Optima. Jaargang 2
(1984)– [tijdschrift] Optima– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |||||||||||||
Auteur & Uitgever
| |||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||
dracht aan Mej. Anna Christina van der Tak, mijn trouwe vriendin’. Anna van der Tak, een gewezen onderwijzeres en collega van Elsschot op de Werf Gusto, had hem tot het opschrijven van zijn Parijse memoires geïnspireerd en hem van advies gediend bij taalkundige problemen. Elsschot stuurde het manuscript naar Johan de Meester, de invloedrijke criticus van de nrc. Toen Elsschot het na zes maanden kwam terughalen bleek De Meester het nog niet gelezen te hebben en kon hij het ook niet terugvinden. Zijn dochter (‘een bloem van een vrouw’ volgens Elsschot) wist echter waar het lag en zo kon Elsschot zijn geluk bij iemand anders gaan beproeven: Jan van Nijlen. Hoewel de brief van Van Nijlen verloren is gegaan (Elsschot bewaarde geen brieven), blijkt duidelijk uit Elsschots antwoordbrief van 21 oktober 1911 dat Van Nijlens oordeel zeer gunstig is geweest: Wat nu het boek betreft zal ik over uwe loftuigingen maar zwijgen. Wat uwe aanmerkingen betreft, aan de meeste ervan heb ik gevolg gegeven, zooals gij zien zult uit onderstaande. Vervolgens stelt Elsschot de zeventien stilistische aanmerkingen van Van Nijlen aan de orde. Uitvoerig gaat hij erop in om te besluiten met: Awel, kerel, wat zegt gij daar van? Dat is nog al schrappen hé? Dat is nog eens luisteren naar den raad van een ander, zou ik zeggen. Maar waarom ook niet? En aangezien gij de eerste zijt die zich de moeite geeft mijn boek met aandacht te lezen... Nu schrijft gij: ‘Dit zijn enkele kleinigheden’. Bedoelt gij dit zijn enkele kleinigheden, of dit zijn enkele kleinigheden. In het eerste geval houd ik mij ten zeerste aanbevolen voor dadelijke toezending der overige kleinigheden. Of is dat alles wat gij gevonden hebt en vinden zoudt indien gij 't boek nog eens laast? Hebt gij dus nog wat op te merken, laat het mij dan direct weten, dan kan ik het desnoods nog veranderen in het nieuwe exemplaar dat ik hier voor Mus heb klaarliggen. | |||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||
‘Mus’ is de bijnaam van Ary Delen, met wie Elsschot al sinds zijn middelbare schooltijd bevriend is. Samen hebben ze in Alvoorder gepubliceerd, de anarchistische bijeenkomsten in De Kapel bijgewoond en samengezworen met de leden van de Bende van Krijn, uit wier midden de initiatieven voor het Wereldtijdschrift zouden komen.Ga naar eindnoot2 Delen adviseert zijn vriend het manuscript op te sturen naar Cyriel Buysse, die met Couperus en Van Nouhuys redacteur is van Groot Nederland. Het resultaat laat zich aflezen uit de eerste drie nummers van de jaargang 1913, waarin de ‘Villa des Roses’ als feuilleton staat afgedrukt. Voor het eerst gebruikt Alfons De Ridder zijn schrijversnaam Willem Elsschot, ter onderscheiding van André De Ridder, die in deze zelfde jaren een literaire naam opbouwt. De tijdschriftpublikatie wordt direct opgemerkt in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 24 januari 1913. De recensent (Johan de Meester?) besteedt anderhalve kolom aan de verrassende debutant die hem zo aan het lachen heeft gemaakt. ‘We zijn zoo allerplezierigst verrast, we zijn door die Villa des Roses in zoo'n stemming gebracht van goedig-gulle ondeftigheid, waar, o dierbaar vaderland vol rechtzinnigheid, de mensch zich nog eens verkneukelen kan in vrijmakenden spot en twijfel... (...) Hier is, bij eenvoudige taal, een dosis humor. Humor in vele mededeelingen, voorstellingen, brokjes verhaal; humor vooral in tal van zetten, tal van tusschenzinnetjes en zinnetjes-na.’ C.A.J. van Dishoeck, de uitgever van Cyriel Buysse en talrijke andere Vlamingen, brengt de roman in het najaar van 1913 uit. In een prospectus laat hij het boek aanprijzen door Cyriel Buysse, Johan de Meester en August Vermeylen (‘Een meesterwerk! Voor mij de eerste groote verrassing sedert jaren en jaren!’). De literaire kritiek juicht het boek toe: Willem Kloos, Frans Netscher, Frans Coenen en vele anderen prijzen naast de scherpzinnige opmerkingsgave van Elsschot zijn talent om de lezer te amuseren. Alleen de katholieke Boekenschouw valt uit de toon. De inhoud van de roman beantwoordt geenszins | |||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||
aan de geurige titel, volgens recensent M. Walre. ‘Het is alles zedeloosheid en ongebondenheid. (...) De “villa” is een slecht huis.’
