| |
| |
| |
[Nummer 2]
Dick Schouten
Uit het niets... de komeet
(fragment)
I
Op de globe zijn zo'n honderdzestig stippen aan te wijzen - in Klein-Azië, Noord-Afrika, Ierland, bij Florence, Petersburg, in Frankrijk, bij Londen, in Zuid-Amerika, Triëst, Pittsfield, Oost-Polen, Spanje, Perzië en ook langs de Ganges en in Sjanghai - die met elkaar iets gemeen hebben dat hen neit alleen in de ogen van de eigen burgers verheft boven andere plaatsen op de globe. Bovendien, vooral wanneer men een wereldkaart voor zich neemt waarbij de Craignart-projectie is toegepast en wanneer men de moeite neemt om even de goede gezichtshoek uit te proberen, zal men ineens zien dat deze stippen samen een gezicht vormen. In eerste instantie meent men misschien een bokkige gelaatsuitdrukking te ontwaren die alle landsgrenzen negeert, maar wanneer men langer kijkt blijkt het volstrekt toevallig tot stand gekomen gezicht eerder een gemoedelijke blik te werpen vanaf zijn wereldrijk. Nog niet zo erg lang geleden is er een stip bijgekomen. Eerlijk gezegd wordt het samenspel van de stippen op de wereldkaart door deze nieuwe stip een beetje ontsierd: er is zoiets als een pukkel naast de mond verschenen, hoe je er ook tegenaan kijkt. Op het eerste gezicht zou men dus niet denken dat deze stip de kroon op het werk is.
Wanneer men te weten zou komen dat de Madonna met kanselier Rolin in het donker is geschilderd, dat Emil Zatopek al vanaf zijn vijfde jaar allergisch was voor sintelbanen en onder welke erbarmelijke omstandigheden John Lennon In His Own
| |
| |
Write schreef, dan veranderen bewonderenswaardige prestaties in onbegrijpelijke krachttoeren.
Wanneer er ooit een ranglijst opgesteld zou worden van ‘betoverende resultaten bereikt onder abominabele omstandigheden’ dan zou wel eens kunnen blijken dat de graad van betovering toeneemt met het niveau van de ellende in het atelier of in de naaste omgeving van de dertig jaar geleden voor het laatst gebeitste schrijftafel. Maar je moet je niet vergissen, want het zal ook vaak blijken dat de erbarmelijke omstandigheden zorgvuldig geënsceneerd zijn.
Di Rini had ogenschijnlijk niet slechter kunnen kiezen.
Zijn jongste broer woonde in de oude wijk, niet ver van de haven. De wijk was opgetrokken uit geelbruine flatgebouwen en oude winkelpanden, daartussendoor kruisten onoverzichtelijke straatjes elkaar verschillende malen. De straatjes waren zelden verlaten. Vrachtverkeer voor de haven kon alleen via deze wijk de altijd onder stoom liggende schepen bereiken. Uit de meest verschillende eenmans-fabriekjes klonken eeuwigdurende ruzies en hamerslagen, uit onbestemde winkeltjes Stegen zoete en slopende geuren op en vijftig meter van het venster waarachter Di Rini van 21 april tot 7 September iedere dag opnieuw aan een brede, doorgezakte tafel ging zitten, begon 's ochtends om half vijf een vismarkt die zijn weerga niet had in deze Streek. Om vijf uur keek hij iedere ochtend een paar minuten naar een klein beekje onder zijn raam. ledere ochtend dreven er vissenkoppen voorbij, afval en soms een mooie, gave inktvis die in de bedrijvigheid verloren was gegaan, allemaal op weg naar een put die zich al een paar eeuwen lang over alles had ontfermd dat voorgoed was afgedankt. Wanneer men een paar uur in deze wijk verkeerde was het slechts weinigen gegeven om de ontluisterende taferelen nog langer te houden voor schilderachtige bedrijvigheid.
De maanden juni en juli waren heter dan alle zomermaanden die men zich kon herinneren, in augustus regende het bijna onafgebroken, maar hoe de hemel er ook uitzag boven deze oude wijk, iedere dag opnieuw denderde het vrachtverkeer
| |
| |
voorbij, waren er ook 's nachts in de straatjes altijd wel mensen te zien en draaide de vismarkt tot elf uur 's ochtends op volle toeren. ledere dag tussen vier en vijf liep er een oplettende man door de bochtige straten, volgens een vaste route waarop hij bij ieder winkeltje naar binnen tuurde. Op een klein plein met een verzakte fontein die op onverwachte momenten echter nog een kortstondig straaltje omhoogspoot, ging hij altijd tien minuten op een muurtje zitten om voor zich op de grond te Staren en te luisteren naar geschreeuw, knetterende brommers en kortstondig klokgebeier uit een kapel achter het plein. Om de drie dagen klonk er simpel pianospel op uit een woning boven een winkel volgetast met opzichtige sportkleding. Tussen middernacht en half een liep dezelfde heer, 's nachts altijd gekleed in een blauwe Macintosh, naar de haven en terug, waarbij hij steevast een kleine omweg maakte om een blik te kunnen werpen in een helverlicht café waar mensen uit de buurt samen met zeelieden uit alle windstreken wilde discussies voerden over kwesties waarin iedereen al jarenlang dezelfde mening verkondigde.
