Onze Stam. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[Nummer 3] | |
Frederik van Eeden.Een inleidend woord.Frederik van Eeden is een dankbaar onderwerp voor de moderne aesthetiek. Volkomen kan ik mij, wat die aesthetiek of wetenschappelijke schoonheidsleer betreft, vereenigen met de opmerkingen van den grondigen taalkenner C.H. den Hertog: Eerst met hulp der psychologische poëtiek [zielkundige leer van de dichtkunst] zal de literatuurgeschiedenis nauwkeurige beelden van het leven der groote dichters kunnen geven.... vooral voor het heden kan een nieuwe beweging der poëtiek vrucht opleveren. Bij het onderwijs kan zij een einde maken aan die overdreven grammaticale, historische en rhetorische verklaring onzer dichters, waardoor de zin der verzen misschien begrepen, maar de rijkdom van gevoel, die er in schuilt, stellig niet nagevoeld wordt [uitnemend!]. Voorts mogen wij verwachten een herstel der goede verhouding tusschen publiek en dichters met een ernstige critiek in het midden, die gedragen door ruime en vruchtbare ideeën in het belang der kunst de gewenschte verstandhouding tracht te bevorderen. Zoo kan de poëtiek een belangrijk paedagogisch | |
[pagina 66]
| |
middel worden voor de nationale (gevoels)opvoeding. De heel groote dichters - de poëtiek zal ze niet te voorschijn roepen, evenmin als eenige moraal ter wereld edelen of heiligen kan doen geboren worden. Die komen alleen bij Gods genade, en eerbiedig hebben we hun komst af te wachten. Maar een levendiger en zuiverder belangstelling in de poëzie kan misschien dat oogenblik vervroegenGa naar voetnoot(1). Die moderne aesthetiek is des te noodiger in Nederland, naarmate - om weer met genoemden letterkundige te spreken - ‘het hart onzer tegenwoordige philologie toch nog altijd bij voorkeur aan de stille wereld van het ver verleden hangt. Ik heb de verleiding niet kunnen wederstaan (zegt hij verder) eens de regeeringsverslagen omtrent hooger, middelbaar en lager onderwijs gedurende de laatste twaalf jaren door te bladeren, en een kleine statistiek te maken van de onderwerpen, in de verschillende faculteiten gedurende die jaren behandeld. En dan heeft mij zeer getroffen het overgroot verschil in de actualiteit tusschen de onderwerpen, die op het gebied van het recht, de economie, de natuurwetenschappen aan de orde kwamen, en de stof, in de colleges over Nederlandsche letteren behandeld. De geestelijke voortbrengselen der Middeleeuwen krijgen in alle volheid hun deel, en hoe bij de behandeling van dit tijdperk het gevoel niet ontbrak en de macht der liefde zich deed gelden, kan wellicht daaruit blijken dat het record hier geslagen werd door Ferguut, die zes maal, en Floris en Blanchefloer, die negen maal ter sprake kwamen. Ook de 17e eeuw kreeg wat haar glorie toekomt ofschoon het eenigszins tot nadenken stemt, dat Huygens en Hooft het wonnen van Bredero en | |
[pagina 67]
| |
VondelGa naar voetnoot(1). Maar 18e en 19e eeuw hebben waarlijk redenen tot klagen. Begrijpelijk is het, dat de philologie met de voorzichtigheid van een Solon niemand gaat dissekeeren voor hij dood is; dichters laten zich niet onder de chloroform brengen en bijten, als men hen zeer doetGa naar voetnoot(2). Maar doet het niet aan verwaarloozing of geringschatting der nieuwe tijden denken, als Langendijks Windhandelaars en Willem van Harens Friso al het jongste blijven, dat eene opzettelijke behandeling waard werd gekeurd, terwijl die eer niet werd gegund - over terloopsche behandeling kan ik niet oordeelen - noch aan Onno Zwier van Haren, noch aan Wolf en Deken, noch aan Geel, noch aan Bosboom Toussaint, noch aan Potgieter, noch aan Da Costa, noch aan Alberdingk Thijm, noch aan Busken Huet, noch aan Jacques Perk? Slechts éénmaal is aan de orde de Nederlandsche romantiek, éénmaal de invloed van Byron en de Fransche romantiek, eénmaal de Nederlandsche dichters der 19e eeuw (wel wat veel voor één seizoen), maar daarmede is ook alles opgenoemd, wat de onpartijdigheid gebiedt te vermelden. Niet onverheugend steekt daarbij af, dat uit Groningen met zijne uitgebreide letterfaculteit bij herhaling bericht wordt van colleges over Lessing, Klopstock, Schiller en Goethe, terwijl de nieuwe tijd culmineert in de Nuits van Alfred de Musset, en la fille de Roland van Henri de Bornier. Maar toch, dit zijn slechts eenzame zwaluwen. En nu weet ik wel, dat ook de invloed van het universiteitsleven op de vrije studie niet buiten rekening mag gelaten worden, maar dan mocht men verwachten, dat | |
