| |
| |
| |
Rob Schouten
Gezocht: Henry Charles Litolff
I
Van de talloze virtuoze pianocomponisten uit de vorige eeuw wier naam ons misschien nog wel maar wier muziek ons in het geheel niet meer bekend in de oren klinkt is Henry Charles Litolff wellicht de ‘beroemdste’. Niet dat hij als eenoog koning in een land van blinden was want de faam van zijn naam is weer omgekeerd evenredig aan de hem toegeschreven compo neerverdiensten, maar toch heeft iedereen met een beetje bladmuziek in huis wel een ‘Litolff’ op de plank. Litolff was immers behalve klavierleeuw en componist op latere leeftijd ook muziekuitgever, een in verband met zijn toekomstige naam niet onverstandige beroepskeuze, want in de muziekgeschiedenis taant niets zo snel als de roem van een virtuozenloopbaan en als componist heeft Litolff slechts met zeven minuten muziek de twintigste eeuw gehaald: het Scherzo uit zijn Vierde Concertsymfonie prijkt nog wel eens op verzamelplaten met titels als The World's Best Loved Music for Piano & Orchestra of als opvuller van een plaat met bijvoorbeeld Tsjaikovski's eerste of Grieg's enige pianoconcert.
Wie meer van Litolff wil weten behalve dit wapenfeit stuit al snel op een muur waarachter hij vergeten ligt te worden. In muziekgeschiedenissen wordt hij niet vermeld, in biografieën van beroemde tijdgenoten als Chopin en Liszt figureert hij hoogstens in een rijtje collegavirtuozen. Alleen encyclopedische werken komen nog aan hem toe. Zo meldt bijvoorbeeld de Winkler Prins dat ‘zijn werk en interpretaties zich onderscheidden van de verrichtingen van vele zijner tijdgenoten, doordat hij ook aan de geestelijke inhoud van een compositie
| |
| |
recht deed wedervaren.’ Dat slaat dus op zijn vertolkingskunst. Wat betréft zijn eigen composities moeten we het stellen met de mededeling dat hij niet alleen offerde aan de heersende virtuozenstijl van zijn tijd, maar zich ook op de vroegromantische muziek inspireerde. Geen bron- of literatuurvermelding. De Algemene Muziek Encyclopedie toont Litolff op een foto als een oude, op Franz Liszt gelijkende man die zijn handen en dus ook zijn vingers achter een vest verborgen houdt. Geen woord over het karakter van zijn muziek, geen bibliografie, wèl wat biografische informatie, die misschien niet schokkend maar toch wel interessant genoemd mag worden. Bij telling van zijn echtgenotes blijkt dat hij vier keer getrouwd is geweest en twee keer gescheiden.
Het meest toeschietelijke artikel is dat van Fritz Klein in de grote Duitse encyclopedie Die Musik in Geschichte und Gegenwart: een heel verhaal over zijn leven, vermelding en evaluatie van een groot aantal composities en zelfs een bibliografie. Van de aldaar genoemde artikelen blijkt er vervolgens in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek slechts één te krijgen: ‘Henry Litolff, Seine Laufbahn in Deutschland’, geschreven door de Luikenaar Paul Magnette in de 1914-jaargang van het tijdschrift Die Musik.
Hoe kom ik eigenlijk op Litolff? Sinds enige tijd ligt in de goedgesorteerde platenwinkel een plaat met daarop behalve een pianoconcert van Josef Rheinberger, Litolffs Concerto Symphonique nr. 3 in Es dur, bijgenaamd ‘National Hollandais’. Er zullen maar weinig muziekliefhebbers zijn die die plaat bewust zoeken; je stuit er bij toeval op, op zoek naar Liszt bijvoorbeeld, Litolffs alfabetische voorganger, of naar Ljadov of Locatelli. Het concert in kwestie, dat voor het merendeel een hoogst oninteressant verloop heeft, citeert in het laatste deel het complete ‘Wien Neerlands bloed door d'aderen vloeit’. Litolff schreef, zo lezen we op de hoestekst, dit deel uit dankbaarheid aan het Nederlandse volk, dat hem na een avontuurlijke vlucht uit een Engelse gevangenis asiel had verschaft. Dat klinkt al heel wat boeiender dan een willekeurige
| |
| |
pianovirtuoos met een bijbaantje als muziekuitgever. Litolff verkeerde dus om een of andere romantische reden enige tijd in Nederland. Interessant, mompel je dan, wat bracht hem en wat deed hij hier?
