Onze Stam. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
[Nummer 2] | |
In- en om Conscience en zijn werk.
| |
[pagina 26]
| |
wikkelingen welke zijne rijke verbeelding hem ingeeft, door het kleurrijke zijner tafereelen en het warme gevoel, dat van hem uit alle zijne personages bezielt. Door zijn Leeuw van Vlaanderen heeft Conscience zich doen kennen als een goed samensteller, en als zoodanig overtreft hij hier alle andere schrijvers. Dit werk zit zoo sterk ineen, dat alle personages vier honderd bladzijden lang handelen in gestadigen gang, zonder in hun optreden te verflauwen, of, eenigszins, op eenigerlei wijze, in zijsporen af te dwalen. Alle onderdeelen in dien roman staan in zoo 'n onderlingen organischen groei, dat ook geen oogenblikje de breede lijn lost, die het geheele omvat van het hier samengebrachte leven. In eene breede golving ontrolt het zich tot wijde gezichten vol plasticiteit; men denke hierbij o.m. aan Machteld haar bezoek in het kamp der Bruggelingen, aan den wapenschouw van het vlaamsche leger, aan den Groeningerslag. Gansch het werk is gedragen door eenzelfden heroïschen adem. Vanaf Breydel zijne uitdaging aan de Fransche ridders uit het eerste hoofdstuk tot aan het optreden van den Gulden Ridder op den Groeningerkouter is die stemmingsvolheid bewaard gebleven, met altijd even groote dramatische kracht en altijd even ontbonden dichterlijke fantazij. Het slottooneel, den Sporenslag, heeft de schrijver zeer objectief behandeld, 't epische element is er ongewoon zuiver gehouden en de verwikkelingen waartoe de strijd aanleiding geeft, ontvouwen zich tot breede zichten, waarin de kampers oprijzen als beeldengroepen van de schoonste plastiek. Het van pas optreden des Gulden Ridders, dit geheimzinnige, raadselachtige wezen, op het hachelijkste oogenblik, moeten we beschouwen niet alleen als de gelukkige vinding van Conscience's speelsche verbeelding, welke den roman op echt | |
[pagina 27]
| |
kunstige wijze naar zijn einde voert, maar ook als een rechtstreeksch uitwerksel van de levensomstandigheden, die, van jongsaf, zoodanig op zijn gemoed hebben ingegrepen, dat zij bij hem voor altijd de bewondering voor mannendurf en de zucht naar buitengewone dingen levendig hebben gehouden. Bij de groote hoedanigheden van compositie-eenheid en van handeling, waardoor De Leeuw van Vlaanderen zich zoo gunstig onderscheidt, doen zich hier en daar kleine schaduwkanten voor. Conscience's bewondering voor physieke kracht grenst aan bezieling en 't doet de forschheid zijner helden tot wildheid overslaan; daarvan vind ik bij Breydel een straf voorbeeld. Onze schrijver heeft de Breydelfiguur langs dien eenen kant zoodanig aangedikt, dat we den Brugschen deken niet anders kennen dan onder den ruwsten trek: opvliegend, wraakgierig, bloeddronken. En inderdaad, stilaan, verkrijgen we 'n ongunstigen indruk door de geweldenarijen van den eenzijdigen gekampeerden Breydel, omdat uit sommige zijner gezegden, we kunnen opmaken dat dooden, voor hem, niet eene droevige noodzakelijkheid is, maar wel een wellustig iets. Anderzijds, verliezen wij twee personages, ik geef toe, van ondergeschikt belang, Diederik De Vos en Brakels te lang uit het oog, en alswanneer ze, na 'n lange verduistering, weerom voor het voetlicht treden, komen ze nauw rakelings nog in verband met de hoofdlijnen van 't verhaal. Zoo is er over Brakels van af bl. 148, waar hij Machteld in de Franschen hunne handen levert, tot aan bl. 304, waar we hem terugvinden, geen sprake meer, en wat we aldaar lezen over zijn gevangen nemen als spioen in het vlaamsche kamp en zijn terdoodbrengen is effen af een aparte brok. Wat Diederik De Vos aangaat, zooals we weten uit bl. 143, is hij met Adolf Van Nieuwland naar Bourges vertrokken en het is eerst op bl. 287, dat hij eene | |