In België dringt het boek nauwelijks door. Alleen Maurits Sabbe bespreekt het in De Vlaamsche Gids. De verspreiding van Van Dishoeck laat te wensen over: in zijn prospectus verwijst hij geïnteresseerden naar het huisadres van de auteur in Laken (Brussel) of naar Ary Delen in Antwerpen die zich al eerder verdienstelijk heeft gemaakt door de drukproeven te corrigeren. Tussen de auteur en de uitgever ontstaat een briefwisseling, waaruit blijkt dat er nog geen persoonlijk contact tussen beiden heeft plaatsgevonden. In april 1914 schrijft Elsschot over een Duitse proefvertaling. Voordat de vertaalster haar werk voortzet, moeten eerst de fianciën naar behoren geregeld worden. Hierbij ter inzage een brief die ik gaarne terug ontving. 15 à 25% voor ons en dus 85 à 75% voor vertaalster komt mij belachelijk voor. 't Omgekeerde schijnt mij logischer. Wat stelt U voor? Over het uitgeven van nieuw werk wordt door Elsschot niet gerept, hoewel hij de novelle Een Ontgoocheling heeft voltooid en ook al een bundel gedichten persklaar heeft gemaakt.Ga naar eindnoot3 Uit een brief aan Anna Cramer,Ga naar eindnoot4 een Rotterdamse vriendin van Anna van der Tak, blijkt dat Elsschot wel degelijk van plan is geweest die verzen te plaatsen in een Nederlands tijdschrift, maar hij zal daarin niet succesvol zijn geweest. Twintig jaar zal het nog duren voordat tien (van de negentien) gedichten als Verzen van vroeger in Forum zullen verschijnen. Tegenover Van Dishoeck blijft Elsschot bescheiden: over zijn verzen schrijft hij niet en pas als Groot Nederland Een Ontgoocheling heeft geplaatst, stelt hij Van Dishoeck op de hoogte van het bestaan van de novelle. Dat doet hij aan het slot van een brief die literair-historisch van belang is. | |||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||
Brussel, Vrijdag 8 aug. 1914Zeer geachte Heer V. Dishoeck,
Ik dank u voor 't portret dat u aan mijn zoontje ter hand gesteld hebt. Niet alleen weet ik nu ten naastebij hoe mijn uitgever er uitziet, doch tevens vind ik het interieur en ook de heele uitvoering van 't portret zóó beeldig dat ik het laat inlijsten om't in mijne kamer te hangen. Hoe komt het echter dat wij elkander onmogelijk kunnen ontmoeten, terwijl u toch nogal eens naar Brussel komt? Waarom waarschuwt u mij ook nooit? Zooals u weet voert België oorlog met... Duitschland en de toestand is hier dan ook vreeselijk. Alles ligt stil. De bevolking houdt zich in hoofdzaak bezig met het afranselen van ‘moffen’ en van Belgen met blond haar of die anderszins aan Duitschers doen denken, terwijl je op de straat ieder oogenblik gearresteerd wordt door schutterij, padvinders en doodgewoone schooiers die je vragen of je wel een Bels bent. Voortdurend worden gekwetsten aangevoerd. Voor de deur staan hongersnood, besmettelijke ziekten en zoo meer. Ik ben zonder betrekking en wou u vragen of u in de krantenwereld niemand kent die mij kan doen aanstellen als oorlogscorrespondent van een of ander dag- of weekblad? Ik geef u de verzekering dat ik mij vrij goed van mijn taak zou kwijten. In 't Augustusnummer van Gr.Ned. verscheen een verhaal van mij getiteld ‘Een Ontgoocheling’. Met vriendelijke groeten
A. De Ridder 237 Bould E. Bockstael Laken-Brussel. | |||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||
Brief aan Van Dishoeck.