In het huis van zijn jongste broer kon iedere dag vastgesteld worden dat de 40-jarige, niet onknappe schoonzuster van Di Rini om het half uur in de kamer waar hij bezig was kwam informeren of hij nog iets nodig had. Ze kwam ook steevast achter zijn rug bij het raam staan om te kijken of er toevallig niet iemand voorbij kwam waar Di Rini in ieder geval even naar moest kijken. Wanneer zijn drie neven - 9, 11 en 12 jaar oud - thuis waren, duurde het meestal niet langer dan een kwartier totdat zij, minstens met zijn tweeën, poolshoogte kwamen nemen in zijn kamer. Soms lieten ze hem schrikken omdat het altijd weer een attractie was om te zien hoe hun oom geen krimp gaf, terwijl ze toch wisten dat hij razendscherpe oren had. (‘Kun je nagaan, welke geluiden hij zoal van buiten opving’.) Zelfs na een paar maanden kregen ze geen genoeg van de trucs die hij met zijn vingers kon en van de wijze waarop hij zonder een enkele beweging al het bloed onder zijn nagels kon laten wegtrekken. Verder verzochten zij
| |
| |
hem zo vaak mogelijk om nog eens iets over hun grootvader en grootmoeder te verteilen, omdat Di Rini er beter dan hun vader in slaagde om recht te doen aan de spreekwoordelijk geworden opvliegendheid van hun opa en oma. Zijn jongste broer kwam meestal pas 's avonds om een uur of tien thuis. Overdag probeerde hij op de meest uiteenlopende adressen bloemen te verkopen en 's avonds was hij altijd een paar uur in de weer met het masseren van jonge, veelbelovende wielrenners uit de wijk. Hoewel hij bij dat masseren zijn laatste krachten verbruikte was hij nooit te beroerd om bij zijn thuiskomst meteen op Di Rini's kamer af te gaan om met een joviale stem te verkondigen dat het mooi was geweest voor vandaag. Vervolgens troonde hij zijn oudste broer dan mee tot voor de televisie waar zij allebei hun avondeten kregen voorgezet. Terwijl de televisie harder stond dan in de meeste andere huizen kon Di Rini's schoonzus lang niet alles verstaan, omdat de twee broers soms niet meer bijkwamen van het lachen wanneer ze weer eens voor zich zagen hoe jaren geleden op dezelfde plek waar ze nu zaten...
De maand juni was bijna voorbij toen de zwakste schakel in het ouderlijk huis van Di Rini het begaf, zodat de omstandigheden waarvoor hij zèlf gekozen had nog onooglijker werden. Haar zonen kregen zomaar opeens twee weken eerder zomervakantie dan gebruikelijk was en vanaf de eerste dag wisten ze al niet meer wat ze moesten gaan doen. De enige oplossing die ze konden verzinnen om de tijd te doden waren listen die mensen in de buurt de schrik van hun leven moesten bezorgen. Tijdens dezelfde dagen steeg de temperatuur onophoudelijk en braken er twee onbewolkte, withete zomermaanden aan. Tegelijkertijd raakte in huis de afvoer verstopt en bleken alle electriciteitsleidingen bijna verpulverd.
Alles culmineerde, zomaar uit het niets, in de ontdekking die de schoonzuster van Di Rini deed. De laatste maanden was er een paar keer brand geweest in de buurt, er waren onlangs twee mensen van een dak gevallen, de meeste katten in de buurt deden steeds lamlendiger de laatste tijd en het was meer
| |
| |
mensen opgevallen dat er vaker dan vroeger gevochten werd om nietszeggende aangelegenheden. Zomaar ineens begreep ze het: hoe langer Di Rini hier in hun huis logeerde, hoe vaker er allerlei ongelukken gebeurden in de buurt. Hoe langer ze nadacht over haar hypothese, hoe vanzelfsprekender deze werd en toen zij anderen in kennis stelde van haar vondst peinsde men weliswaar even, maar daarna klonk het bijna iedereen plausibel in de oren. Haar man kwam echter niet meer bij van het lachen toen ze hem op een nacht onthulde wat er wèrkelijk aan de hand was en hij werd ineens kwaad toen ze bleef volhouden dat Di Rini maar beter kon vertrekken.
Vanaf die nacht ergerde ze zich mateloos aan de dagelijkse rituelen van haar zwager. Om half elf kwam hij steevast voor de eerste keer uit zijn kamer, hoewel hij dan al uren op was, om een kwartier lang op de wc te gaan zitten. Daarna waste hij in de keuken zijn handen en polsen met tergend omslachtige gebaren. Wanneer hij alles weer afgedroogd had begon hij omstandig zijn gezicht te wassen (hij schoor zich kennelijk al heel vroeg in de morgen op zijn kamer, maar dat hoorde ze nooit) om tenslotte een paar keer heel voorzichtig zijn mond te spoelen. Vervolgens kwam hij altijd weer precies om èèn uur tevoorschijn om naar het nieuws op de radio te luisteren en om zijn eeuwige twee boterhammen met rauwe ham te bereiden. Wanneer hij om vier uur de deur uitging groette hij altijd luidkeels met ‘Tot zo!’ zonder dat hij om zich heenkeek of er iemand was. Vanaf begin augustus werd zij 's nachts wel eens wakker omdat ze hem zachtjes hoorde lachen in zijn logeerkamer.
Op 2 augustus begon het te regenen en een week later -toen zij eindelijk begreep wat Di Rini wèrkelijk uitvoerde in haar huis -regende het nog steeds. Die doodonschuldige zwager van haar zat hier op zijn gemak, zogenaamd in de vertrouwde sfeer van zijn ouderlijk huis, een kwalijk plan uit te dokteren. Hier in háár huis werd een misdaad voorbereid, die, gezien de voorbereidingstijd, minstens de hele regio op stelten zou zet- | |
| |
ten. Ze had het eigenlijk al vanaf het begin doorgehad, ze had niet voor niets verondersteld dat Di Rini iets te maken had met het onheil in de buurt, alleen bleek alles nu nog een graad erger. Een zwager van dat kaliber moest binnen 24 uur haar huis uit.
