste lezers van Jaapje was dat hij naast schrijver een niet onverdienstelijk schilder was. Schilderen was zijn hoofdberoep.Ga naar eindnoot3 Recente herdrukken van het merendeel van zijn werken zijn, naast de hernieuwde belangstelling voor de Tachtigersbeweging (waar Van Looy deel van uitmaakt), grotendeels te danken aan het vrijkomen van de rechten in 1980, vijftig jaar na het overlijden van de auteur.
Jacobus van Looy groeide op in het Haarlemse Burgerweeshuis en kreeg op zijn eenentwintigste de kans zich als schilder te gaan ontwikkelen aan de Amsterdamse Academie van Beeldende Kunsten. Hij belandde in de kring van schrijvers en schilders die zich in 1885 rond De Nieuwe Gids vormt: de Tachtigers. Deze vrienden stimuleerden hem tot schrijven, met name van poëzie. Vaak gaf hij zijn verzen ter beoordeling aan één van hen, Willem Kloos. Deze neemt het sonnet ‘Herfst’ van Van Looy op in een van de eerste afleveringen van De Nieuwe Gids.Ga naar eindnoot4 Jacobus van Looy verbleef in Venetië toen de eerste aflevering van het tijdschrift verscheen. Hij had namelijk de ‘Prix de Rome’Ga naar eindnoot5 verworven, waaraan een reisbeurs verbonden was. Tijdens zijn verblijf in Italië, en het vervolg van zijn reis door Spanje en Marokko, begint Van Looy voor het eerst serieus proza te schrijven.Ga naar eindnoot6 Kloos neemt de reisschetsen op in De Nieuwe Gids.Ga naar eindnoot7 Wanneer Van Looy in 1887 in Nederland is teruggekeerd vervolgt hij met het uitwerken van zijn ervaringen in Zuid-Europa. Deze verhalen verschenen successievelijk in De Nieuwe Gids.
Jacobus' neef, de uitgever S.L. van Looy, vestigde zich in 1886 | |
[pagina 210]
| |
* S.L. van Looy
* Jacobus van Looy, geschetst door Willem Witsen (1891)
| |
[pagina 211]
| |
te Amsterdam. Door zijn vriendschap met de stadsarchivaris mr. N. de Roever ging hij over tot het uitgeven van boeken en plaatwerken. Zijn eerste uitgave was Het Amsterdamsch Jaarboekje voor Geschiedenis en Letteren, geredigeerd door De Roever. Jacobus van Looy draagt hieraan een pentekening bij: ‘Een oud Amsterdamsch Burgwalletje (Aan de Grim)’, die tegenover de titelpagina prijkt. Albert Verwey schrijft er een sonnet bij dat in hetzelfde boekje te vinden is (op pagina 101). In 1889 besluit uitgever Van Looy de tot dan toe in De Nieuwe Gids verschenen schetsen van zijn neef Jacobus te bundelen. Gekozen wordt voor de eenvoudige titel Proza. Het boek zal in december 1889 de eerste literaire uitgave van de nieuwe uitgeverij zijn. Helemaal zonder problemen kwam dit boek niet tot stand. De uitgever vond dat er aan de negen tot dan toe in De Nieuwe Gids verschenen verhalen een tiende diende te worden toegevoegd, om de bundel een redelijke omvang te geven. De auteur begon aan het uitwerken van aantekeningen over een kerstfeest, dat hij in 1886 in het huis van zijn hospita in Madrid had meegemaakt. Van Looy had dit gegeven al verwerkt in een tekening, ‘Spaanse Dans’. In zijn herinnering had hij het bijbehorende melodietje. Dat zong hij tijdens een bezoek voor aan zijn vriend Alphons Diepenbrock, componist en klassikus. Deze beloofde het voor hem om te zetten in noten-schrift. De tijd drong echter, de kopij moest naar de zetter. Van Looy maakte het manuscript vast persklaar, met lege notenbalken. Juist op tijd ontving hij een brief van Diepenbrock met de partituur, die uitgeknipt in het handschrift werd aangebracht. ‘Een Tango’ completeerde zo als tiende verhaal Proza. In De Nieuwe Gids werd het boek enthousiast ontvangen door Lodewijk van Deyssel. Eerder, in een brief van 30 december 1889, had Van Looy hem de gang van zaken bij de uitgave beschreven: Ik had je even willen zeggen dat het me veel plezier deed je goedkeuring [in een voorafgaande brief van Van Deyssel aan Van Looy | |
[pagina 212]
| |
- PW] te ontvangen over mijn bundeltje, maar dat ik het je niet, heb laten zenden om er een recensie over te schrijven; dat is zo gegaan. | |
[pagina 213]
| |
dag moest hij voor een boekenauctie ineens naar Arnhem, en geeft 't adres en de opdracht aan zijn bediende, die iets van ons gepraat gehoord heeft, en zich zo bijzonder heeft uitgesloofd. Ik heb mijn neef een standje willen geven, want 't was de bedoeling niet. Als je er geen lust toe gevoelt (...) doe het dan niet om mij een plezier te doen. (...) Krab dat ter recensie uit en anders zal ik je een etiquetje sturen, dat kan je er over plakken. Ik zal het hierbij doen. Na deze uitgave verschijnt nog een heel rijtje boeken van Jacobus van Looy bij zijn neef S.L. van Looy.Ga naar eindnoot8 Uit de correspondentieGa naar eindnoot9 blijkt dat de verstandhouding goed was. Deze betreft lang niet altijd zakelijke aangelegenheden, ook familie-contacten waren er veel.
