Onze Stam. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
[Nummer 4] | |
Gustaaf van de Woestijne.Daar in de stilte der natuur, die druilt in dood, ons de levens-geheimen tastbaarder worden - een gevoel van angst om ons zweven in onzekerheid, de Communie met het oneindige dat mystiek om onze ziele zuilt - is dees dood-seizoen, wezende voor de schilders de tijd der tentoonstelling, ook het mooi moment, dat kunst meer dan ooit ons stillen vrede brengt en in subtiel feest loutert onze aarzeling om het leven..... Staan weshalve prikkelbaarder gespannen onze zenuwen en vatbaarder wij voor kunst-impressies en emoties, dan in dees tijdstip - de tijd, hetgeen ik onderlijnen wil, der tentoonstellingen voor schilders - feitelijk de oorzaak dat we minder gemakkelijk wellicht voldoening vinden en verzadiging in het schoone, dat ons te proeven en te genieten wordt aangeboden. Zoo heb ik dan in de vele schilder-salons dezer laatste weken - want dees onze tijd gaat zwaar van overvloedige (of zou schraal de passende benaming wezen) kunst-productie! - veel werk te zien gekregen, waar achter ik op zien duiken heb veel armen-strekken en koortsig handen-grijpen naar kunst, als | |
[pagina 106]
| |
vaak veel zelf-voldaanheid des kunstenaars en zelf-genoegen om de veel weliswaar gemakkelijk afgepenseelde landschappen en kijkjes op de zee en uit de havens, die niet zelden photografische zichten evenaren... Des zag ik onder andere een ruime zaal vol doeken met eénzelfde vaarten en dokken, waarin bemast en bezeild eénzelfde booten lagen, maar de kataloog, die duidelijker wou wezen, bracht mij ten verstande, dat ik had te onderscheiden impressies uit Dixmuide en uit Brugge, uit Brussel en uit elders. Gelukkig zat de artiest smakelijk een pijp te rooken en kommerloos te bladeren in ouden bundel verzen! Waar ik stil heb blijven staan, daar het was een veropenbaring en blij verademd heb bewonderd bepaald mooie kunst, is voor Gustaaf van de Woestijne's schilderwerken. .....In rood baaien ondervest zit een boer ter tafel, daar wachtende staat de aarden teil pap met houten lepel, een half roggen brood met suiker-sappige rozijnen en een ei..... En de handen onder tafel, met open oogen in het vage zal hij dan slechts het maal gebruiken, na eerst nog overdacht te hebben het werk, dat is afgewrocht en nog te doen staat. En op het graan, dat ligt ter zwaar gevulde schuur en het vee, dat in de warme stallen hun hert naar de komende lente, gaat goedig denkende de ingedoffelde - l'Emmitouflé - en op zijn dikkende onderlip zweemt een glimlach van tevredenheid en berusting. - En langs de Leie, alzoo verhaalt een ander doek, gaan de jong gehuwden: - de vrouw, wier gelaat is een spiegel van het rein, jong moeder-hart, draagt haar onlangs geboren kind, dat heeft een bollig wezentje van pap en melk; en zij drukt zorgvuldig ingenomen het teer kopje, daar ze voelende van is op haar wang de frischheid van het jong leventje; en nevens | |
[pagina 107]
| |
haar stapt hoopvol op en moede, en betrouwend, de jonge boer... En om deze serie Vlaamsche boeren-portretten te sluiten, komt deze met zijn guitig-open mond u antwoorden, waar ge denkende staat aan hun vet gezicht en dat ze zich goed doen lange de Leie aan stijve pap en breede schellen hesp. - Ah, ja-t, menheere! - en luisterende, opkijkende naar de diepe locht, zal hij u vertellen van zijn pataters en zijn beesten, en u verhalen in lollige woorden - dat ze u nochtans niet banaal schijnen! - zijn verwonderlijk diepe levens-filosofie!... Van dees boeren-typen, gezond en sterk gespierd, gelijk hun paarden en hun vee, voert onverwachts u en plots dees schilder midden de grootstad-atmosfeer, waar van zenuwgestel zijn delicater de gelaten, waar heerschen de perverse driften eener geraffineerde beschaving. Alzoo La Sphynge - Fillette Sage - Fillette rêveuse afgewerkt als Toorop het niet beter zou vermogen te doen; gelaten met psychologischen achtergrond, gelijk het door hem geteekende, meer bekende portret van Karel, daar in de werkelijkheid, uit kunst-temperament als uit den bloede, de schilder is de waardige broeder van den, mijns inziens, grootsten onzer hedendaagsche Vlaamsche dichters. Bezie La bouche close, met haar dunne toegenepen lippen, in haar scherp-ironische oogen en ge zult den angst u voelen omnijpen, uit vrees dat dien als een mes scherpen mond mocht open breken onder het geweld der vele woorden, die ge waant als stalen pinnen, en opgehoopt liggen in haar keel, die zwelt in breede, zware dubbele kin! Le Collier de Corail is een luxuria als de Vrouw van Kandaules uit Janus met het dubbele voorhoofd,Ga naar voetnoot(1) die niet jong | |