[pagina 68]
| |
althans de dissertaties wat belangstelling voor de nieuwere tijden zouden verraden. En wat vinden we? Een drietal van de 9 literaire proefschriften uit de vermelde jaren handelen over een onderdeel van Vondels poëzie, maar de overige zes over: de Casteleyn, Rodenburgh, Krul, W.C. Hooft, Langendijk - en het allermodernste over het Leven en de Werken van Margaretha Jacoba de Neufville. Welnu, ik wil de gevolgtrekkingen uit de vermelde feiten niet uitspinnen, maar stel alleen de vraag: is het te verwonderen, dat er op die wijze een breuk komt tusschen het letterleven van dezen tijd en de letterkundige wetenschap?Ga naar voetnoot(1) | |
F. van Eeden in het algemeen. -Met die woorden van mijn kundigen vriend Den Hertog vóór oogen wil ik trachten uwe belangstelling te bepalen bij Frederik van Eeden, zoo al niet den grootsten, dan toch zeker wel den veelzijdigsten der jongere auteurs. In een vrij oppervlakkig werkje over de nieuwere Nederl. letteren van 1880-1890, vinden wij lakoniek het volgende aangeteekend: ‘F. van Eeden, med. dr., geboren te Haarlem 3 April 1860. Geneesheer te Bussum. Hoofdwerk: De kleine Johannes’. Maar met die enkele woorden is van Eeden allerminst geschetst. Zelfs is het de vraag of De kleine Johannes (schoon in vele talen, zelfs in 't Russisch overgebracht), waarlijk zijn ‘hoofdwerk’ mag heeten, al is het veelgelezen, veelgeprezen, en viel 't vrij algemeen in den smaak. van Eeden is een veel te beweeglijke, veelzijdige en productieve persoonlijkheid om met een enkel woord ‘af te doen’. Hij is geneesheer en | |
[pagina 69]
| |
treedt op sociaal economisch gebied op; maar als zoodanig staat hij eigenlijk buiten de letterkunde. Op literatuurgebied beproefde hij zijn krachten zoowel aan 't hoogere drama als aan het blijspel, schreef vele bundels prosastukken en verscheiden bundels verzen; hij behoort dus zoowel tot de dramatiek als tot de lyriek, in dubbelen zin. Wel schiep hij geen modern epos, zooals b.v. Byron het deed in zijn Don Juan, maar toch zijn er zeer veel epische elementen in zijn werk aan te wijzen, en is hij zelfs in 't beschrijvende genre bijzonder sterk. In het kort, hij is een ‘lier met veel snaren’, in tegenstelling met da Costa, dien Busken Huet een ‘lier met één snaar’ noemde, en om hem te bespreken moeten wij een grondige studie maken van zijn arbeid. In vele opzichten behoort die arbeid tot het hoogste en beste wat onze literatuur in de laatste 20 jaren heeft voortgebracht. Immers van Eeden heeft veel kennis, veel wetenschap, veel studie, door Multatuli als het ééne noodige van alle ‘kunstadepten’ luide verkondigd; hij is doordacht, hij heeft wat te zeggen, hij schept ‘aus dem Vollen heraus’ zooals onze buren 't noemen, uit de volheid van zijn denkersbrein; aan 't geschetter van sommige jongeren heeft hij, voor zooveel ik weet, nimmer meegedaan. Maar er is meer. van Eeden vereenigt op een geheel bijzondere manier exacte, positieve kennis met een rijke en overvloeiende fantaisie, met een scheppende verbeeldingskracht; als zoodanig staat hij zelfs min of meer geïsoleerd. De diepste wijsgeerige problemen zijn hem niet te hoog, de moeilijkste filosofische vraagstukken durft hij aanraken met den tooverstaf der poëzie. Het mannelijke en het vrouwelijke, om 't zoo uit te drukken, in onze 19e eeuwsche samenleving nog veel te veel gescheiden, vereenigt zijne persoonlijkheid in hooge mate; zelfs is hij dikwijls veel meer zacht | |
[pagina 70]
| |
dan forsch, veel meer gevoelsman dan denker, veel meer fantast dan wijsgeer. Daarbij komt dat de fijne humor, het meest aristokratische zout der hoogere letterkunde, bij hem in volheid aanwezig is, op het gebied van het fijnere hoogere blijspel heeft hij niet zonder vrucht zijne treden gezet. | |