Omstreeks 1913 vond S.L. van Looy het zakelijk niet meer verantwoord de Shakespeare-vertalingen van Jacobus (zie noot 8) uit te geven, ondanks het feit dat de toneelstukken succesvol opgevoerd werden door Eduard Verkade en zijn gezelschap. Zodoende verscheen in 1915 As you like it bij C.A.J. van Dishoeck in Bussum. Later verschijnen herdrukken van Van Looys toneelvertalingen bij W. de Haan te Utrecht. Ook met deze uitgevers heeft Jacobus van Looy een uitstekende relatie, zoals blijkt uit de correspondentie.Ga naar eindnoot10 De schilder/ schrijver is vaak gekenschetst als een beminnelijk man, die conflicten uit de weg ging en altijd naar compromissen zocht. In de harmonieuze verhoudingen met zijn uitgevers komt dit naar voren. Problemen, als die zich al voordoen, worden snel, met een vriendelijk briefje, uit de wereld geholpen. Mag de verhouding van Van Looy tot zijn uitgevers kortom niet op-merkelijk genoemd worden, uniek in de Nederlandse letter-kunde is het feit dat een auteur in een naaste bloedverwant zijn uitgever vindt.
S.L. van Looy werd als uitgever opgevolgd door zijn zoon Simon George. Deze werd Hans genoemd, door een grapje van oom Jacobus. (Tijdens de zwangerschap van de echtgenote | |
[pagina 214]
| |
van neef Simon sr. kwamen Jacobus en zijn vrouw Titia van Looy-Van Gelder op visite. Traditiegetrouw werd er een oudhollands likeurtje gedronken: Hansje-in-de-kelder. Jacobus van Looy, die zowel van een kwinkslag als van een glaasje hield, merkte hierbij glimlachend op: ‘Dat is ook een Hansje in de kelder’, wijzend op de allengs zwellende buik van zijn aangetrouwde nicht. Zo kwam de jonge spruit aan zijn roepnaam.) Hans van Looy, zoals wij hem verder ook maar zullen noemen, werd in 1924 mededirecteur van de Leidse uitgeverij Sijthoff. Bij deze overstap bracht hij het fonds van zijn vader in, ook het werk van Jacobus van Looy. In 1929 verscheen Nieuw Proza en kort na de dood van de schrijver in 1930 Jakob. Titia van Looy verzorgde voor Sijthoff in 1932 een keuze uit de verzen van haar man: Gedichten. Het betreft een uiterst subjectieve selectie. Bovendien is er op geen enkele manier gebruik gemaakt van of verwezen naar de in ruime mate aanwezige varianten. In zijn bloemlezing uit de poëzie der Tachtigers, Ik ben gestemd om een sonnet te maken (Bert Bakker, 1980), laat Harry G.M. Prick zien dat er van Jacobus van Looy gedichten bestaan die alleszins de moeite waard zijn om gepubliceerd te worden. Ze werden door mevrouw Van Looy in haar keuze uit 1932 echter over het hoofd gezien, bewust of onbewust. Ongepubliceerde Van Looy-poëzie en varianten op gepubliceerde gedichten zijn eveneens te vinden in de bloemlezing ‘Wie dronk toen water!’ (Meulenhoff, 1975) die F.P. Huygens samenstelde uit Van Looys briefwisseling met August Allebé, hoogleraar aan de Academie. In de door ondergetekende met Chris Will geschreven biografische schets Jacobus van Looy, schilder van huis uit, schrijver door toevallige omstandigheden (Bzztôh, 1982) vindt men eveneens voorbeelden van onbekende gedichten van Van Looy.