[pagina 28]
| |
heele kortstondige herverschijning doet, om aan Gwijde en de vereenigde dekens het nieuws te brengen der komst van het fransche leger. Na zijne grootsprakige verklaring ‘...en al ware het, dat ik alleen tegen die twee en zestig duizend vervloekte Franschen moest vechten, ik zou geen voet achteruitgaan; ik wil de slavernij van Vlaanderen niet meer zien’, is Diederik zijne rol uitgespeeld, zonder we het weten of alleenlijk het kunnen vermoeden. Doch die kleine tekortkomingen schaden niet aan de gezonde en grootsche opvatting van De(n) Leeuw van Vlaanderen, en is de taal hier en daar opgeschroefd en gezwollen als de hierboven afgedrukte zin, toch is de stijl vlot, vol warmte en gloed. Geen enkel tafereel, dat niet de aandacht spant door de kunstige en kleurrijke schildering of geene ontroering wekt door de kloeke doening en 't kernachtige woord der personage's, uit wier midden overweldigend op het voorplan treden de hoofdfiguren: 't tweemanschap Breydel en De Coninck. Gelijk Conscience die twee kinderen zijner verbeelding, voor de belichaming van dewelke de historische stof karig voorhanden was, het leven heeft ingeblazen, zoo leven ze voort in de verbeelding der menigte, de deken der wevers als het toonbeeld van den denkenden geest, van het kalme overleg; de deken der beenhouwers als de verpersoonlijking van 't machtsgevoel, als de man van de daad. Al mogen de historici sindsdien (1839) hebben uitgevorscht dat de Breydel der geschiedenis in vele opzichten verschilt met den held van Conscience, toch heeft onze schrijver, in éen tijd toen de historische wetenschap hier nog in wording was, als door ingeving, in algemeenen zin de beteekenis gevat der gebeurtenissen van 1302, gelijk de jongste wetenschap ze uitlegt: ‘eene democratie, door enkele ridders aangevoerd, in 't strijd- | |
[pagina 29]
| |
perk getreden tegen feodale machten, en had eenen vazal tegen diens leenheer gesteund, omdat bij toeval de rechtstreeksche belangen der volksklasse met die van het vlaamsche vorstenhuis samenvielen’. (V. Fris. - Vlaanderens Vrijmaking). Aldus is Conscience, in grondzaak, het eens met de historische wetenschap, maar de geschiedenis leert ons ook, dat er in dien tijd hier een letterkundig levenGa naar voetnoot(1) bestond, dat door van Maerlant's schriften veel heeft bijgedragen tot vormen van het vlaamsch nationaal gevoel. Nu, Conscience heeft verzuimd in De (n) Leeuw van Vlaanderen dien factor er in te brengen en nogtans hij hadde het zoo gemakkelijk kunnen doen. De bevestigende, mannelijke verklaring van Maerlant ‘omdat ic Vlaminc ben!’ zal wel weerklank gevonden hebben in andere vlaamsche borsten, en misschien is het wel op dit woord en bij de lezing der werken van den klerk der schepenbank van Damme, dat Willem van Saaftinghe ook 'n bewust Vlaming werd. Alzoo, met ‘de vader der Dietsche dichters algader’ kon hij getuigen ‘omdat ic Vlaminc ben’ en in die heilige overtuiging de kracht vinden zich te onttrukken aan de gerustheid van het kloosterleven om te gaan strijden voor de zege van het vlaamsch beginsel. Heel het geestesleven van Maerlant's tijd en den zedelijken invloed welke van zijn schriften uitging, hadde Conscience kunnen verpersoonlijken in zijn Willem van Saaftinghe, die nu, op 't letst van den roman, gedurende den Sporenslag, om zoo te zeggen, als uit de lucht komt gevallen. Conscience heeft te laat ingezien hoe hij langs dien kant, de historiek en het kunstgehalte van zijn werk hadde kunnen verhoogen, want in eenen brief, gedagteekend 17 Maart 1838, schreef hij aan Octave Delpierre, archivaris der stad Brugge: | |
[pagina 30]
| |
