Optima. Jaargang 1
(1983)– [tijdschrift] Optima– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Bas Heijne
| |
[pagina 19]
| |
Die schrijft toch ook?’ ‘Ja, die schrijft ook. Weinig, overigens. En slechts proza. Hij is mij zeer sympathiek, moet je weten, zeer sympathiek, maar zo... zo traag, zo weinig ambitieus. Ik ben bang dat hij, zoals zovelen, niet het goede bloed heeft voor ons metier. Jammer, heel jammer, maar als ieder van ons een groot kunstenaar zou zijn...’
‘Hier, Jojo, pak aan!’ Jojo kreeg een paar flesjes in zijn handen geduwd. ‘Een fraai stuk, niet? Prachtige, nee, schitterende beelden gebruikt die man. Wat ze zeggen is waar: zonder twijfel de beste toneelmaker van ons land. Een vriend van Otto, wist je dat?’ Dat wist Jojo niet. ‘Ik denk overigens, dat het stuk in z'n geheel een zeer wrang commentaar is op het onwereldse estheticisme van de mannelijke kunstenaars uit de negentiende eeuw. Oscar Wilde enzo.’ ‘Oscar Wilde?’ ‘Ja, die. Volgens mij laat het de bedrieglijke zekerheid zien waarin mannen als hij leefden in het Victoriaanse tijdperk. Zoals Otto net al zei, de gruwelijke realiteit achter een vlekkeloze façade opgetrokken uit burgerlijk fatsoensbesef. Je hebt toch wel gezien dat Prince Albert sjarretels draagt? Dat vind ik een theatrale vondst van de eerste orde. God, wie verzint er zoiets prachtigs. Kom, Otto wacht.’ Het was opvallend, bij alles wat Geesje zei vroeg hij zich af waar hij het eerder gehoord had. En meestal wist hij dat nog ook. Otto was inmiddels aan zijn voorlopige conclusie toe. ‘In wezen is dit stuk natuurlijk niets anders dan een vernietigend commentaar op de door mij zo aanbeden Goe- | |
[pagina 20]
| |
the. Let op mijn woorden, in de tweede helft zal er wat dat betreft nog veel duidelijk worden.’ ‘Op Goethe? Maar hoe dan? Dit speelt toch in een heel andere tijd?’ onderbrak een van de omstanders hem. Een wat oudere man in een broek van rood-bruin leer. Vincent kende hem. ‘Hè get, toch niet wéér Die Wahlverwandschaften?’ vroeg een vrouw in een lichtrose overall. Wie was dat nu weer? ‘Nee, welnee, de Faust. Es irrt der Mensch, solang er strebt. En wanneer hij niet meer streeft? Dan krijgen we de situatie zoals we die hier vanavond zien: een koningin waarbij dit negatief gerichte opwaartse streven zich uit in enorme massa's onsmakelijk vet, een beetje als hij jouw zusje, Geesje, en een prins-gemaal die zijn tijd verbeuzelt met het eindeloos doorzeuren over een volslagen nutteloze onderneming als de wereldtentoonstelling. Zoiets. Een huiveringwekkende inversie van Goethe's wereldbeeld, -alas! alas!- maar al te zeer toepasbaar op onze tijd...’ Er viel een eerbiedige stilte. ‘Het is wel een erg literair stuk, dus,’ waagde Geesje. ‘Ik vind, en je moet maar zeggen als je het niet met me eens bent, Otto, maar ik vind dat er ietsje te weinig karaktertekening in zit. Ik bedoel, die hele figuur van Victoria alleen al, die komt toch nauwelijks uit de verf? Vinden jullie ook niet?’ Otto slaakte een diepe zucht. ‘Lieve Geesje,’ begon hij moeizaam, ‘begrijp nu toch eens: de psychologie heeft af-ge-daan. C'est fini. Freud is dood en het wachten is op de herrijzenis van God, zoals mijn vriend monseigneur Anders ooit gezegd heeft. Pff! Vraag het maar eens aan Jojo hier, onze confrère, die zal het zeker met mij eens zijn.’ | |
[pagina 21]
| |
Jojo knikte nauwelijks merkbaar. Hij vroeg zich af of anderen net zo'n vaag beeld van hem hadden als hij van zichzelf. Kon hij maar weggaan. ‘Maar... natuurlijk heb je wel gelijk, misschien, als je het zo bekijkt,’ zei Geesje blozend. ‘Ik... ik bedoelde alleen, als je helemaal niet kunt meevoelen met zo iemand, je niet kunt inleven...’ ‘Meevoelen! Inleven!’ riep Otto uit. ‘Mee-voe-len! Weet je wel wat je zegt, lieve kind? Ik persoonlijk heb er een principe van gemaakt nooit en te nimmer met iemand mee te voelen. Ik voel en dat is genoeg. Al wat verder telt is de idee.’ Geesje zweeg beschaamd. In het gezelschap heerste een verlegen stilte. Voor de meesten had het gesprek een wel erg hoge vlucht genomen. De pauzebel, dacht Jojo, waarom gaat de pauzebel niet? Maar zijn paniek was ongegrond: Otto had de situatie volledig onder controle. ‘Kijk eens wie daar staat,’ zei hij op een onverwacht luchtige toon. ‘Als dat het meisje van de televisie niet is.’ In een hoek van de foyer stond een in elegant wit gestoken verschijning, een populaire televisieomroepster, net als Otto omringd door een groepje bewonderaars en aanbidders. Hoe heette ze ook alweer? Kom, dat blonde krullenkapsel, die vuurrode lippen, hij zou haar overal herkennen. Vera Lugtenburg? Nee, die was van de platenmaatschappij. Wat deed het er ook toe. ‘Ja,’ wist Geesje te melden, hersteld van haar lichte inzinking, ‘dat is Wilma van den Burcht. Ze zeggen dat zij zich nogal in de toneelwereld beweegt.’ ‘Nu, als je het mij vraagt,’ zei Otto en zijn ogen fonkelden, ‘als je het mij vraagt, beweegt de toneelwereld zich meer in haar.’ | |
[pagina 22]
| |
Tijdens het daverende gelach dat volgde (‘Otto toch!’), hoorde Jojo de verlossende pauzebel.
