De oprechte Zandvoorder speel-wagen
(1780)–Anoniem Opregte Zandvoorder speelwagen, De– AuteursrechtvrijStem: Wilt vrolijck singen.
HIer kom ick dwalen
Langs de bergen bos en dal,
Om mijn schaepjes t'huys te halen,
En te drijven in de stal:
Die hier in't Klaver gras,
Doe Auroor ontvlooden was;
Hebben in het groen gaen grasen,
Dewijl Phebus daeld' seer ras.
Maer oock wiens stemme!
Hoor ick ginder in het wout,
Och wien hoor ick ginder hemme!
't Is die my gebonden houdt:
't Is mijn hert mijn tweede Ziel,
Ach! Godin ick voor u kniel;
Aensiet uw' trouw' Minnare,
Die so even voor u viel.
't Is uw' Cassander,
Philomela, die u groet,
Dus bid ick doch verander,
Anders och ick sterven moet,
Philomela 'tis gedaen,
Als de sneeuw sal ick vergaen,
So gy u niet wilt ontfermen,
Aensiet doch mijn droef getraen.
'k Sweer by de Goden,
By Saturnus en Iupijn,
Dat ick noyt heb gevlooden,
'k Wensch met u gepaert te zijn,
't Is Cassander die ick meen,
Tot mijn Lief en anders geen:
Dus komt en wilt uw' Nimphje kussen,
Lief Cassander weest te vreen.
| |
[pagina 32]
| |
Hoort mijn beminde,
Phebus ringelen met zijn lier,
Hoor daer by de Linde,
Van de Bosch-godt groot getier,
Die sich met onse vreught,
Nu met alle macht verheught:
Kom, ey kom, singt een deuntjen,
Op dat het de goden heught.
Met quam ick treden,
Uyt dat elsen bosjen fier,
Met mijn Nimphje fraey van leden,
Om te neemen wat pleysier:
Daer de herders in het groen,
Haer gewolde Schaepjes voen,
Die haer Nimphjes daer so kussen,
't Wasser al vol vreught te doen.
Nou lief Cassander,
Philomela die u groet,
Hey laet ons met malkander,
Fris wesen en wel gemoet:
Laet ons nu sien of de Goon,
Of Venus of Cupido,
Sy sullen haer ontfermen,
Of ick sterf wel duysent doon.
Nu zweer ick klare,
By Saturnus en Iupijn,
Dat ick nu met u sal paren,
En gy sult mijn Vrouw nu zijn:
Philomela weest gerust,
Daer op geef ick u een kus;
Laet ons Schaepjes t'samen paren,
Opdat ons brandt wert geblust.
'k Wensch aen allegare
Als Nimphjes jonck en oudt,
Als sy met malkander paren,
Weest malkander heel getrouw:
Doet als wy hebben gedaen,
So en sult gy niet vergaen:
Het is soet om te paren,
Wilt het oock in danck ontfaen.
Hoe soet is de Min, in haer begin,
Maer d' Huwb're staet die heeft wat in.
|
|