[pagina 108]
| |
maar schoon is; en om haar naakten hals, waar het vleesch, niet malsch meer, is van rijpe vrouw, hangt het snoer dat lokt met roze kralen, terwijl het geile drift-begeeren in haar melancholieke oogen zwemt... En dan dien Rêve d'Opium.... Bemerk - hetgeen angstvallig u zal stemmen - hoe afsteekt de kleur van dat gelaat - wezende niet die des rookers om het zoete van den droom, maar des brutaal gedemoraliseerden -, verbruind van het danig ‘madjoon’ rooken, met het witte kussen, daar het hoofd, met bedwelmde hersens, zwaar ligt ingezakt. Een pijnlijk wrange lach hoekt op zijn open mond en akelig uit de holten schreit het wit der oogen, die zijn naar binnen gewrongen, naar de mysterieuse visioenen ter zieke en afgemartelde verbeelding. In de driften, al wezen zij de roode passies des vleesches, nochtans ligt niet de diepste menschelijkheid, daar zij beroeren in zwoelte en eng omgrenzen de ziel, de blikken vertroebelen, die dan niet eens ontwaren de groote geheimen zichtbaar anders in de eenvoudigste dingen. Of zou het onwaar wezen, dat de van alle ongeregelde geneigdheid der zinnen en alle onredelijke begeerte des gemoeds ontdane, niet zou lezen - onwillekeurig nu ga ik denken op de mooie figuur, die was de als een kind eenvoudige St-Franciscus van Assisië! - in een grasspriet uit de weide de gansche geschiedenis van leven en dood, van het zijn en wezen der geheele wereld! Staande in beschouwing voor het portret La petite Jeanne, herinnerde ik mij deze gedachte van den duitschen mystieker Novalis: - "De reine blik, dat is de passielooze, van het kind is onmetelijker dan het voorgevoel van den zuiversten zienden ". - Verwonderd zit het kinderzieltje uit groote oogen te droomen naar het verre onbekende leven. Doorslaande is dan ook de tegenstelling van het vleesch dier naakte armpjes en | |
[pagina 109]
| |
beentjes en van het argeloos gelaat, met het fade der hooger vermelde neurastheniek-moderne vrouwen. Het Portrait d'une jeune femme doet op eerste zicht vreemd aan en dat om het aristocratisch gedistingueerde in eigenaardigen eenvoud; ook wellicht meer om de grieksche wijze uit den archaïstischen tijd der Apollo's van het armen hangen vast tegen het lijf af, dan om het goudig kleed met groene bolletjes en den schuchteren blik uit maagdelijk openrozend gelaat.... Hier is de schilder geworden een mystieker en heeft aldus gegeven, ik zal het u zeggen met woorden van Maurice Maeterlinck: ‘Le beau mystère de la Vierge, qui la rend si indiciblement attrayante, est le pressentiment de la maternité, le pressentiment d'un monde à venir qui sommeille en elle, et s'épanouira d'elle. Elle est l'image la plus frappante de l'avenir’. En nu het mystieke zich in dezen portraitist heeft veropenbaard, zal het u geenszins verwonderen dat hij brengt het religieuse in zijn kunst. Deze in haar eersten oorsprong was uitsluitelijk godsdienstig, alsook - gedenk de veertiende eeuw, die is van St Franciscus en van Giotto! - in haar herleving met het kristendom. Ons moderne tijd nu, die voor het minste aan religieusheid onverschillig is; wijl de zoekende geesten immer haken naar nieuw - een verlangen onrustig opjagende; een geraffineerd verlangen naar het onbekende rakende aan het oneindige - brengt den fijngevoeligen noodzakelijk, haast fataal, tot het mystieke in het voelen en symbolieke in de dingen rondom hem. In het religieuse derhalve ligt dan oneindig een materiaal-massa, - weshalve voldaanheid voor den onrustig zoekenden geest, - dienstvaardig den artiest, den grooten alleszins als een Puvis de Chavannes en den hedendaagschen mooien meester Maurice Denis. | |
[pagina 110]
| |