F. van Eeden als prosateur. -Hebben wij met die enkele woorden van Eeden recht doen wedervaren? Moeten wij ook niet met nadruk wijzen op zijn keurig proza, niet het minst in zijne letterkundige kritieken? Misschien is dat zelfs het allerbeste onder de producten zijner welversneden pen, immers zijn proza is los en luchtig, een verdienste te midden van Nederlandsche deftigheid, fijn en puntig, een uitzondering te midden van allerlei banaal courantengeschrijf of vermoeiend-zware tijdschriftenliteratuur, en toch kernachtig en wel doordacht; zonder vooruit te willen loopen op mijn voorbeelden, wijs ik alleen op zijne studies over Multatuli, over van Deyssel, over Gorter en diens Mei, over zoovele andere literaire en artistieke onderwerpen. Die drie bundels ‘studies’, keurig uitgegeven zooals zulk werk het verdient, zijn letterkundige ‘studies’ in den besten zin des woords, immers zij verraden veel kennis en tegelijkertijd een hoogst ontwikkeld kunstgevoel, zij zijn belangwekkend en leerzaam van inhoud, maar evenzeer fraai en boeiend van vorm, de hoogste eischen dus waaraan proza beantwoorden moet. van Eeden als prosateur sluit terstond aan bij de Literarische Fantasiën van Busken Huet, want terwijl Beets in zijn Verscheidenheden en elders vaak nog te veel aan het deftige en stijve toegeeft, dat een der grootste struikelblokken is voor de frissche ontwikkeling onzer literatuur, is van Eeden meer in het voetspoor van Huet getreden, wiens invloed op ons prosa helaas niet groot genoeg kon wezen omdat hij - too great a man for such a small | |
[pagina 71]
| |
peopleGa naar voetnoot(1) - hier te lande miskend zijn leven sleet, en zijn werken schreef in den vreemde. Maar wanneer Huet (ook de naam verraadt het) naar den geest Franschman was, of werd, van Eeden is en blijft Nederlander en dicht en droomt in het liefelijke Gooi, dat reeds lang zoovelen onzer kunstenaars herbergt. Kunstenaar - artist - dat is wellicht de hoogste eeretitel, dien wij hem mogen toekennen. Want hij is wijsgeer, maar in kunstvorm, dat is geen schrijver van dorre kantiaansche verhandelingen, maar iemand voor wien 't denken zich terstond in lijnen, en in fraaie lijnen, belichaamt. Hij is geleerde en geneeskundige, maar in kunstvorm, dat is een man, wiens kennis zich niet alleen omzet in dagelijksch brood, wiens wetenschap niet alleen in kleinen kring nut sticht, maar iemand, die ook uit den rijken schat van zijn gevoelsleven put en meedeelt aan anderen, iemand die het ‘gevoel, verbeelding, heldenmoed’, van da Costa met het alledaagsche leven tracht te verbinden en te vermengen. Veelzijdiger dan Kloos, bezadigder dan van Deyssel, scherper omlijnd dan Gorter, rijker in vormen dan Couperus, plastischer dan Hélène Swarth, is Frederik van Eeden een onderwerp, dat zeer moeilijk in een schets te behandelen is; evenals men bij een rijkbezetten disch vol vleesch en ooft en wijn en lekkernijen allicht het overzicht van 't geheel verliest. Toch wil ik trachten zijn hoofdkarakter ietwat scherper te bepalen, u even de rij zijner talrijker werken te laten passeeren, en daarbij zal ik (kan 't anders) slechts bij enkele uitvoeriger stilstaan. *** van Eeden's Opera omnia vormen een kleine bibliotheek; veel er van verscheen het eerst in De Nieuwe Gids, zooals b.v. | |
[pagina 72]
| |
De kleine Johannes, thans in geïlllustreerde prachtuitgave herdrukt en werd eerst later afzonderlijk uitgegeven. van Eeden is echter slechts half een ‘Nieuwe-Gids-man’, reeds lang staat hij op zich zelf, al waren dan ook zijn eerste stukken (evenals de onder pseudoniem verschenen Grassprietjes) baanbrekend voor de nieuwe literaire periode van ons kunstleven. In tijdsorde zijn van Eeden's producten in hoofdzaak de volgende: Het Poortje (blijspel), Het Sonnet (blijspel), Frans Hals (comedie), De kleine Joannes, De student thuis (blijspel), Don Torribio (comedie), Eerste Bundel Studies, Ellen, een lied van de smart, Joannes Viator, Tweede Bundel Studies, De Broeders, tragedie van het recht, Het Lied van Schijn en Wezen, Lioba, een drama, Derde Bundel Studies, Enkele verzen. Thans is de auteur, naar hij mij persoonlijk mededeelde, aan een roman bezig, behalve dat hij ook als redenaar optreedt op maatschappelijk gebied, hetgeen hem onlangs den titel van ‘salon-socialist’ bezorgde. Maar de gegeven lijst is dunkt mij reeds lang genoeg. Doen wij thans enkele grepen uit dien rijken voorraad, en beschouwen wij het eerst van Eeden als blijspeldichter, een genre, dat hij reeds als student begonnen is te beoefenen.
Utrecht. Dr H.C. Muller. |
|