‘...les curieux détails que votre oeuvre contient sur Guillaume de Saftinghe, me font regretter de n'avoir eu ce volume plus tôt; j'aurais pu embellir mon drame de ce caractère à fortes couleurs...’ Om het even! De Leeuw van Vlaanderen is een zegen geweest voor het vlamingdom door zijn prachtige voorbeelden van stamtrots en van zelfvertrouwen, en tot heden is hij het machtigste strijdmiddel gebleven om ons volk op te wekken tot opstanding en herwording. Geslacht op geslacht reeds heeft den weldadigen invloed van dit werk ondergaan, en daaraan is het te danken, dat de vlaamsche geest van langsom meer den franschen geest terugdringt, zoodat we niet meer hoeven te vreezen, dat de vlaamsche nationaliteit zal ten onder gaan. Aan dit belangrijk boek, dat de Vlamingen leert strijden om hun voortbestaan, zou Conscience tien jaar later (1849) eenen tegenhanger leveren in zijn Jacob van Artevelde. Die historische roman en is niet bijna louter aktie zooals De Leeuw van Vlaanderen, en hier gaat de handeling min om de handeling zelve, alswel om de hoofdfiguur - De Wijze man van Gent - te helpen teekenen. Veel meer dan De Leeuw van Vlaanderen voldoet de Jacob van Artevelde aan de vereischten van een goeden historischen roman. Benevens de handeling vinden we er ook de karakterteekening in, terwijl de beschrijving van gebouwen, van stadsen binnenzichten, waarvan elk detail opgezocht is en bestudeerd, het passend kader vormt voor de van lokale kleur doortrokken tafereelen, waarin de schrijver ons de menschen en de instellingen van het Gent der middeleeuwen leert kennen. De Jacob Van Artevelde is een werk van herstel, over eeuwenlange miskenning, en wel het ontzaggelijkste gedenkteeken, dat een Vlaming heeft kunnen optrekken aan de gedachtenis van | |
[pagina 31]
| |
den grootsten onzer staatkundigen uit de middeleeuwen. Hier en daar had een geschiedschrijver, weliswaar, gepoogd eenig licht te werpen op het leven en het streven van den gentschen burger, die door geinteresseerde tijdgenooten allerzwaarst is belasterd en bezwadderd geworden, maar men was, bij gebrek aan doorslaande bewijzen niet bij machte gebleken zijne daden toe te lichten, noch zijne houding te verrechtvaardigen, tegenover de historie. Wat zij niet vermochten, heeft Conscience beproefd en het mogen verwezentlijken. Wat de historische bronnen hem niet konden aan de hand doen, bevroedde hij in zijnen geest, en met den blik van een ziener zag hij de Artevelde gedaante voor zich opdoemen in haar gebaren en in haar handelen. Zijn blik drong dieper nog, tot het innerlijke door en heel den grooten man zijne beteekenis kon hij vatten, de beweegredenen van zijn doen en laten doorgronden, den invloed, die van hem uitging, aanwijzen. En voortarbeidende, op deze zijne doorschouwing, heeft Conscience, zijn Artevelde geboetseerd tot een reus van de gedachte en van de staatkunde van zijnen tijd. De latere opzoekingen der geleerden zijn het goede van Conscience zijne opvatting komen bevestigen en hoe klaarziende en hoe raak onze schrijver daarin is geweest leert ons Le siècle des Artevelde van den begaafden L. Vander Kindere. Benevens de historiek, heeft de fictie een aanzienlijk deel in den roman. Zij is het, die er het leven inbrengt, en hierbij is de schrijver zoo handig en zoo kunstig geweest, het verdichtsel en het geschiedkundig gedeelte tot een artistiek geheel om te scheppen, zonder ooit zijn toevlucht te moeten nemen tot verdraaien der historie, om wille van de fictie of uit artistieke bezorgdheid. Heel het boek door zien we Artevelde zooals de historie | |
[pagina 32]
| |