‘En nou is het voor altijd afgelopen!’ brulde haar man midden in de nacht toen zij hem had uitgelegd waarom zijn oudste broer ogenblikkelijk moest afreizen. Dat zij uitgerekend zijn oudste broer van zoiets beschuldigde was níet te geloven. Als íemand het verdiende om ontzien te worden, dan was hij het wel en als er iemand zolang hij wilde in zijn eigen ouderlijk huis mocht logeren, dan was het zijn oudste broer en niemand anders. Ze huilde niet, maar bleef uren lang in het donker voor zich uitstaren. Haar man was ongelovig en beledigd in slaap gevallen, buiten klonk het eeuwige gedruis waardoor de hele wijk binnenkort in de haven zou verdwijnen en om het kwartier gaf de breekbare klok van haar eigen parochiekerk het teken dat er toch nog iemand oplette. Ook om het kwartier, vijf minuten na iedere klokslag, klonk er gelach, soms zelfs een schaterlach uit de logeerkamer. Kon zij volhouden dat dit een grimmige lach was van een misdadiger die constateert dat alles klaar is voor de grote slag?
Er moesten na die nacht nog een paar weken verlopen, maar toen was het voor altijd bezegeld: temidden van de ongeveer honderdzestig stippen op de globe verscheen een nieuwe stip. Weliswaar vormde deze nieuwe punt niet de kroon op het gezicht dat reeds gevormd was, want de nieuwe, door niemand verwachte collega belichaamde overduidelijk een pukkel of misschien een beginnend litteken.
De nieuwe punt viel samen met het huis waarin de vrouw van de jongste broer van Di Rini de ellendigste zomer van haar leven had meegemaakt. (Misschien dat deze randverschijnselen enige invloed gehad hebben op de nauwelijks benijdenswaardige rol die de nieuwe punt in het aangezicht ging vervullen?) De ongeveer honderdzestig stippen op de wereldkaart hadden met elkaar gemeen dat zij de plaatsen op deze wereld
| |
| |
aangeven waar ooit eens een absoluut literair meesterwerk voltooid is. Of men er iets achter moet zoeken dat deze plaatsen samen een gezicht vormen op de wereldkaart (wanneer je er tenminste vanuit de juiste hoek naar kijkt), dat weet niemand. Het feit dat de nieuwste punt ogenschijnlijk stond voor het minst ideale adres waarop ooit een meesterwerk voltooid is, werd goedgemaakt door de wetenschap dat daar het summum der meesterwerken tot stand was gekomen.
| |
2
‘Ooit wel eens een foto gezien, 's nachts genomen tijdens de eerste milleseconde van de ontploflmg van een atoombom? In die eerste milliseconde is de toren waarop de bom gemonteerd is nog intact, zelfs de stalen kabels die de toren maandenlang overeind hebben gehouden staan nog strak, maar bovenop de toren tegen de doodzwarte achtergrond aan de horizon is al een bolachtig gedrocht te zien van zo'n tien meter doorsnee, een witachtig gevaarte dat uitstulpingen en gaten vertoont, een povere poging om een schedel te imiteren. Op de foto zelf is de doorsnede van de tot leven komende vuurbol niet meer dan vijf centimeter, maar wanneer je iemand deze foto voorlegt zonder dat je erbij zegt wat het voorstelt deinst iedereen toch terug: iedereen weet waarmee hij oog in oog Staat en iedereen weet dat deze ontploffende zon tijdens zijn allereerste moment in het echt ook heel even een doorsnee van vijf centimeter heeft gehad en dat er daarna maar een fractie van een seconde voor nodig was om te veranderen in een flits die zelfs vanaf de maan te zien was.’
Wie mij niet gelooft kan het met enige moeite zelf controleren: de bovenstaande zinnen leenden zich volgens een criticus bij uitstek om de verpletterende indruk weer te geven die de eerste zinnen van Di Rini's boek op hem maakten, de eerste zinnen die met hun overzichtelijke aantal woorden volgens hem reeds het effect van de ontploffing onthulden die zou volgen. Voordat men tegenwerpt dat werkelijk geen enkele criticus ooit zijn toevlucht zou nemen tot het bovenstaande beeld om
| |
| |
te verduidelijken hoezeer hij onder de indruk is van een boek: bij ons was er iets heel speciaals aan de hand met de Journalisten die zich ontfermden over onze literatuur.
Men zou bijna geneigd zijn om onze critici enige spitsvondigheid toe te schrijven. Buiten hun kring was het nauwelijks opgevallen, maar het gezelschap had onderling van elkaar door dat men eigenlijk al tien jaar geleden verzand was geraakt in holle formules en niet ter zake doende maatstaven. (Niemand kon er iets aan doen, hun werkomstandigheden waren niet ideaal, ze kregen maar een paar dagen de tijd om zich een oordeel te vormen... enzovoorts.) Hoewel er op gezette tijden een boek verscheen dat de moeite waard was, werd zo'n prestatie niet weerspiegeld in de doorzichtige opstelletjes waarin kortademige bespiegelingen werden gewijd aan facetten die helemaal niet terzake deden. Hoewel de critici veel te weinig verdienden, waren ze toch al in staat om langzaam te beseffen dat ze met elkaar niet meer dan een uitgebluste karavaan vormden die overal verdwaasd achteraan schuifelde. (In het buitenland bleken er tegelijkertijd echter essayisten te wonen die het hoogste woord hadden.) Zo kon het niet langer doorgaan. Jammer genoeg moesten ze zelf voor een oplossing zorgen, want wanneer ze zouden wachten op een ingreep van de ongeїnteresseerde buitenwacht dan zouden ze voor altijd gedoemd zijn de verzande karavaan uit te hangen.
Waarschijnlijk is de oplossing intuїtief ontstaan. Terwijl men in een heel andere richting naar een oplossing zocht groeide ongemerkt een verlossend beginsel: er ontstonden spontaan twee Scholen. De verdeling van de critici over de twee Scholen was niet gebaseerd op de keuze voor een uitgekiend programma, er werd gewoon zo lang met de beschikbare critici geschoven tot de gemiddelde leeftijd van beide Scholen zo gelijk mogelijk was (dit verdelen is niet bewust gebeurd, het criterium van de ‘gemiddelde leeftijd’ heeft zich vanuit het niets opgedrongen als een zelfregulerende kracht).