1943: Querido in New York.
| |||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||
Op 14 augustus schrijft Elsschot zijn uitgever opnieuw: Ik dank u van ganscher harte voor uw actief optreden te mijnen bate en hoop u spoedig eens te ontmoeten. Op 19 augustus, daags voor de inval van het Duitse leger, verlaat Elsschot met zijn gezin Brussel. Zijn lijmactiviteiten voor La Revue Continentale lllustrée heeft hij noodgedwongen moeten staken. En ook zijn letterkundige carrière wordt door de oorlog gedwarsboomd, al zal hij nog wel De Verlossing geplaatst krijgen in Groot Nederland van 1916. Het contact met zijn uitgever verwatert: Van Dishoeck heeft vóór de oorlog al niet ingezien dat Elsschots werk pas gedijt in een vriendschappelijke verhouding met de uitgever. Het zal hem duur komen te staan, de kiem van Elsschots vertrek in 1924 wordt in deze jaren gelegd. Het gezin De Ridder neemt zijn intrek bij Elsschots ouders in Antwerpen. Elsschot wordt secretaris van het Provinciaal Oogstbureel. Binnen korte tijd werkt hij zich op tot de top-functionaris aldaar. Bij gebrek aan een oorlogscorrespondentschap begint hij zijn memoires te schrijven over zijn jaren met het Wereldtijdschrift. Nog één keer treedt hij tijdens de oorlog naar buiten: als ondertekenaar van het pamflet Protest, waarin Antwerpse kunstenaars en intellectuelen zich uitspreken tegen de voorgenomen splitsing van België in twee zelfstandige staten, Vlaanderen en Wallonië. Tot op de dag van vandaag proberen Vlaamse halve en hele fascisten Elsschot naar hun kamp te redeneren, onder meer door een gebrekkige interpretatie van het Borms-gedicht; de ondertekening van dit pamflet bewijst dat Elsschot in het anti-activistische kamp thuis hoort. | |||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||
Een ontgoocheling en De VerlossingNa de wapenstilstand van 11 november 1918 is Elsschot enkele maanden actief als Antwerps correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. In letterkundig opzicht lijkt hij uitgeschreven, de zorgen voor zijn kroostrijke gezin nemen zijn energie in beslag. Met Léonce Leclercq sticht hij een reclamebureau, La Propagande Commerciale Leclercq et De Ridder, dat zich onder andere gaat specialiseren in het uitgeven van feestgeschriften en gedenkboeken, op uiterst commerciële basis. De eerstkomende vijftien jaar is Elsschot meer uitgever dan schrijver. Zijn activiteiten richten zich op het vervaardigen van het officiële programmaboek van de 7e Olympische Spelen in Antwerpen (1920), op het verwerven van het exclusieve recht om spoorwegreclame te verzorgen, of op het uitgeven van een prachtboek als De Juweelenstoet (1923), waarin hij een optocht van de diamanthandel van ronkende commentaren voorziet. Hoe slecht het contact met Van Dishoeck inmiddels is, blijkt uit de boekuitgave van Een Ontgoocheling in 1920 of 1921. Het boekje verschijnt bij de Antwerpse uitgever S.V. Lectura, een onderneming die geleid wordt door Elsschots jeugdvriend Victor Resseler. In het eerste decennium van de twintigste eeuw had Resseler als Segher Rabauw naam gemaakt, niet in de laatste plaats dank zij het bezit van een eigen drukpers. Hij was een van de leidende figuren van het Vlaamse anarchisme en ontving in die status menig buitenlands revolutionair, zo-als Domela Nieuwenhuis. Dat deze speciaal voor zijn dochter kwam, is ongetwijfeld kwaadaardige roddel van Lode Baekelmans, aan wie ik de informatie over Resseler ontleen.Ga naar eindnoot5 In zijn Lectura-reeks gaf de wat liberaler geworden Resseler Vlaamse auteurs uit als Buysse, Sabbe en Virginie Loveling. Het ligt voor de hand dat Elsschot door hem benaderd is en dat deze moeiteloos toestemming heeft verleend om die vergeten novelle uit Groot Nederland van 1914 te herdrukken. Uitgeversmaatschappij Lectura verspreidde, volgens Elsschots biograaf Frans Smits, geen recensie-exemplaren. Dit verklaart | |||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||