Eerst maar eens de bekende feiten, die ik voornamelijk aan de artikelen van Klein en Magnette ontleen. Henry Charles Litolff werd op 6 februari 1818 in Londen geboren, als zoon van een Franse violist en een Schotse moeder, wier namen mij (nog) niet bekend zijn. Op twaalfjarige leeftijd gaf hij een concert in Covent Garden; hij was toen al leerling van de indertijd in Engeland werkzame Duitse pianist-componist Ignaz Moscheles (leermeester van o.a. Mendelsohn). Het volgende vermeldenswaardige feit betreft zijn huwelijk op zeventienjarige leeftijd, tegen de zin van zijn ouders. Ook de naam van zijn eerste echtgenote en háár leeftijd ontbreken, maar we weten wel dat hij zich na zijn huwelijk naar Frankrijk begaf en daar in een of ander provinciestadje een armetierig bestaan leidde. Pas in 1840, dus op de voor virtuozen rijkelijk late leeftijd van tweëntwintig jaar begon Litolffs grote carrière met een succesvol concert in Parijs. In de daarop volgende jaren trad hij achtereenvolgens op als pianist-dirigent in Warschau, Leip-zig en Dresden. Ondanks zijn zwakke gezondheid gaf hij aan de lopende band concerten, die zowel werden toegejuicht als ernstige kritiek kregen. Zo bedolf de Allgemeine Musikalische Zeitung Litolff onder de lof na zijn uitvoering van de tweede Concertsymfonie, terwijl een ander tijdschrift Signale instemmend smalend meldde dat Robert en Clara Schumann de zaal tijdens ditzelfde concert verlaten hadden.
In Dresden maakte hij kennis met de familie Von Bülow, wier zoon Hans (de latere echtgenoot van Liszt's dochter Cosima, die hem bij Wagner de hoorns zou opzetten) hij lesgaf. In 1846 keerde hij terug naar Londen om van zijn vrouw te scheiden. De rechter stelde hem voor de keus òf bij haar terugkeren òf tweeduizend pond alimentatie op tafel te leggen. Terug wilde Litolff onder geen voorwaarde maar betalen kon hij ook niet. Het gevolg was dat hij als schuldenaar gevangen werd gezet.
| |
| |
Hij ‘zat’ een paar maanden tot hij de sympathie (of de liefde, dat is niet duidelijk) van de dochter van een van zijn bewakers won. Zij liet hem (jawel, het verhaal begint Dumas-allure te krijgen) ontsnappen. In een boerenkar vluchtte hij naar de kust en daar kon hij inschepen op een vissersboot die hem illegaal naar Holland bracht. De couleur locale van deze romantische actie wordt helaas aan onze fantasie overgelaten. Magnette doe vrij uitgebreid verslag van Litolff's oponthoud in Holland. Hij baseert zich onder andere op artikelen uit het Nederlandse muziektijdschrift Caecilia, dat ik nog moet raadplegen. De gevluchte componist diende zich op 2 december 1946 als pianist en componist aan in Amsterdam. Het werd het begin van zijn meest succesvolle tournee. Het muziekleven van onze negentiende-eeuwse voorvaders was wel ‘levendig’ (de omschrijving komt uit het twaalfde deel van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden) met componisten als Van Bree, Verhulst en Viotta, maar het peil van de muziek alhier was niet erg hoog. De meest blijvende composities uit die tijd zijn liederen als ‘Zie, de maan schijnt door de bomen’ en ‘Een karretje op de zandweg reed’ van het duo Jan Pieter Heye-Viotta; veel stelde het allemaal niet voor.
De niet bijzonder kritische toehoorders noemden Litolff bij monde van hun kranten de ‘Vieuxtemps van het klavier’; geniaal werd hij genoemd, bejubeld als ware hij Beethoven zelf. ‘Die Begeisterung der sonst so kalten und reservierten Holländer verursachte eine allegemeine Uberrasschung,’ schrijft Magnette en hij citeert vervolgens uit Caecilia van 8 januari 1847 (ik vertaal terug uit het Duits): ‘Tijdens zijn zesde con-cert heeft Litolff zijn laatste grote werk, dat Beethoven waardig is en dat heel Holland wenste te horen, gespeeld: de Nationale Symfonie voor Klavier en Orkest.’ Met deze Derde Concertsymfonie reisde hij heel Nederland af (Utrecht, Amsterdam, Dordrecht, Den Haag enzovoort) en ieder ‘wien Neerlands bloed door d'aderen vloeide’ lag aan zijn voeten.