Het dieptepunt was voorbij, de lamlendige betovering was verbroken. Er waren twee Scholen ontstaan die elkaar bij ie- | |
| |
der boek met volle inzet zouden bestrijden. Het duurde niet lang of zelfs mensen buiten de kring van critici constateerden dat er een onverklaarbare opleving af te lezen viel uit de besprekingen. Vervolgens ging er nog minder tijd mee heen voordat alle critici de beschamende karavaan-periode waren vergeten.
De waardering van een School voor een nieuw boek kon op twee manieren gestalte krijgen. Wanneer men als eerste een bespreking publiceerde deed het er niet zoveel toe wat men beweerde, het wachten was op de eerste reacties uit het andere kamp waarin men zijn uiterste best zou doen om het vonnis van de eerste (hoe vaag ook) met veel geweld als lachwekkend en schandalig af te schilderen. Daarna was de beurt pas echt aan de eerste School die dan altijd weer woorden tekort kwam om het laag bij de grondse gewauwel van de tegenstander te bestoken. Het kwam vaak voor dat eenzelfde boek wel vier ronden lang aan bod kwam, omdat geen van de partijen de laatste tegenzet van de ander onbeantwoord wilde laten. Men bekwaamde zich steeds verder in het eigen oordeel (dat uiteindelijk altijd weer neerkwam op ‘een onvergetelijk meesterwerk!’ of ‘een vuilnisbelt vol onzin!’) totdat een nieuw boek de aandacht afleidde van de grimmige Stellingen en het proces weer van voren af aan kon beginnen.
Hèt bewijs voor de vanzelfsprekendheid waarmee men zich aan het tweescholen-principe vastklampte werd geleverd door Zee Geheel Wit. Zelfs het boek van Di Rini werd ondergedompeld in de rancuneuze polemieken, zelfs dit boek werd gebruikt als springplank om het kamp van de tegenstander voor de zoveelste keer te karakteriseren als een vereniging van dieven en zwakzinnigen. Het dramatische beeld voor de indruk die de eerste zinnen van Zee Geheel Wit teweegbrachten kwam vooral voor rekening van de criticus die met een honend stukje over de eerste bladzijde van Di Rini's boek om een wraakactie had geschreeuwd. In eerste instantie verschenen er dus, geheel volgens de verwachtingen, jubelende en krakende besprekingen. En toen brak er een gedenkwaardige dag aan.
| |
| |
In het veruit grootste weekblad verscheen een ingezonden brief die een gehele pagina besloeg. De inzender was een vermaarde emeritus-hoogleraar in de theoretische natuurkunde die al jaren lang een zeer grote reputatie genoot als wetenschapper én als een rustige, geestige man die ooit eens voor zijn plezier een paar prachtige opstellen had geschreven over zijn lievelingsschilder. Er klonk een allesoverstemmende zweepslag over ons land. De brief begon met een furieuze constatering en naarmate de brief vorderde werd de toon nog furieuzer.
De briefschrijver had een boek gelezen waarbij hij na één bladzijde al begrepen had dat hij een legendarische bladzijde gelezen had. Hoe meer woorden hij in Zee Geheel Wit gelezen had, hoe vuriger hij hoopte dat er steeds meer woorden zouden volgen en uiteindelijk bleek zijn wens nog vervuld te worden ook. Wonderlijk, steeds wonderlijker was het geweest om een boek in handen te hebben van een overbekende omvang, met een vertrouwde bladspiegel, vol op het eerste gezicht bekende woorden, terwijl het tegelijkertijd níets gemeen had met boeken die ook deze kenmerken vertoonden. De natuurkundige had zich volgens zichzelf dag in dag uit gelukkig geprezen dat hij leefde in de periode waarin Zee Geheel Wit verschenen was, want hij mocht het nu beleven hoe allerlei zeer voorname en gevierde literaire voorgangers met terugwerkende kracht veranderden in de krullenjongens van Di Rini. ‘En wat gebeurt er?!’ brulde hij ineens vanuit zijn brief, ‘een boek dat mij en ieder mens van vlees en bloed de ogen opent voor de kracht van deze ingewikkelde wereld, dit monument voor onze taal, uitgerekend dít boek wordt gebruikt door het meest onooglijke rapaille om er hun hondse onzin over uit te storten.’ Men was volgens hem eindelijk eens in de ideale gelegenheid om het prestige van dit onbeholpen land stevig op te vijzelen en om te laten zien dat ook wij weten hoe men bewondering opbrengt voor iets onvergetelijks en wat bleek: het wonder van Zee Geheel Wit was het slachtoffer geworden van de rancuneuze snot die al sinds jaren uitgewisseld werd tussen twee vergaarbakken vol schuim.
| |
| |
| |
3
Geen wonder dat de vermaarde oude heer zo furieus reageerde (wanneer hij niet dag in dag uit was bestookt door zenuwpijnen in beide armen en door ogen die onophoudelijk traanden dan zou hij nog furieuzer en omstandiger ingegrepen hebben), geen wonder dat iedereen hem uit alle macht bijviel en de ontluisterde critici zeer deemoedig een begin probeerden te maken met het uitwissen van hun lachwekkende gedrag. Wat een Boek! Zee Geheel Wit behoorde tot díe fenomenen die alle verwachtingen overtreffen wanneer men er oog in oog mee staat, zelfs wanneer men er vantevoren de wildste verhalen over heeft gehoord uit de mond van mensen die ‘alles al gezien hebben’.
Iedere schrijver mag, zoals bekend, zelf kiezen met wat voor soort personages en verwikkelingen hij zich wil inlaten, hij of zij mag helemaal zelf beslissen welke lotgevallen van de figuren hem of haar het meest van pas zullen komen. Tijdens het lezen van Zee Geheel Wit besefte men dat Di Rini er tenslotte in was geslaagd het gegeven te vinden waarnaar iedereen vóór hem op zoek was geweest. Eeuwenlang was uitgeprobeerd welke avonturen en problemen van de personages de beste springplank zouden vormen voor het door iedereen nagestreefde effect, maar het was Di Rini die er, onder meer dankzij de soms ingenieuze pogingen van voorgangers, in geslaagd was om de enige, ware sleutel te vinden. Met terugwerkende kracht werd duidelijk wie al een glimp had opgevangen van de woorden waarmee Di Rini tenslotte de oplossing zou vinden, de oplossing die tegelijkertijd natuurlijk een eerbetoon bracht aan de moedige, maar vergeefse gevechten van schrijvers uit uiteenlopende eeuwen en landen.