waarom het boekje bij verschijning nergens is gesignaleerd. Vreemd genoeg bestaan er van Een Ontgoocheling ook exemplaren die, behalve S.V. Lectura te Antwerpen, C.A.J. Van Dishoeck te Bussum als uitgever vermelden. In een brief aan Greshoff (7 maart 1934) toont Elsschot zich hierover stomverbaasd: nooit heeft hij een contract met Van Dishoeck voor deze uitgave ondertekend, nooit heeft hij zelfs de editie met de dubbele uitgeversnaam onder ogen gehad. Wellicht heeft Van Dishoeck, achter Elsschots rug om, de kleine uitgever Lectura onder druk gezet en een heruitgave met nieuw omslag en aangepaste titelpagina geëist. Er zijn immers uitgevers die menen dat er een eigendomsrecht op auteurs bestaat. Op 13 oktober 1921 ondertekenen Elsschot en Van Dishoeck de contracten voor de herdruk van Villa des Roses en de eerste druk in boekvorm van De Verlossing. Wederom raakt Elsschot zijn auteursrecht kwijt, al is de prijs deze maal beduidend hoger: driehonderd gulden per titel. Hoewel De Verlossing in Nederland geen ongunstige pers krijgt, al is er enig voorbehoud ten opzichte van Elsschots cynische mensbeeld, de verkoop loopt slecht. In dertien jaar tijd worden slechts 650 exemplaren verkocht, het restant bedraagt 830. Voor Villa des Roses zijn de cijfers respectievelijk ± 500 ± 540.Ga naar eindnoot6 In België zullen van De Verlossing nauwelijks exemplaren verkocht zijn: het Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen plaatste het boek op de lijst van verboden lektuur, wat een boycot door de overwegend katholieke boekhandel tot gevolg had. | |||||||||||||
LijmenHet is geen benijdenswaardige situatie, waarin Elsschot verkeert, als hij op 20 januari 1923 zijn meesterwerk Lijmen voltooit. Hij is op dat moment de auteur van drie onverkoopbare boeken; van één daarvan, Een Ontgoocheling, kent zijn Nederlandse publiek het bestaan niet eens. Zijn officiële uitgever, Van Dishoeck, zijn enige literaire contact met Nederland, verwaarloost hem in menselijk én zakelijk opzicht. | |||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||
Aldus wordt het begrijpelijk dat Elsschot met zijn nieuwe boek naar een nieuwe uitgever uitwijkt. Op verzoek van Maurits Sabbe staat Elsschot Lijmen als feuilleton af aan De Vlaamsche Gids.Ga naar eindnoot7 Over de rol van Sabbe is weinig bekend, maar het ligt voor de hand te veronderstellen dat de voltooiing van Lijmen aan Sabbe te danken is. In de periode 1914-1918 was Elsschot al aan het boek begonnen, daarna hadden zijn commerciële activiteiten hem in beslag genomen. Een verzoek van Sabbe om mee te werken aan De Vlaamsche Gids zal Elsschot op de juiste waarde geschat hebben: dezelfde Sabbe had in hetzelfde tijdschrift Villa des Roses waarderend besproken. De tijdschriftpublikatie van Lijmen valt op in Noord én Zuid. Reeds in september 1923 brengt de actieve lezer Jan Greshoff het verhaal onder de aandacht van zijn vriend, de uitgever A.A.M. Stols.Ga naar eindnoot8 Maar tot een uitgave zal het niet komen. In Antwerpen is Fritz Francken succesvoller. In zijn Herinneringen aan Willem ElsschotGa naar eindnoot9 beschrijft hij zijn ontdekking van Lijmen'. ‘Onverwijld vestigde ik er de aandacht op van de uitgever L.J. Janssens, die naar geschikte teksten speurde voor zijn “Keur-serie”. Hij schreef Elsschot aan en aldus werd “Lijmen” in een Antwerpse editie voor het eerst als boek in de handel gebracht.’ De firma L.J. Janssens & Zonen geeft Lijmen uit in een genummerde oplage van 1200 exemplaren. Lijmen is het enige boek uit de Keur-serie dat genummerd is. Het zegt alles over het vertrouwen dat Elsschot nog in uitgevers koestert. In een notitie aan zijn biograaf Frans Smits heeft Elsschot zijn spijt over de Janssens-uitgave uitgesproken: Dat was een groote fout, want had ik het boek in Nederland laten verschijnen dan had men het daar allicht besproken en dat zou mij misschien aangemoedig hebben, terwijl het boek nu in Nederland volkomen onbekend bleef en in België weinig of geen reactie verwekte. Het viel hier absoluut niet in den smaak. Hoe janssens zijn 1200 exemplaren kwijt geraakt is mag de hemel weten. Ik vermoed | |||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||
trouwens dat hij, of zijn erfgenamen, nog steeds met een flinken voorraad zitten. In ieder geval had hij aan die eerste uitgave zijn bekomste en ikzelf besloot zoo mogelijk van het schrijven af te zien en mij voortaan nog slechts met mijn reklamezaken bezig te houden. Deze notitie is interessant omdat zij toont hoe slecht Elsschot op de hoogte is van zijn eigen literaire geschiedenis. Janssens heeft wel degelijk recensie-exemplaren verspreid en het boek is in Nederland vijf maal besproken, waarvan twee maal in de nrc. Dat het boek desondanks in Nederland volkomen onbekend bleef, had met de verspreiding te maken. ‘Een boek dat in Vlaanderen wordt uitgegeven, bereikt het Nederlandse publiek niet,’ vertelde Elsschot in 1957 aan Simon Vinkenoog en daarmee was hij een stuk dichter bij de waarheid. ‘Waarschijnlijk zijn er geen twintig exemplaren van in Nederland verkocht,’ schreef Greshoff al in 1935.Ga naar eindnoot10 Janssens is allerminst met een flinke voorraad blijven zitten. Op 26 september 1930 is hij, op 18 exemplaren na, uitverkocht. Elsschot zelf vermeldt dit feit in een brief aan de Wereldbibliotheek, die de tweede druk van Lijmen wil uitbrengen. Het lijkt erop dat Elsschot met alle geweld de ‘miskenning’ van Lijmen naar voren wil schuiven als oorzaak van zijn langdurige ‘zwijgen’ na dat boek. Hij staat daarin overigens niet alleen. Vanaf Greshoff heeft de literaire kritiek dit verhaal in tientallen variaties naverteld, met als logisch gevolg dat zelfs Elsschot het is gaan geloven. Zie zijn notitie aan Smits van omstreeks 1940. In feite is Elsschot na Lijmen uitgeschreven. Zijn puberteit heeft hij verwerkt in Een Ontgoocheling, zijn adolescentie en het verraad aan zijn idealen in de (nog grotendeels ongepubliceerde) Verzen, zijn zonden in Villa des Roses en zijn schandelijke carrière in Lijmen. In De Verlossing vertelt hij over het zwarte schaap uit zijn familie en daarmee is Elsschots autobiografische materiaal voorlopig uitgeput. | |||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||
Van 1918 tot 1931 maakt Elsschot fortuin als vennoot van het reclamebureau La Propagande Commerciale. Hoewel het bureau een aantal fantastische projecten opzet, ziet Elsschot er geen romanstof in: zijn werk is volstrekt legitiem, hij behoeft zich nergens over te schamen. Zijn literaire carrière staat in deze periode duidelijk op de tweede plaats. Hij publiceert nog wel, maar de verhalen zijn alle reeds vóór 1918 ontstaan. Dat de publikaties weinig succes beleven, is behalve aan het Vlaamse isolement en de sufheid van uitgevers en critici, ook aan Elsschots eigen sufheid te wijten. ‘Ik kon zo moeilijk iets weigeren,’ zei Elsschot tegen Vinkenoog op de vraag waarom hij met een kleine Antwerpse uitgever in zee was gegaan. In zijn zakenleven maakte hij dergelijke fouten niet.