Op 17 maart 1847 werd in Den Haag een aan prins Willem (de latere koning Willem 111) opgedragen Orkestouverture
| |
| |
uitgevoerd. Ook trad Litolff op met de violist Tugu (nooit van gehoord), en speelde hij veel op improvisatieavonden. Het heeft er kortom alle schijn van dat Litolff gedurende een aantal maanden het muziekleven in Nederland danig in de ban had. Het succes van zijn optreden moet dat van Sigismunt Thalberg, die in de herfst van het vorige jaar in Nederland opgetreden was, overschaduwd hebben (en Thalberg deed volgens sommigen in zijn tijd niet onder voor Liszt, al is ook híj nu grotendeels vergeten en bij pianisten voornamelijk nog bekend om het Thalberg-trucje, waarbij de melodie in het midden zowel in het laag als in hoog omspeeld wordt, wat indertijd de suggestie wist te wekken dat de man over drie handen beschikte). Op 20 maart van dat jaar gaf Litolff in Utrecht een afscheidsconcert, waarbij hij door de studenten-vereniging ‘Société générale des Etudiants’ op het volgende lofdicht werd getracteerd:
A Henry Litolff!
Merci, noble Litolff! Ton immortel génie,
Ton jeu large et fougueux, o roi de l'harmonie
Font palpiter nos coeurs d'ineffables plaisirs.
Merci, merci Litolff! cédant à nos désirs,
Tu fais vibrer pour nous ton piano sonore.
O tous, nous t'en prions, daigne jouer encore!
Pour preuve de l'extase où ton jeu nous a mis,
Gage de l'amitié qui, dès ce jour nous lie,
Accepte cette boîte!...Ah, loin de nous n'oublie
Jamais Utrecht, Litolff! Notre corps t'en supplie
Et maintenant, chantons ‘Io vivat’ amis!
Litolff had, als gezegd, een zwakke gezondheid. Daarnaast leed hij aan een typisch romantische kwaal: melancholie. Diverse bronnen (waaronder de Spaanse encyclopedie in een vrij lang artikel) melden dat hij periodes van grote werkkracht afwisselde met periodes van apathisch nietsdoen. In deze tijd draaide hij kennelijk of volle toeren. Na een lichamelijke instorting, volgend op zijn Hollandse concertreis, wordt hij in juni 1947 in Bad Harzburg aangetroffen, waar hij al kurend
| |
| |
een romantische opera in elkaar zette, Die Braut von Kynast - ook dit werk is volkomen vergeten, de partituur ligt al meer dan een eeuw te verstoffen in het Hoftheater van Brunswijk. In 1848 bevindt hij zich in Wenen en bemoeit zich aldaar met de Vrijheidsrevolutie. Als een echte democraat componeert hij een Mars en een Hymne voor het studentenlegioen, die op een liefdadigheidsconcert ten gunste van de nabestaanden van de slachtoffers van het oproer, worden uitgevoerd. Daar-op volgt een bevel tot zijn aanhouding. Litolff vlucht naar Dresden, naar de familie Von Bülow, en vervolgens naar Brunswijk, waar hij onderdak vindt bij zijn vriend G.M. Meijer, die een muziekuitgeverij leidt. Na vervolgens in 1849 weer enige tijd in Holland te hebben rondgereisd keert hij op het bericht van de dood van Meijer naar Brunswijk terug om diens testament uit te voeren.