De titel werd duidelijk zodra je een exemplaar in handen had, zodra je het gewicht van de 192 bladzijden (!) voelde. ‘Zee geheel wit’ betrof in alledaagse taal de meest bondige omschrijving van de uitwerking die een orkaan op het aangezicht van de zee heeft. Ooit heeft iemand definitief vastgesteld via welke tussenstations het spiegelgladde oppervlak van de zee,
| |
| |
overgeleverd aan de toenemende windkracht, langzaam verandert in ‘zee geheel wit’. En al zou de orkaan zelf ook nog eens in kracht toenemen, ‘zee geheel wit’ zou van toepassing blijven want meer kon er onmogelijk inzitten. (Di Rini zou gewoon kunnen bewijzen, meende men, dat zijn boek alle mogelijkheden die iemand met een pen in zijn hand heeft tot het uiterste had uitgebuit.)
Di Rini bleek tenslotte werkelijk ontdekt te hebben welke problemen je in literatuur moet behandelen en hóe je die problemen met het mooiste effect kon oplossen. Na het lezen kon iedereen de balans opmaken van zijn eigen pogingen om in het echt de ware haken en ogen te ontdekken. De meesten moesten dan ridderlijk vaststellen dat ze een paar cruciale zaken verkeerd hadden beoordeeld of zelfs over het hoofd hadden gezien.
Wonderlijk was het effect dat Di Rini van een gegeven uitging dat vele handige mogelijkheden bood om zijn boek op snelheid te brengen en tegelijkertijd allerlei nieuwsgierig makende punten uit te zetten, zonder dat hij ook maar één van die handige aanknopingspunten gebruikte. Toch merkte iedereen dat hier geen sprake was van ‘gemiste kansen’, maar dat er kennelijk een hele goede reden bestond om niets te gebruiken van situaties waar menig andere schrijver een heel oeuvre omheen zou willen bouwen. Wonderlijk was het effect dat de tijd die in het boek verliep volmaakt samenviel met de tijd zoals je die in het echt ervaarde. Wanneer je een gebeuren las van een half uur dat in een halve bladzijde afgehandeld werd, dan had je toch het gevoel dat je dertig minuten over die halve bladzijde gedaan had. Wonderlijk was het effect dat de meest verheven stijlvormen, de meest laag bij de grondse clichés en alles wat daartussenin een plaats heeft, in precies de goede verhouding en wrijvingsloos uitgebuit waren door Di Rini. Pas twee jaar later werd ontdekt dat allerlei trucs uit de leer van de getallencompositie die men in het begin ook wel onderscheiden had veel geraffineerder waren toegepast dan eerst gezien was. Wonderlijk was het effect van de wetenschap dat Zee Geheel
| |
| |
Wit uiteindelijk misschien niet meer was dan een spannend boek vol avonturen.
De laatste jaren voor Zee Geheel Wit verscheen waren er achteraf gezien al een paar aanwijzingen voor de periode waarin Di Rini alles zou situeren. Het werd al steeds onnozeler geacht om eigentijdse verwikkelingen op te voeren, maar toch heeft Di Rini's boek voor de rest niets gemeen met pogingen van degenen die ook met behulp van het verleden probeerden raak te schieten. Misschien is Di Rini's levenswerk wel precies het gemiddelde van alle boeken die ooit geschreven zijn (zoals er ongetwijfeld een man of vrouw bestaat die precies de gemiddelde lengte bezit van alle mannen of vrouwen op aarde).
De 15e eeuw bleek uiteindelijk de ideale achtergrond voor een verhaal. Di Rini had niet beter kunnen kiezen. Zijn keuze voor de twee hoofdpersonen en voor het feit dat er nog honderden andere figuren meededen die je moeiteloos uit elkaar kon houden, bewees dat degene die gemeend hadden met drie of vier personages op de goede weg te zijn, zich vergist hadden. Ook was duidelijk geworden dat een boek een periode van precies twee jaar moet beslaan. Het moet onderverdeeld zijn in drie delen die elkaars evenbeeld zijn wanneer je door de kleurige zinnen heenkijkt.
Een boek moet beginnen met uitgesponnen mijmeringen over de eisen waaraan een bed in de winter moet voldoen, hoe een scheermes voorverwarmd moet worden, welke woorden men moet gebruiken om een stervende soldaat te eren, waar een ziekenhuis voor zwakzinnigen gesitueerd moet worden, terwijl tegelijkertijd duidelijk moet worden dat Agnolo di Taddeo intussen in het kasteel is gearriveerd om aan zijn heer Collucio Salutati een prachtig geschenk aan te bieden. Vervolgens moet uit ongebruikelijke details en ogenschijnlijk niet terzake doende informatie glashelder worden dat Agnolo hertog Salutati inderdaad een onvergetelijk geschenk aanbiedt. Na twee jaar van heftige studie, waarbij Agnolo keer op keer vermoedde dat hij niet meer de kracht kon opbrengen om allerlei onbruikbare en ondermijnde details uit te wissen, biedt
| |
| |
hij zijn heer een stamboom aan waaruit voor vriend en vijand duidelijk wordt dat Salutati lijnrecht afstamt van een ridder die een grote rol speelde in de verwikkelingen rond Troje. Een boek moet vervolgens laten zien hoe een hertog verduidelijkt wat een man met zo'n stamboom waard is: zo'n man weet dat hij de mooiste beloning voor Agnolo moet bedenken die er bestaat. In een overdadige monoloog bewijst Collucio Salutati dat een man beoordeeld moet worden naar de eerbewijzen die hij weet te verstrekken. Agnolo wordt beloond voor zijn grandioze, gerechtvaardige vervalsing met een belofte die hem duizelig van dankbaarheid maakt. Een boek moet dan onthullen dat Agnolo iedere woensdag van twee uur tot vijf uur in de middag sámen met de hertog te paard in de omgeving van zijn kasteel mag rijden. Wat er ook zal gebeuren, wat het wiel van Fortuna ook voor heeft met Collucio Salutati, geen woensdagmiddag zal voorbijgaan zonder dat Agnolo en zijn weldoener te paard door de bossen en over de heuvels zullen rijden (stapvoets, galopperend, voortsuizend), terwijl niemand het moet wagen om hen in deze uren te storen. Deze taferelen, waarin iedereen laat zien hoe hij als geen ander dankbaarheid kan tonen, spelen zich in een boek af op 15 december. De rest van een Deel 1 behandelt de bijna 12 maanden die vervolgens verlopen tot op 8 december van het volgende jaar Deel 11 het roer overneemt.