Het offensief dat Greshoff vanaf 1923 ten gunste van Elsschot heeft ingezet, leidt in 1030 tot een bezoek van Piet Endt aan Antwerpen. Namens de Wereldbibliotheek biedt hij Elsschot een herdruk van Lijmen aan, bij een Nederlandse uitgever. Elsschot is inmiddels een gewaarschuwd man: hij weigert een overdracht van het auteursrecht en eist wederom een genummerde, controleerbare oplage. In een brief van 22 november 1930 weet Endt Elsschot gerust te stellen: ‘De terecht zoo gevreesde afstand van auteursrecht komt in onze contracten niet voor. In dat opzicht onderscheiden ze zich gunstig van vele andere (...) Tenslotte over dat nummeren der exemplaren. Hierop is eigenlijk maar één antwoord...: doet U ons dat verdriet niet aan. Te Antwerpen meende schr. dezes nog dat dit wellicht wel doenlijk was. Meer en meer blijkt echter dat het een onmogelijk langdurig en dus kostbaar werk is, zelfs al neemt men daarvoor verspringende datum-stempels zooals U in overweging af.’ Op 21 januari 1931 zijn de zakelijke problemen opgelost. Elsschot ontvangt een honorarium van 35 cent voor elk verkocht exemplaar (bij een eerste oplage van 3000 exemplaren). Van het nummeren der exemplaren ziet hij geheel af ‘omdat ik in u vertrouwen stel’. Wéér komt hij terug op de kwestie van het auteursrecht: | |||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||
Dat ik het auterusrecht niet wil afstaan, ook niet tijdelijk, kunt U mij niet kwalijk nemen. Ik heb daarmede met ‘Villa des Roses’ een treurige ondervinding opgedaan. Het zal nog ruim een jaar duren eer de herdruk van Lijmen verschijnt. Het wordt een buitengewoon fraaie editie, met de beroemd geworden houtsneden van Henri van Straten door de tekst; én met een vertaling van de Franse teksten (door Elsschot zelf) achterin het boek: de Wereldbibliotheek richtte zich immers tot de arbeidersgezinnen. | |||||||||||||
KaasHet radiopraatje over Elsschot, het stuk in Groot Nederland, de inleiding bij Een Ontgoocheling, het Moment dat hij hardop de datum 20 januari 1923 voorlas... Al honderden malen is er geschreven over de belangrijke rol van Greshoff bij de wederopstanding van Elsschot in 1933. Maar ook zonder Greshoff zou Elsschot ooit Kaas geschreven | |||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||
hebben.Ga naar eindnoot11 Sinds 1931 staat hij zakelijk op eigen benen, zijn kantoor verplaatst hij naar het eigen huis. De reclame zal nu zijn hele leven gaan beheersen, dag en nacht. De walging die De Ridder tegenover zijn vak gaat voelen, de omstandigheden die hem dwingen dat vak te blijven uitoefenen, ze leveren weer conflictstof op voor de romanschrijver Elsschot. De dood van zijn moeder (in 1927) en zijn toetreding tot de bourgeoisie had hij ook nog van zich af te schrijven. P.N. van Kampen & Zoon, in de persoon van Bob van Kampen, wordt Elsschots nieuwe en definiteve uitgever. Van Kampen is het slagvaardigst in de race die in februari 1933 om Elsschot ontstaat: de Kaasmare brengt heel wat uitgevers in beweging. Nijgh & Van Ditmar, dat Forum uitgeeft, is een blangrijke kandidaat voor Elsschot. Maar Bob van Kampen is zo handig geweest de voorlezing van Kaas in het huis van Ary Delen bij te wonen. Op 13 maart 1933 schrijft Elsschot aan Greshoff: Hierbij twee brieven, één van Nijgh en één van V. Kampen. Persoonlijk zou ik Kaas aan V. Kampen willen geven al was het maar omdat hij naar die voorlezing geluisterd heeft. Het begin van den brief van Nijgh is zóó gesteld dat het voor mij nu gemakkelijker is hem te antwoorden dat ik reeds elders gebonden ben. Dat ben ik dan ook van plan, maar zou dat antwoord niet tengevolge hebben dat Kaas niet in Forum zou opgenomen worden? Kort daarna hakt Elsschot de knoop door ten gunste van Van Kampen. Voor de Wereldbibliotheek moet dit een treurige zaak zijn geweest. ‘Van mijn kant vraag ik niet beter dan nooit meer van uitgever te veranderen,’ had Elsschot in een van zijn eerste brieven aan de uitgeverij geschreven. Op 5 april 1933 informeert men naar Elsschots plannen. ‘Het spijt mij dat ik Uw brief niet enkele weken vroeger ontvangen heb,’ schrijft Elsschot terug, ‘want nu ben ik elders gebonden.’ In het Elsschotnummer van Bzzlletin (april 1977) heeft Bob | |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