Ten gevolge der te Parijs gehouden internationale Tentoonstelling van moderne religieuse kunstGa naar voetnoot(1) met zijn Hora Alba verwierf Gustaaf van de Woestijne er veel bijval - werd dezer dagen niet weinig over het religieuse geschreven. Ongepast schijnt het mij in deze studie - die toch ook fragmentarisch is - breeder over dat onderwerp - een afzonderlijke verhandeling waardig - uit te wijden; zoo beperk ik mij dan met hierbij slechts te voegen, dat het moderne religieuse alleszins niet bestaat, zoomin in het weergeven van kerken- of kapellenintérieurs, waarmede toch alleenlijk bedoeld wordt als van landschappen- of gewone binnenkamers-zichten gelijkaardige een impressie te geven; als in het schilderen van kruisafdoeningen, noch hemelvaarten, wier plastiek in beweging met daarbij het haast theatraal epieke en het sentimenteel dramatieke, dat wel mooi was en gelukkig bij de primitieven, maar nù heeft uitgediend, daar het loutere herhaling zou wezen. Hetgeen voorafgaat wil me juist niet beteekenen, in toepassing, dat Gustaaf van de Woestijne is de religieuse schilder, alhoewel hij alleszins zich als dusdanig krachtig heeft veropenbaard en op betrouwenswaardige wijze. Beschouw Les Aveugles suivant le Christ: dat zijn de blinden die betrouwen, reeds ziende met de oogen van hun groot geloof het Licht, dat is de godgenade in hun ziel..... En de Christus, jong en goedig, alzoo ze hem schilderden in den glorieuzen tijd der catacomben, met laag aan de kin een lichten baard, staart met twee weeke blikken, verwachtende het teeken zijns Vaders, die in de Hemelen is, om te laten aanschouwen de hopenden - die, houdende den boord van zijn kleed, hem | |
[pagina 111]
| |
volgen - aanschijn aan aanschijn in het gele licht der zonne, het Licht van alle Eeuwen! Over L'Autre miroir werd, ter gelegenheid harer tentoonstelling in den Salon de Printemps van Brussel 1911, veel goed benevens veel dwaasheden geschreven; een bewijs, eenerzijds dat het door sommigen niet kon begrepen, anderzijds - daar het niet onopgemerkt was voorbij gegaan en de kritiek er niet over zwijgen kon - het alleszins veel moois moest bevatten. Want hetgeen kan ons gemoed onrustig maken, onze blikken vastklampen, vertroebelen in onduidelijkheid, zou dàt, als gave schoonheid - die we bepaald vatten zullen na met zoo een werk meer te zijn gefamiliariseerd - te loochenen zijn?!... En hoe verre men ook de uitlegging van dat doek heeft willen zoeken - vergelijkenissen met de dwaze maagden uit de Parabel - is deze de eenvoudige. Op zeker oogenblik werd de artiest getroffen door de praalzucht der Mondaines en der vrouw in het algemeen. Religieus-mystiek voelende, kwam hij tot deze ideo-plastische uitbeelding: Drij modevrouwen in entravée - een amazone op een schimmel - het aangezicht gedoken onder breeden hoed met een pleureuse-pluim, zijn weerspiegeld in den poel waar langs ze, wandelende, staan en ommezien... En verder door - dat is de andere spiegel, hetgeen door verwantschap der ideeën in de verbeelding des schilders opdoemde - een echt Ruysbroec-visioen! In blank gewaad, gaat de Christus, blootvoets, de handen samen en de blikken naar omhoog, gevolgd door een lam..... Geniaal van kleurenvindingGa naar voetnoot(1) is de wolk van licht geel en blauw, die vult dees naïef mooie, teêre schilderij. Ook wil ik, | |
[pagina 112]
| |
bij deze gelegenheid, duiden op een aan chineesche kleurengamma ietwat verwante element, tegenwoordig in dees schilder's koloriet; hetgeen ontegensprekelijk alleen reeds iets eigenaardigs, iets vreemds, doch aangenaams legt in zijn werken. En nu moet ik u zeggen hoe dees religieuse portraitist tevens landschappen schildert. Want drij bestanddeelen treffen wij aan, als bloemen die, tot rijpen wasdom gekomen, ontluiken gaan en mooie zware vruchten werpen. Een zeker primitief element is door al dees werken te ontwaren, maar wat zeg ik?... Noem het nu primitief of klassiek, of moderne; het schoone is van geen bepaalden vorm, maar van alle vormen; is van geen bepaalden tijd, maar van alle tijden! Het komt er eenmaal ook weinig op aan of de schilder cubist, pointillist of luminist zij; of hij