Een boek toont in een eerste deel de heftigheid waarmee veranderingen op alle niveaus gepaard gaan, terwijl daartussendoor een steeds vertrouwder gebeuren opduikt. ‘Intussen’ krioelt de omgeving van Collucio Salutati van de samenzweringen, familietwisten, mislukte oogsten, vreemde ontdekkingen en spectaculaire krachtmetingen - die in een boek overigens slechts via suggestieve details tussen de paarden van Collucio en Agnolo opduiken - maar om twee uur vertaten de heer en zijn toegewijde dienaar iedere woensdagmiddag het kasteel via de glimmende ophaalbrug (waarover een boek een intrigerende wetenswaardigheid vermeldt in verband met de proeven die uitgevoerd zijn om te achterhalen waarop zo'n brug berekend is).
| |
| |
Een boek moet verduidelijken dat zowel Collucio als Agnolo geen slechter gezelschap hadden kunnen kiezen (en dat een schrijver niet beter had kunnen kiezen dan voor de ritten die dit duo week in week uit maakt). Een hertog die één keer per week met Agnolo di Taddeo door zijn domein rijdt moet jaloers zijn op iedere heer die in hoger aanzien staat bij de Paus dan hijzelf, hij moet een klagende man zijn die anderhalve eeuw eerder geboren had willen worden omdat hij meent dat zijn kwaliteiten voor die tijd ‘geknipt’ waren geweest, hij moet in verwarring raken als er vragen blijken te bestaan waarop hij geen goed antwoord weet, hij moet vermoeden dat zijn vrouw hem nauwelijks hoogacht omdat hij maar niet begrijpt wat zij belangrijk vindt, hij moet een hertog zijn die in paniek raakt zodra hij denkt dat hij ziek wordt, hij moet een man zijn die denkt dat hij een mooie stem heeft die zowel extra goed tot zijn recht komt in mistige als dichtbegroeide bossen. Agnolo moet een jongeman zijn die zo diep vereerd is vanwege de dankbaarheid van zijn heer voor de naadloze stamboom, dat hij iedere nieuwe week koortsachtiger dan ooit probeert te verzinnen hoe hij zijn heer de komende woensdag nog beter kan vermaken, hoe hij de verfijnde melancholie van zijn heer nog beter kan verlichten dan de week daarvoor. De oplossingen die Agnolo daarvoor verzint moeten Collucio doen vermoeden dat hij zelfs door een Byzantijnse keizer benijd zou worden om het gezelschap van Agnolo, terwijl deze er tijdens iedere rit nog het meest over inzit dat hij de volgende week nog diepzinniger en tegelijk nog lichtvoetiger uit de hoek zal moeten komen.
Een Deel 1 moet verder doorweven zijn met de geschiedenis van de lage grappen die langzaam ontstaan rond dit duo en de geruchten die de ronde doen over de wijze waarop Agnolo de rest van de week doorbrengt. Een boek moet ongemerkt bewijzen dat een man als Agnolo, die niet bezwijkt voor een in zijn ogen onmogelijke opdracht veel minder bespot moet worden dan achter zijn rug gebeurt. Zeker wanneer hij er uiteindelijk toch in slaagt een zekere gelijkmoedigheid te ontwikkelen tegenover zijn lot.
| |
| |
Een tweede deel begint op 8 december, omdat er op die dag iets volkomen onverwachts gebeurt. Uit het niets duikt een bericht op dat alle bakens verzet, op den duur zelfs de ritten van het duo. In een boek kan dit slechts één bericht betreffen: de 15e-eeuwse poging om de kruistocht der kruistochten te organiseren, twee eeuwen nadat zelfs de meest kortzichtige onder de kruisvaarders had ingezien dat zo'n onderneming onbegonnen werk was. Een tweede deel moet tegelijkertijd beginnen met een verhulde bekentenis dat het boek zich schaamt voor zo'n al te handige wending, een wending die alle mogelijkheden biedt de opwinding per zin te laten toenemen naarmate de dag van de afvaart nadert.
Collucio moet een hertog zijn die tijdens zijn voorbereidingen eigenlijk maar één zorg heeft: hij zal het volgend najaar oog in oog staan met een van top tot teen bewapende heiden, wanneer hij zijn naam waardig is zal hij daarna eenzelfde beproefde heiden aantreffen en daarna nog een en nog een, maar om het probleem van al die zwaar getrainde heidenen op te lossen moet hij vanaf 8 december dag in dag uit proberen om tot in alle details voor zich te zien wie hem in de buurt van Jeruzalem nu al staan op te wachten.