van Kampen een kort artikel over Elsschot geschreven. Het bevestigt de vermoedens dat Greshoff de drijvende kracht achter Elsschots uitgeverskeuze is geweest. Van Kampen raakt snel op vertrouwelijke voet met Elsschot. ‘In Antwerpen gingen we veelal samen op toer, hetgeen betekende dat we controleerden of het bier in deze kroeg nog beter getapt werd dan in een andere.’ In zakelijk opzicht gedroeg Elsschot zich wispelturig: ‘Er waren momenten dat hij van ieder contract niet wilde weten, omdat we vrienden waren, maar plotseling sloeg hij dan om en ontwierp een overeenkomst die onmogelijk in- gewikkeld was. Hij scheen dan ineens er plezier in te hebben alles gecompliceerd te maken.’ Een fraai voorbeeld daarvan is de wijze waarop Elsschot in 1947 een forse belastingaanslag het hoofd tracht te bieden. Hij ontwerpt een soort omgekeerde Van Aardenne-constructie, waaruit blijkt dat Van Kampen op 19 december 1938 voor ƒ 20.000,- het eigendomsrecht op zijn literaire produktie heeft verkocht. Dat bedrag komt overigens overeen met de werkelijke honoraria die Elsschot van Van Kampen heeft ontvangen. Hieruit blijkt wel dat de verkopen van Elsschots werk niet onder de laatste uitgeverswisseling hebben geleden. In 1938 verwerft Van Kampen de rechten op de boeken die nog bij Van Dishoeck en de Wereldbibliotheek zaten: Villa des Roses, De Verlossing en Lijmen. Van de onverkochte exemplaren ver- vangt hij de band en titelpagina. Zo is het mogelijk dat men een eerste druk van De Verlossing uit 1921 vindt met het uitgeversmerk van P.N. van Kampen & Zoon. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verschijnen zes Elsschotuitgaven als een co-produktie tussen Van Kampen en Uitgeversmaatschappij A. Manteau te Brussel. Dit had te maken met de zwarte markt voor papier, die in België aanmerkelijk gunstiger lag dan in Nederland.Ga naar eindnoot12 Bovendien bestond in België geen instituut als de Kultuurkamer. De papiercentrale werkte niet op ideologische gronden, al kon men voor de uitgave van een klassieke Duitse bibliotheek op een flinke toewijzing rekenen. Maar dat papier kon gemakkelijk naar andere | |||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||
uitgaven worden doorgeschoven. Zo verschenen de Verzen van Elsschot op papier dat eigenlijk voor Gottfried Keller en Adalbert Stifter bestemd was. (Die Verzen waren vóór de oorlog als Verzen van vroeger bij Joh. Enschedé en Zonen verschenen, onder supervisie van Jan van Krimpen.) Van Tsjip en De Leeuwentemmer verschijnt in 1943 een exil-uitgave bij Querido New York. Ongetwijfeld heeft Greshoff, die Europa bijtijds had verlaten, in deze uitgave de hand gehad. Het boek wordt ingeleid door Marnix Gijsen. In De Leeuwentemmer is consequent de naam Walter vervangen door Willem. Zou Walter te Duits geklonken hebben? In 1954 geeft uitgeverij In de vier winden Elsschots definitieve keuze uit zijn verzen uit onder de titel Gedichten. Elsschots schoonzoon G. Kelner is verantwoordelijk voor deze bibliofiele uitgave, die voor het eerst het omstreden Bormsgedicht het licht laat zien. In 1957 verschijnt bij Van Kampen het Verzameld Werk van Willem Elsschot. Het zal zes drukken beleven, voordat Elsschot en Van Kampen definitief uit elkaar gaan.
Na de opheffing van het fonds van Van Kampen verschijnt het werk van Elsschot bij Querido, Heideland, Scheltens & Giltay, Orion, Loeb & Van der Velden, Baart en Het Kanon. Deze uitgevers zijn er gezamenlijk nog niet in geslaagd de volgende projekten af te ronden:
|
|