gebruikt het tempermes of de kleuren openstrijkt; het eerste en bijzonderste belang is niet in technische methoden, maar wel in de uitbeelding van het schoone gelegen. Alhoewel het werk van een landschap- of dierenschilder, die werkt naar natuur, weshalve een physio-plastische kunst, veel gemakkelijker is, alsook van minder kunstgehalte, dan werk van hetgeen genoemd wordt ideo-plastische of cerebraal-literaire kunst. Alzoo zijn Gustaaf van de Woestijne's vrouwenkoppen mooie vleesch-poëma's en kunt ge in ieder doek lezen een lang gedicht... Zijn landschappen, met iets Breugeliaansch in de uitvoering, zijn gestyliseerd op het acute af. En hiermede hebben geen vrede zij, die eischen, bijvoorbeeld, een boom te aanschouwen niet verminkt, doch in al zijn pracht. Gaafheid in alle deelen is onontbeerlijk opdat iets in de natuur mooi weze; maar zal de kunst, eenerzijds wel photographisch juist, anderzijds nochtans | |
[pagina 113]
| |
niet verre beneden de waarheid blijven, daar de natuur aldus is het schoone onovertrefbaar? In de kunst is het genoegzaam dat het onderwerp volmaakt en gaaf schijne!... Aanzie dees Lente, daar boomen staan met hier en daar een schaarschen bloesem. In lichte speiering van zachte zonne krijgt het hellende land, waarover de vrouwen wiedende kruipen, een rozekleur; en ik zie een warme deining van jong en krachtig leven door de aarde schudden; en ik hoor als het brieschen van moedige paarden; en ik voel aangenaam mij mederillen, en blij en gelukkig worden... En verder huppelen lollig in het licht, dat wit is en week en doezelig zacht, de blatende schapen; en in den boomgaard scheren dapper de boeren hun uitbottende hagen. Nu is er rythmus en bewegen in de verbeelding mij gekomen, en zie ik open wolken in weidsche kruinen, de boomen omkranst met witte en roze bloesems; ik zie den winter wijken en de lente komen; ik voel, alsof ik staande was voor een uitnemend schilderachtig landschap, het welzijn der herboring! Ik voel mij midden in de lente!... Geef mij een andere juist naar de natuur en ik zal dàt genot niet her-smaken omwille mijner verbeelding, die blijft onaangeroerd, waar mijn oogen zien en niets ontwaren, dat subtiel is in mooiheid. ‘Généreuse hospitalité’ is een als deze lente gesynthetiseerde winter; alweer een door de meesten onbegrepen landschap. De vroege avond valt en de donker-groen geschorste boomen worden roze van kleur; verbleeken en vervagen naar ze verwijderd staan in het onzeker mistig licht. Zwaar komt de beweegloosheid van den nakenden nacht aanzuilen uit de duistere verte. Maar hoe mooi die boomen en levendig midden | |
[pagina 114]
| |
druilenden winterdood! Want de kraaien komen en worden ontvangen door gestrekte armen, die ze verwachtende waren, en ze koesteren zullen in hun koppen, die ik waan warm kloppende boezems, en in de holte hunner schouders!... In de wasige verte duikt - het symbool der groote menschlievendheid - een kerktoren... O het geheime mysterie dier mooie boomen, biedende aan het leven, dat op zaaien noch maaien dacht, de milde gastvrijheid. Men moet haast zelf kunstenaar zijn, wil men dees schilderwerk begrijpen en dan nog - want hetgeen gebeurd is met de poëzie van Karel - ‘onverstaanbaar’ alzoo de kritiek zelf, ongewoon in Vlaanderen aan dergelijke gedistingueerde kunst, heeft durven zeggen - wordt nu weer - hetgeen belachelijk is om de geniepige kleingeestigheid! - eenvoudig neergepend over het werk van dezen schilder, dewelke, op kunstgebied, den roem der van de Woestijne's op waardige wijze hoog houdt! Dees jonge schilder nu is gekomen op een keerpunt, dat wil beteekenen op een tijdstip in zijn kunst, dat hij onder meer een bepaalden weg heeft in te slaan; hetgeen bevestigt het sterke en het mooie van zijn kunstenaars-temperament; daar ieder niet te kiezen heeft, alhoewel een keuze doen niet gemakkelijk valt, maar gaat gepaard met strijd, die pijnlijk kan de ziel omnijpen. Want, ik herhaal het en besluit er mede, drie elementen zien we hier, die gecombineerd ons brengen zware beloften van machtig aristocratisch-geraffineerd, cerebraal-literair kunstwerk!Ga naar voetnoot(1)
Brussel, 1913. Jul Krekel. |
|