Een boek laat zien hoe men alles in gereedheid brengt en niets aan het toeval overlaat om verzekerd van de overwinning te kunnen afvaren naar een onbarmhartig, witheet land waar woorden gebruikt worden die nergens iets mee te maken hebben. Agnolo is een man die meer opwinding ondervindt dan wie ook wanneer hij zich indenkt hoe hij samen met zijn geloofsgenoten heel langzaam het Enige Land zal naderen, en wanneer hij op de wekelijkse rit samen met zijn heer probeert uit te vinden hoe hun tegenstanders zich op exact datzelfde moment ver achter de horizon voorbereiden op de zilverblinkende slagen die in de toekomst gewisseld zullen worden.
Deze wetenschappelijke voorbereiding moet in een boek onderbroken worden door een vondst waarover een boek zelf zeer schamper moet doen. In een tweede deel moet het gebeuren dat Agnolo een week voor het vertrek ineens zwaar gebles- | |
| |
seerd raakt bij een gevecht met zijn schaduw (door hemzelf beschouwd als de voorbereiding bij uitstek), waarna het hem verboden wordt om af te reizen. Collucio is een man die weet wat hij dan moet doen, zodat er drie dagen later een verre nicht van hem verschijnt die Agnolo moet troosten gedurende de tijd dat hun wekelijkse ritten niet kunnen plaatsvinden. Een boek moet dan in anderhalve bladzijde het spektakel, van een vertrek van kruisvaarders suggereren en vervolgens de tijd uiterst traag laten verlopen om te laten zien hoe Agnolo vanaf begin juni tot half september zijn dagen doorbrengt, bijgestaan door een vrouw die niemand zelf gekozen zou hebben. Behalve een schrijver die moet laten zien hoe Agnolo er wonder boven wonder in slaagt zijn geduld niet te verliezen, omdat hij wel weet dat hij tegen alle regels zou zondigen wanneer de verre nicht zich onheus bejegend zou voelen.
In de laatste bladzijden van een tweede deel moeten alle bekende personen even aan hun lot overgelaten worden omdat de taal van de schrijver op adem moet komen. Tien bladzijden lang moet er een slapende verteller aan het woord zijn die alle beproefde woorden tot rust laat komen en volop de ruimte biedt aan klanken en combinaties die zelden aangesproken worden, tegelijkertijd moet een boek echter al de vage contouren van de avonturen in Deel iii oproepen die alle deelnemers zullen verplichten al hun krachten aan te spreken.
Een derde deel moet beginnen met de verbazing van geleerden, astrologen en theologen over de wonderbaarlijk vroege winter. Oktober is nog maar nauwelijks voor de helft voorbij en er is al sneeuw gevallen. Uit het niets duikt ineens een vermagerde Agnolo op die op weg is naar het strijdtoneel waarop hij Collucio in gedachten heldendaden heeft zien verrichten. Een boek moet er drie keer schande van spreken dat er voor gekozen is om Agnolo op een enorme reis te sturen - de gelukkige vondsten komen de schrijver nu van alle kanten aanwaaien - maar daarna moet een boek zich verlustigen in de avonturen die een aanvankelijk serieuze, nauwelijks achterdochtige jongeman beleeft wanneer hij veronderstelt heel langzaam het
| |
| |
Enige Land te naderen. Alles blijkt mogelijk op de route die hij aflegt.
In een derde deel moet aanschouwelijk gemaakt worden door welke slopende, alledaagse tegenslagen mensen getroffen worden wanneer hun wereld bestookt wordt door enorme stormen, sneeuwjachten en een nachtvorst die iedere verandering en beweging blokkeert. Agnolo moet in een derde deel op de hoogte raken van de uiteenlopende maatregelen die men overal treft om de winter te trotseren, de oplossingen die uitgeprobeerd worden om kleine kinderen van bevriezing te behoeden, om voedsel te bereiden, om ideale houtblokken te bemachtigen en om de lange, stille dagen door te komen wanneer men erin geslaagd is de kou enigszins te weren. Hij moet moordenaars en geheimzinnige monniken ontmoeten, hij moet door bergen trekken waar dingen gebeuren die op een of andere manier met elkaar te maken hebben zonder dat hij weet in welke richting hij moet denken om hun gemeenschappelijke drijfveer te ontdekken, hij moet gastvrijheid ondervinden van mensen die hem - om hun verveling en ellende te vergeten - urenlang goedkoop maar ook vernuftig voor de gek houden. Agnolo moet, naarmate hij meent het Enige Land te naderen, steeds meer oog voor alledaagse maar wonderbaarlijke details krijgen, hij moet het gevoel krijgen dat hij onophoudelijk bestookt wordt vanuit een onuitputtelijke bron. Iedere keer wanneer men hem uitlegt dat hij blijkbaar ergens naar het Oosten is afgebogen in plaats van steeds verder in zuid-oostelijke richting te trekken moet hij hartelijk lachen omdat men hem iedere keer weer in de maling wil nemen.
Een derde deel moet nauwkeurig aangeven hoe, naarmate november verstrijkt, de winter steeds heviger alle registers opentrekt, (zodat het boek een geldige reden heeft om ook alle soorten woorden erbij te slepen die het kan gebruiken) en hoe maatregelen tegen de kou steeds vaker averechts uitpakken, zodat er altijd wel ergens brand uitbreekt wanneer Agnolo op adem probeert te komen.
Wanneer een derde deel in dit stadium is beland kan er maar
| |
| |
één ding op volgen: vol bewondering moet uiteengezet worden hoe het Toeval alles in het werk stelt opdat er een onbetaalbare ontmoeting kan plaatsvinden. Zonder dat iemand er ook maar in de verste verte aan denkt hoe die ontmoeting gerealiseerd kan worden, blokkeert het Toeval iedere beslissing van de personages die de ontmoeting onmogelijk zou maken. Terwijl Agnolo recht op de Zwarte Zee afgaat nadert vanuit de zuidelijke richting een oude bekende. Het feit dat hun paden elkaar precies op het juiste moment kruisen wordt in een derde deel vereeuwigd als een wonder van precisie waar geen mensenhand aan te pas mocht komen. Agnolo moet intussen bevangen zijn door medelijden. Eerst is hij ontroerd geweest vanwege zijn eigen erbarmelijk lot, maar uiteindelijk na op vele plaatsen van nabij gezien te hebben hoe de mensen gesloopt werden door de winter, begrijpt hij hoe iedereen van alles halsstarrig onderneemt om het vege lijf te redden terwijl niemand, hij nog het minst van allemaal, begrijpt wat er werkelijk aan de hand is.