hem ons leert kennen, éen groot staatsman, en zooals Conscience hem heeft doorschouwd en doorvoeld: het denkend brein, de wil, den leider, den man levend in en voor zijn ideaal, de grootmaking van zijn land. Dit alles wordt ons verduidelijkt door Artevelde zijn optreden zelve en het beleid welk zijne politieke daden bestuurt. Komt het karakter van Van Artevelde alzoo voor in ongewoon zuiver en streng volgehouden toon, niet min fijn afgelijnd is datgene van den verwaanden, heerschzieken Geeraart Denys, de tweede voorname figuur uit den roman. Dit personage alhoewel historiek, doch van weinig beteekenis anders, heeft Conscience uitgewerkt en vergroot tot Artevelde's mededinger naar het meesterschap en tot bewerker van zijn val. Hier treedt de schrijver meer van het historieke veld af naar datgene der fictie om, in kunstenaarlijke schepping, in de onderduimsche werking van Denys, in al zijn boos- en al zijn laagheden, in al de vindingen van zijn duivelsgeest tegen Artevelde, zijn triestigen held te verheffen tot de vervleesching van den nijd en van den haat. Denys, daarenboven, belichaamt de enge begrippen en de kortzichtigheid van zijnen tijd. En in dien strijd, aangebonden tusschen nietigheid en verdienste, tusschen vernuft en dwazen hoogmoed, tusschen rechtschapenheid en laster, tusschen de zelfverloochening en de aangevuurde domme driften der menigte, gaat de volksstroom, die Artevelde naar boven bracht, in verwoede golving over hem heen slaan en verzwelgen. Aldus blijft de roman tot het slot toe geschiedkundig trouw, en in het laatste viertal bladzijden over den moord op Van Artevelde volgen we de voorvallen op, zoo dramatiek in den eenvoud, zoo tragiek in het akelige, zoo somber in de visie, zoo schrijnende in den indruk, met het beangstigst gevoel. | |
[pagina 33]
| |
Bij al de snoodheid van Denys, bij al den ondank der Gentenaars voor al de toewijding van Van Artevelde, werpt de liefde van genes zoon Lieven voor dezes dochter Veerle, als 'n blijden lichtstraal. Lieven heeft zedelijk niets van zijn vader weg: hij is een droomer, daarbij erg sentimenteel en, meer nog, dichterlijk. Anderzijds, deelt Lieven die eigenschappen niet van zijn moeder af. Tenzij we toegeven, dat zich hier eene algeheele afwijking der psychologische wetten voordoet, moeten we aannemen dat het schrijver's wil was, aldus zijn Lieven te poseeren, als best passend in het kader van zijn werk. En inderdaad, de zoete figuur van Veerle roept als 't ware op de rechtgeaarde figuur van Lieven. Die twee zijn harmonisch éen. Dit is geenszins het geval met Denys en zijn zoon; dezer eigenschappen zijn eer van aard, om hen van elkander te verwijderen dan nader te brengen. Niettegenstaande, weten we dat Denys veel van zijn zoon houdt en hoe vurig zijn verlangen is, hem door 't leven vooruit te helpen, ja, wenscht, dat Lieven greffier der stede zou worden. Alswanneer Conscience, Geeraart, door zijn zoon met eerbied en liefde doet bejegenen, dan laat hij zijn personnage, ten volle, zich gelijk blijven. Lieven toch kent zijn vader, o, zoo weinig: den innerlijken mensch is hij niet bij machte te doorgronden, en Geeraart en is geen man die in zijne ziel laat lezen als in een open boek. Daarentegen, weet Denys hoe zijn zoon, in voelen en denken, veel, zeer veel met hem verschilt, en daarom komt genes gedrag tegenover dezen zoo aardig voor, en dit, des te meer, omdat Lieven door zijne handelingen, veeleer de verbittering en de vermaledijding op hem moet trekken dan wat anders. Men denke hierbij aan de driften die 'n man, als Denys, moeten beroeren, als bij monde zijns zoons zelven hij | |
[pagina 34]
| |