Later dat jaar zien we hem in Leipzig, waar hij Hans von Bülow tegen het lijf loopt. Ze trekken een tijdje met elkaar op. Een brief van Von Bülow aan zijn moeder uit die tijd, geschreven op 2 augustus, bevat een merkwaardige en opvallende passage waarin de typisch romantische aankleefsels van Litolff vorm krijgen. In de eerste plaats blijkt dat Litolff ergens tussen 1841 en 1844 een tijdlang krankzinnig moet zijn geweest, een duistere periode waar Von Bülow helaas niet dieper over uitwijdt. Verder karakteriseert hij Litolff alsvolgt:
‘Een Duits genie kan heel goed, ja zelfs het beste afgesloten van de buitenwereld, in behaaglijke familierust, in huisbakken alledaagsheid zijn beroep uitoefenen, uit zichzelf, van binnenuit scheppen en werken; maar een niet-Duits, een Frans of Pools of in het algemeen een buitenlands talent of genie, zoals Litolff, kan daar niet tegen. Hij heeft altijd nieuwe afwisseling van vreugde en leed nodig, hij kan niet zonder grote Passies, in één woord, de hele buitenwereld. Zo'n Litolff zal soms niks uitvoeren, misschien in een plotselinge poel verzinken, maar dan weer met bovenmenselijke, demonische kracht en volharding iets groots (dat bij nader inzien toch altijd tot op zekere hoogte onvolmaakt is) kunnen scheppen. Zo'n soort bestaan is volgens mij voor Litolff het meest natuurlijke.’
| |
| |
Als om een en ander direct met wat feiten te staven, lijdt Litolff van de zomer 1849 tot winter 1850 aan nerveuze crisissen en aanvallen van zwaarmoedigheid, die hem het werken onmogelijk maken. Van 1849 tot 1853 schrijft hij alleen twee ouvertures bij toneelstukken van zijn vriend Griepenkerl. Het kan best zijn dat de slepende scheidingsaffaire met zijn vrouw hem parten speelt.
Als de scheiding eindelijk uitgesproken is, trouwt hij in 1851 met de vrouw van zijn vriend, Julie Meijer; ook adopteert hij hun zoon Theodor Meijer en neemt een aandeel in de uitgeverij, die na 1856 zijn naam zal dragen. Zakelijke besognes houden hem van het componeren af. ‘1854 raffte sich der immer abwechselnd in untättiger Lethargie dahindämmernde oder von dämonische Fleiss und ruhelosen Lebenseifer getriebene Hypochonder zo neuer Aktivität’ schrijft Klein, zelf ook nogal bevlogen. Een. nieuwe periode van werkdrift breekt aan. Nog eenmaal laat Litolff zich op alle Europese concertpodia fêteren. Deze periode duurt tot 1858, als Litolff definitief in Parijs gaat wonen. In 1860 doet hij de uitgeverij over aan zijn adoptiefzoon Theodor, die de oude zaak een nieuwe impuls geeft door als eerste muziekuitgever met volksuitgaven van klassieke composities, ‘Litolffs Bibliothek Classischer Compositionen’ op de markt te komen. Henry Litolff verdwijnt dan langzaam uit het zicht. Zijn biografen sluiten zonder nadere toelichting met enige romantische stuiptrekkingen af: zijn tweede scheiding, een huwelijk vervolgens met een gravin La Rochefoucauld en na haar dood zijn laatste huwelijk met een vijftienjarig meisje. Litolff overlijdt in Parijs op 6 augustus 1891, na zich in zijn laatste jaren voornamelijk met operettes in het voetspoor van Offenbach te hebben beziggehouden. Als haast al zijn werk hebben ook deze dingen geen repertoire gehouden; mijn enige boekje over operettes, Prisma's operettegids van G. di Foresta maakt er althans geen melding van.
Dat is alles, meer komt men zonder diepere studie niet over het leven en werk van Henry Charles Litolff te weten. Van zijn 115 opusnummers zijn er bij mijn weten slechts drie op de
| |
| |
plaat gezet, het sprankelende maar zeer ondiepzinnige Scherzo uit de vierde concertsymfonie, de logge, obligate Derde Concertsymfonie met ‘Neerlands bloed’ en een klaviertrio, dat zich in niets onderscheidt van een gemiddeld werk uit die tijd. Het valt te vrezen dat Litolff niet veel meer dan een saloncomponist was, daar kan ook zijn merkwaardige levensloop weinig tegen uitrichten.
Toch laat hij me niet los, deze romantische hypochonder, dit ‘genie’ van de Hollandse concertpodia. Iets in de verhalen rond zijn persoon maakt onrustig, zijn geheimzinnige waanzin, de affaire met de bewakersdochter, zijn huwelijk met de gravin of anders wel dat met de vijftienjarige, zijn bibliotheek vol ongespeeld werk. Ik ga proberen hem tot meer leven te wekken en te zien wie hij was. Te doen wat Von Bülow naar zijn zeggen in 1854 deed, hem te trekken uit ‘sa misantropique félicité égoiste’, wat op een bepaalde manier wel een mooie formulering voor vergetelheid en dood is.
|
|