Otto had gelijk gehad: het was een commentaar op Goethe. Tijdens de laatste acte, terwijl het ensemble uitbarstte in een ondragelijke kakafonie, werd de zwaarlijvige acteur die de rol van koningin Victoria vertolkte spartelend aan een netwerk van dikke kabeltouwen omhoog gehesen. De wanstaltige figuur spuugde, gilde en schreeuwde en sloeg wild om zich heen. Ze spreidde haar benen en er vielen bloederige lappen maandverband tussenuit, die beneden op het speelvlak dankbaar besnuffeld en gelikt werden door een geheel ontklede John Brown, de trouwe Schotse dienaar van de vorstin. ‘Een commentaar op Goethe's Ewig-Weibliche,’ fluisterde Geesje Jojo trots in zijn oor. Plotseling werd het doodstil. De ledematen van de bungelende acteur verslapten. De zaal hield zijn adem in. Er gebeurde niets. Toen werd, kalm en plechtig, het Engelse volkslied ingezet en verdween de massieve, in zwart fluweel gehulde vleesmassa in de coulissen.
‘Wat een stuk, wat een stuk! Ik moet zeggen, het is tijden geleden dat ik zoiets gezien heb, ik bedoel, zoiets nieuws en zoiets schokkends. Heb je het gezien? Johan de Wit is woedend weggelopen tijdens de laatste scène; dat wordt morgen weer zo'n opgewonden stuk in de krant. Het is te hopen dat het een schandaal wordt. Terecht, want werkelijk, sinds Janjaap Jaansma's versie van de Gijsbrecht verleden jaar is zoiets niet vertoond. Fantastisch, in één woord.’ Otto glimlachte beminnelijk om Geesjes wilde enthou- | |
[pagina 23]
| |
siasme, alsof hij er persoonlijk verantwoordelijk voor was. ‘Ja, mijn vriend de regisseur, of toneelmaker, zoals jij zulke mensen placht te noemen, heeft heel wat in zijn mars. Een aanwinst voor het bestel, schrijven de kranten. Een welriekende orchidee op een stinkende mestvaalt. Of, zoals hij het zelf uitdrukt, een welriekende mestvaalt op een stinkende orchidee. Ha ha, witty, vinden jullie niet?’ Jojo verontschuldigde zich voor het feit dat hij niet mee kon gaan naar de kleedkamers om nog even na te praten. Hij nam haastig afscheid van het gezelschap en verdween. ‘Hè, waarom ging Jojo nou niet gezellig met ons mee,’ klaagde Geesje. ‘Hij ziet er helemaal niet goed uit; zo pafferig, zo opgeblazen. Hij is toch al zo eenzaam nu Vincent er niet is.’ ‘Lieve Geesje, daarom juist. Als ik je nu eens zeg dat ongeveer de helft van de acteurs van het gezelschap op zeer, let wel, zeer intieme voet met die vriend van hem staat of in ieder geval heeft gestaan, word je dan meer duidelijk?’ ‘Nee toch. Echt waar? Zoals sommige mensen...’ ‘Ja, Geesje, de lage instincten. Maar wat wil je: toneelspelers, artiesten. Hoeren zijn het, stuk voor stuk. Allemaal hoeren. En die zanger, die Vincent, is de grootste.’ ‘Otto de Germain, zeg je ook altijd van die zalige gemene dingen over mij, als ik er niet ben?’ ‘Ja, natuurlijk doe ik dat Geesje. Natuurlijk.’
Zijn kluizenaarsbestaan had hem niets opgeleverd. Integendeel, hij had de afgelopen dagen zelfs zijn dagboek, waarover hij altijd sprak als zijn steun en toeverlaat in | |
[pagina 24]
| |
moeilijker tijden, niet meer bijgehouden. Zijn werklust, voorzover je daarvan spreken kon, was verdwenen. Hij voelde zich onrustiger dan ooit. |
|