Ik meen te kunnen gissen, dat het M. Brants was, die de inleidingen schreef op de voorgelegde stukken, die uittreksels zijn uit grootere werken, waarin men een ‘Einblick’ bekomt, die dank de saamvatting tamelijk breed uitslaat. Mooie platen, reproduceerend de onsterfelijkste doeken onzer groote vlaamsche schilderschool, sluiten zich aan bij de leesstukken en verleenen aan het werk een karakter heelemaal strookend met den geest onzer hedendaagsche opvoedkunde. Alhoewel op het bijzonder gebied der welsprekendheid misschien wel nog had kunnen dieper gegrepen worden - nullus est propheta in patria! - toch moeten wij zeggen, dat de keus der poëmata en prozastukken met veel smaak en critischen zin werd gedaan. Hier stonden de schrijvers overigens buiten allen kliekgeest en konden objectief te werk gaan in dien weidschen tuin der XVIIe eeuw en in den schralen hof van de XVIIIe. Wij herhalen 't: dit deel is eene onrechtstreeksche welkome bron voor leeraar en leerling, en de platen op allermooist en stevig papier verraden zooveel smaak als kunstvaardigheid. Men zegent een tijd, die zooveel offervaardigheid betoont voor de opleiding der jeugd, deze Eeuw van het Kind, waarin men zoo niet al spelend, dan toch al reingenietend leeren zal. En hiertoe hebben deze verzamelaars van meer dan eene bloemlezing, op zeer verdienstelijke wijze bijgedragen.
F.V.