In een derde deel moeten op 5 december de woorden klinken: ‘Wie we daar hebben!’, omdat een onherkenbare Collucio, minder dan tien kilometer verwijderd van de winterse stranden van de Zwarte Zee, ineens begrijpt wie de onbekende is die al een uur tegenover hem zit aan de grootste tafel van een ellendige herberg. Op een zeer indirecte manier moet vervolgens in geuren en kleuren gesuggereerd worden wat Collucio meegemaakt heeft opdat hij tenslotte aan die tafel neergezet kon worden als iemand die toegekeken heeft hoe al zijn muurvaste overtuigingen en ideeën verpulverd zijn door wat hij op zijn slopende heen- en terugreis aanschouwd heeft. In een boek moet een dergelijke ontnuchterende reis iemand tot een opgewekte, goedlachse heer maken die om de kleinste dingen plezier kan hebben.
Het laatste stadium van een boek laat zien dat twee oude bekenden gestrand zijn in een herberg waar steeds meer mensen uit de omgeving beschutting komen zoeken. Het moet duidelijk worden welke oplossing men uiteindelijk vindt om de tijd
| |
| |
te doden in afwachting van het moment dat iedereen weer verder kan trekken. Vooral Collucio moet getoond worden als een man die met een stortvloed aan woorden recht probeert te doen aan de ongelooflijke taferelen die hij gezien heeft. Hoewel alleen Agnolo hem redelijk kan volgen kraakt de herberg geregeld onder het bulderende gelach van alle aanwezigen die soms niet meer bijkomen van de onverstaanbare verhalen die Collucio rondbazuint. Het moet almaar duidelijker worden dat het geweld van de winter steeds beter gepareerd wordt door de lachsalvo's die de hertog ontlokt met zijn pogingen om alles tot zijn recht te laten komen van wat iemand te zien krijgt wanneer hij in de 15e eeuw meent te moeten meedoen aan een kruistocht.
Een boek besluit met suggesties die iedereen doen vermoeden dat Collucio en Agnolo langzaam zullen menen dat de feiten hun overtuigingen toch minder ontzenuwd hebben dan zij aanvankelijk dachten. Het moet duidelijk worden dat het duo langzaam zal begrijpen dat ze hun beproefde ideeën over de wereld niet zomaar moeten opgeven, dat allerlei gebeurtenissen bij nader inzien wél te rijmen zijn met hun aloude verwachtingen. Ze zullen het uiteindelijk de rest van hun leven niet meer in hun hoofd halen om beproefde en vertrouwde waarheden op te geven al lijkt de hele wereld één groot tegenbewijs te vormen. In een boek laten mensen trouwe en bewonderenswaardige dienaren nooit in de steek en op het einde van een boek komen mijmeringen boven over de eisen waaraan een bed in de winter moet voldoen en over een geschenk waarbij alle andere geschenken in het niet verdwijnen, zodat een boek tenslotte, zoals het hoort, geen enkele zin laat vallen en alle onmisbaar gebleken woorden gewoon opnieuw de mogelijkheid biedt de revue te passeren. En dat alles in 192 bladzijden! ‘Kun je nagaan, welke geheimen Di Rini aan onze woordenschat ontfutseld heeft!’
| |
4
Behalve het boek Zee Geheel Wit werd het bestaan van Di Rini
| |
| |
bewezen door een onduidelijke foto op de achterkant. (Die ene foto was per ongeluk in het openbare leven beland omdat de jongste broer van Di Rini - de contactpersoon tussen de kleine uitgeverij die Zee Geheel Wit publiceerde en de onzichtbare schrijver - ervan uit was gegaan dat er achterop een boek per definitie een fotootje stond afgedrukt van degene die alles verzonnen had.) Op die foto heeft iedereen uren zitten turen, want het kon met grote zekerheid aangenomen worden dat deze foto, net zoals iedere zin in het boek, om vele redenen was uitgekozen: in een grote tuin leunde een man op zo'n zeven meter afstand van de fotograaf met zijn rechterhand op de rand van een waterput, links en rechts van hem stonden een viertal populieren, in de verte zag je de vage contouren van een paar lage bergen. De man was gekleed in een overhemd, bretels en een ruimvallende donkere broek, vlak bij zijn rechtervoet lag een leren bal. Volgens sommigen keek hij vriendelijk voor zich uit, volgens anderen staarde hij chagrijnig voor zich op de grond. Niemand kon echter definitief uitmaken wat voor stemming er uit zijn gelaatsuitdrukking viel af te lezen. (Overigens zou helemaal niemand hebben kunnen volhouden dat het gezicht op de foto iets gemeen had met het gelaat dat gevormd werd door de honderzestig stippen op de wereldkaart.) Iedereen die in het boek aan het lezen was vond het onvergeeflijk dat hij eerlijk gezegd niets bijzonders aan de foto kon zien. Wanneer men dit kiekje temidden van 25 willekeurige foto's had zien liggen zou het zuiver toeval zijn geweest wanneer iemand de heer bij de waterput als de schrijver van Zee Geheel Wit aangewezen zou hebben.
Iedere dag waarop Di Rini weer even onzichtbaar en onvindbaar bleef als de dag daarvoor voelden de lezers van zijn boek nog indringender de behoefte om een góede foto van hem te kunnen bestuderen, om zijn stem te horen - al las hij alleen maar de beginzin voor! - om hem op een kort amateurfilmpje uit zijn huis te zien komen of om hem even te zien praten met zijn vrouw (was hij getrouwd?!). Iedere dag was die groep lezers veel groter dan de vorige dag.
|
|