de lofmaking van Van Artevelde moet aanhooren, ook hoe het bloed hem moet kittelen, hoe dol-razend hij moet opvliegen als wanneer Lieven, die zich overal zet als hinderpaal tusschen zijne wraak en zijn slachtoffer, de best beraamde aanslagen doet mislukken. En als men daarbij bepeinst, hoe Denys, in het bijwezen van Lieven, zijne woede moet verbijten uit vrees dat zijn jongen zijn ware inzichten mocht te weten komen en hem daarom verachten, dan moeten we betreuren, dat de schrijver geen brok analyse gegeven heeft van Denys zijn zwaren zielstrijd. Hier paste het dat hij zijnen held liet uitspreken al de verzoekingen en al de tegenspraken van zijn hart, machtig en dwingend, om, zoo het niet anders kon, in 't belang en in 't welgelukken zijner wraak, den ondergang van zijn eigen kind te bewerken. Indien, om die redenen, het figuur van Denys, in psychologisch opzicht, zwak mag heeten, staat krachtig daarneven de ontleding van de volksziel, in hare verzuchtingen naar maatschappelijke verbeteringen, die we belichaamd vinden in het economisch geschil tusschen vollers en wevers. Zooals het Gent van heden, was het Gent der XIVe eeuw de woelige stede, zetelplaats van den arbeid en brandpunt van socialen strijd. De bladzijden van den Jacob Van Artevelde doorzinderen van dat alles, en mag het niet wonderlijk heeten en symbolisch, dat, in de zalen van 's Gravenkasteel, waar, naar Conscience, Lodewijk van Nevers eens Artevelde aanmaande de volkszaak af te vallen, de ronk van het werk heeft weergalmd, en eer tot herstelling van 't slot besloten werd de arbeiderswoonsten het rondom hadden ingesloten en weggedoken. Gaf Conscience ons aldus in zijn Leeuw van Vlaanderen het boek van stamgevoel en van de volksmacht, in zijn Jacob Van Artevelde, het boek van de staatkundige grootheid en van de maatschappelijke ontwikkeling, in 1870, zou hij ons in zijn | |
[pagina 35]
| |
Kerels van Vlaanderen het boek schenken der democratie. En inderdaad door gansch De Kerels van Vlaanderen ademt ge de volkslucht in, en zuiverder gevoelens van democratie als in dit werk besloten, zullen we moeilijk bij ons en in de vreemde letterkunden kunnen aanwijzen. In zijn Kerels van Vlaanderen heeft Conscience verheerlijkt de begrippen van gelijkheid, persoonlijke vrijheid en regeering door het volk, welke de Germanen, al vóór vijftien eeuwen stelden tegenover de slavernij en het absolutisme van de afbrokkelende romeinsche wereld, begrippen die spijt ‘La déclaration des droits de l'homme’ nog niet overal als het natuurlijk en onvervreembaar recht van den mensch worden erkend. Door die begrippen, welke tot grondslag dienden van den gemeentegeest, sluit De Kerels van Vlaanderen zich rechtstreeks aan bij De(n) Leeuw van Vlaanderen en de Jacob van Artevelde, zoodat alle drie de werken, om zoo te zeggen, 'n cyclus uitmaken. De Kerels van Vlaanderen is, wat den romansvorm aangaat, het zuiverst afgewerkt, en we treffen hier, hetgeen bij Conscience als uitzondering voorkomt, den medeminnaar aan, in de tooneelletterkunde meer algemeen gekend als de verrader. Ongelooflijk veel personnagies treden in De Kerels van Vlaanderen op. Onder hen zijn drie hoofdfiguren, Robert Sneloghe, Dakerlia Wolf zijn verloofde, en Disdir Vos, dezer verstooten aanbidder. De liefdesintrige van dit drietal vormt, bij manier van spreken, als de hoeksteen waarop Conscience zijn historisch gewrocht heeft gebouwd. Indien in het harteleven van Robrecht en van Dakerlia we den hartslag voelen van het vrijheidszuchtige, gelijkheidlievende volk, waaruit zij opstonden, evengoed zien we hoe in Disdir's harte de laai van minnenijd hem ver- | |
[pagina 36]
| |
