Onze Stam. Jaargang 1911(1911)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Eene Klacht uit Ovidius (Verdietscht door Dr. H.C. Muller). Ovid. Fast. 497 sqq. De voorspelling van Carmenta. Toen nu Evander's gemoed door zijn moeder's taal overtuigd was, Klieft met zijn schip hij de baar, houdt op Italie aan. Reeds was zijn kiel naar den Tiber, op raad van de wijze Carmenta, Zijwaarts gegaan, en zij voer Tusische wateren op, Toen zij de kust der rivier, waar de ondiepten zijn van 't Tarentmeer, Zag, en wat hutjes, verstrooid over het eenzaam terrein. Zoo als zij was, stond zij daar voor het schip met verwilderde lokken, Starende greep zij de hand van den bestuurder der kiel, Strekte van verre haar armen naar d'oever ter rechter, en stampte Driemaal, geestdriftig van voet, op het gebalkte van hout; Nauwelijks kon toen de hand van Evander zijn moeder weerhouden Dat zij een haastigen sprong deed naar het land, dat zij zocht. Goden! (zoo klonk hare stem) weest gegroet van de streek, die wij zoeken, Land, dat een reeks nieuwe goôn straks aan den hemel verstrekt, Stroomen en bronnen van 't land, dat ons gastvrij thans zal ontvangen, Nimfen der bosschen, ook gij, koor van nejaden, gegroet! Weest met een gunstige vlucht van de vogels aanschouwd door ons beiden, Met een voorspoedigen voet zij deze oever betreên! Of ik bedrieg mij, of 'k zie deze heuvelen groeien tot muren, [pagina 189] [p. 189] Van dezen grond wordt het recht over de wereld verbreid! Aan deze bergen belooft men eenmaal het gezag over d'aarde: Wie neemt er aan dat één plaats zulk een geschied'nis omvat? 'k Zie de Dardanische schepen reeds naderen tot deze stranden, Hier ook zal er een vrouw worden tot oorzaak des krijgs. Pallas, mijn dierbare kleinzoon! wat grijpt gij noodlottige waapnen? Trek ze maar aan! als gij valt rijst gij door hem die u wreekt. Troje! gij zult overwonnen verwinnen, geplunderd weer opstaan, Door uwen val stort meteen 't huis van den vijand terneer. Zeegrijke vlammen! verbrandt slechts de wallen, gesticht door Poseidon, Is deze asch, die verrijst, niet aan een wereld gelijk? Reeds draagt Aeneas plichtmatig zijn vader en 't heilige stadsvuur. Neem, o godin van den haard, goden van Ilion aan! Eens zal dezelfde persoon uwe vlam en de wereld bestieren, Als er een godheid voor zorgt blijft hunne waarde in stand. Heel de voogdij over 't land blijft bewaard in het huis der Augusti, Hun schonk het goddelijk recht immers de teugels des rijks. Later zal kleinzoon en zoon van een godheid - al weigert hij 't zelf ook - Met zijnen hemelschen geest torsen het juk van de kroon. Julia Augusta wordt later verheven tot naam van een godheid, Voor haar brandt, als voor mij, eeuwig op d'outers het vuur! Toen zij aldus, met profetischen blik, tot het heden voorspeld had, Hield de alwetende tong plotseling op met haar klank, Zie, daar verlaat zij het schip, en in Latium staat nu de balling. Zalig degeen, wien deez plaats strekke tot ballingsverblijf! Dr H.C. Muller. Vorige Volgende