Nadat Van Looy in 1930 is overleden blijft zijn werk bij Sijthoff verschijnen. Na Nieuw Proza en Jakob, benevens een oorlogseditie van Jaapje, Jaap en Jakob in één band (1943) betreft | |
[pagina 215]
| |
het echter, tot 1981, voornamelijk herdrukken van Jaapje, het boek dat Van Looy beroemd maakte. ‘De dood van mijn poes’, één van de verhalen uit Proza beleefde in deze periode vele nieuwe oplagen in een door F.P. Huygens en B.W.E. Veurman verzorgde school-editie van Meulenhoff Educatief. De bundel Proza zelf beleefde in 1981 een zesde, herziene druk bij Nijgh & Van Ditmar, bezorgd door Chris Will en ondergetekende. Wij waren, bij dezelfde uitgever, ook verantwoordelijk voor de derde druk van Gekken (1982) en Een feestdroom (1982). Dit laatste boek betreft een becommentarieerde keuze uit ongebundeld en ongepubliceerd werk. Het geeft een aardig beeld van de ontwikkeling van Van Looy als schrijver, hoewel het merendeel van de opgenomen teksten geen al te hoog literair gehalte heeft. De genoemde herdruk van Gekken is interessant door de toevoeging van illustraties van de auteur, die helaas ontbreken in de gememoreerde zesde druk van Proza, evenals de opdracht en de inleiding uit de eerste druk. Die zijn wel te vinden in de eveneens uit 1981 stammende herdruk van Prisma, nu onder de titel: De dood van mijn poes en ander proza. Het betreft hier een integrale heruitgave van de eerste druk, met weglating van de respectievelijk in de tweede en derde druk toegevoegde verhalen. Querido gaf recentelijk in de Salamander-reeks een aantal boeken van Van Looy uit: Jaapje (1981, negentiende druk!), Jaap (1983, vijfde druk), Jakob (1983, tweede druk als afzonderlijk boek), Feesten (1981, vierde druk) en De wonderlijke avonturen van Zebedeus (1982, vierde druk).Ga naar eindnoot11 Slechts de laatste uitgave bevat een - summier - nawoord van redacteur Jan Kuijper. In de Salamander-editie van Jakob ontbreekt het fragment ‘Een bladzijde’Ga naar eindnoot12 en in die van Feesten is het verhaal ‘Nieuwjaar’ weggelaten, dat alleen in de derde druk van 1920 te vinden is en een jaar eerder apart verscheen, verzorgd door de Vereeniging Joan Blaeu te Den Haag.Ga naar eindnoot13 Aan de Wonderbaarlijke avonturen van Zebedeus ontbreken in de Salamander-uitgave de Nieuwe Bijlagen en de Nieuwste Bijlagen van de editie uit 1925. Kortom: het proza van Van Looy is, op Reizen en Nieuw Proza | |
[pagina 216]
| |
na, geheel beschikbaar voor de lezer anno 1984. Mogen collega-schrijvers uit die tijd op dit brede aanbod jaloers zijn, feit is helaas wel dat er van een uniforme, wetenschappelijk verantwoorde uitgave van het proza geen sprake is. Van Looys poëzie is, afgezien van bloemlezingen (bijvoorbeeld in Komrij's De Nederlandse poëzie van de 19e en 20e eeuw in 1000 en enige gedichten - Bert Bakker, 1979 - en de eerder genoemde Ik ben gestemd om een sonnet te maken) weinig bereikbaar. In 1981 verscheen bij Querido een Boekvink-editie van de proza-gedichten ‘De Ar’ (in 1920 reeds verschenen in een beperkte oplage als onderdeel van de Palladium-reeks, Arnhem), ‘Het verhaal van den provinciaal’ (beide ontleend aan de Nieuwe Bijlagen van De wonderlijke avonturen van Zebedeus en ‘De Vischvrouw’ (uit: Jakob). Gezien de twijfelachtige opzet van de door mevrouw Van Looy gemaakte keuze uit 1932 lijkt het dus tijd voor een grotere en beter verzorgde uitgave van een selectie uit Van Looys poëzie. Ten slotte zou een integrale uitgave van, dan wel een keuze uit, de brieven zeker dienen te geschieden (inmiddels zijn er een slordige 1500 brieven en briefkaarten van Van Looy geïnventariseerd). Alleen al de periode van de Prix-de-Rome-reis (1885-1887) biedt wat een epistolaire uitgave betreft grote mogelijkheden, zeker indien men zich er rekenschap van geeft dat een en ander te completeren is met de in die tijd ontstane gedichten, verhalen, tekeningen en schilderijen. |
|