zengend bloed naar de hersenen jaagt, in gedurige bezinning naar de middelen, Robrecht zijn bederf te bewerken en Dakerlia te bemachtigen. Doch zonderling genoeg, in dit werk, waarin we kloeke karakters aantreffen als datgene van een Robrecht Sneloghe, zien we de vrouw zich wilsterker en flinker aanstellen dan de mannen. Dakerlia zet ze allen in de schaduw! En in het ontzettend slottooneel, waarin we haar met Disdir Vos, van St Donaastoren in den afgrond zien neerspringen, nadat ruim twintig mannen, waaronder Robrecht, reeds op dezelfde wijze den dood waren ingegaan, trekt ze heel de belangstelling van de overige slachtoffers weg, en op haar alleen. Zij en is niet langer de zwakke vrouw, ze doet grooter dan de mannen: zij is de strafster en de wreekster. De natuurlijke verhouding tusschen man en vrouw, schijnt, alzoo, in De Kerels van Vlaanderen eenigszins verbroken, de vrouw komt er te mannelijk voor en de man soms niet mannelijk genoeg. Inderdaad, dien dubbelen indruk verkrijgen we menigen keer o.m. in hoofdstuk XXVI alswanneer Robrecht aan Dakerlia voorstelt: ‘Laat me doen; ik zal den koning onze overgaaf op zijne genade voorstellen, indien hij zijn vorstelijk woord wil verpanden, dat men u in volle vrijheid naar Kerlingaland zal laten vertrekken’ en bondig het hem tegenklinkt: ‘Nimmer, nimmer! Ik weiger...’. Hier verraadt Robrecht's bezorgdheid met Dakerlia haar lot, verzwakking van zijnen mannenlijken wil, daar tot hiertoe hij van geene overgave op genade had willen hooren, en het valt niet te loochenen, dat in dien strijd tusschen hun getweeën, de vrouw in zielsterkte den man te boven gaat. En dit overwicht van de vrouw blijkt nog te meer als we in hoofdstuk XIII lezen het relaas van Ghyselbrecht Tancmar's dood. Ghyselbrecht kroop op de knieën voor hem en hief | |
[pagina 37]
| |
de bevende handen in de hoogte, met overvloedige tranen om genade smeekende en schatten gouds hem belovende. Gij zijt zinneloos! bulderde Burchard. U het leven schenken, U den boozen, den valschen, den meedoogenloozen vijand der Kerels? Wie heeft mher Robrecht Sneloghe bij Jonkver van Woumen gelasterd en ons eenen bloedigen hoon doen toebrengen? Ha, gij moest de bruidegom van Jonkver Placida worden? Gij gaat trouwen met den dood! Genade, genade, ik verzaak aan de hand van Placida! Bij de passie onzes Heeren, heb medelijden, o, dood mij niet! kermde Ghyselbrecht. (enz.) Wat 'n ergernis geeft ons die onmannelijke houding van Tancmar! Zoo 'n triestig beeld van mannelijkheid, 't is om er voor te krijschen! De Tancmar-figuur is onecht! In die tijden toch gaf men niets om het leven, vechten was de gewone bezigheid der ridders, en het denkbeeld van den dood was hun te gemeenzaam om er voor af te schrikken. De schrijver hadde dus best gedaan zijn Ghyselbrecht anders te poseeren, om in den algemeenen toon te blijven van zijn werk, dat, desondanks, onze bewondering moet wegdragen, al gold het maar alleen de levendige voorstelling van het oorlogswezen in de middeleeuwen. Hoe beter hij dit hier doet als vroeger, leeren we door de vergelijking van twee soortgelijke onderwerpen: de bestorming van het slot Male uit De (n) Leeuw van Vlaanderen en de inneming van de burcht te Straten, uit De Kerels van Vlaanderen. De Leeuw van Vlaanderen, Jacob Van Artevelde en De Kerels van Vlaanderen, als kunstwerk beschouwd, en zijn niet het beste, dat Conscience heeft voortgebracht. De schrijver heeft er niet naar getracht of het niet gekunnen, met de verwerkte stoffen uit de middeleeuwen in een dezer drie boeken éen tijd en | |
[pagina 38]
| |
éene beschaving te veruitwendigen. Conscience, die hoogstens lagere studiën heeft gedaan en veel achter zijn eigen heeft geleerd, zal wel door gemis aan wetenschappelijke opleiding in de onmogelijkheid verkeerd hebben, uit de stofferige perkamenten, het maatschappelijke en het huishoudelijke leven, de kunst, de esthetiek der vervlogen eeuwen zoo naar waarheid te leeren kennen, om dit alles met uitsprong en plastiek, tot de kleinste bijzonderheden toe, voor onze blikken te tooveren, gelijk een George Ebers, als uitstekend oudheidkenner, dat heeft kunnen doen voor de Egyptische Oudheid, toen hij Eene Egyptische Koningsdochter schreef.
('t Vervolgt). A. Helsmoortel. |