| |
Jan Van Holland.
Een Tragi-Komisch Epos.
(Fragment).
Eerste Zang.
1.
Zing, Muse, zing! het tragi-komisch leven
Van Jan Van Holland, bijgenaamd den Griek,
Schoon Nederland hem 't aanzijn had gegeven,
En hij óók schreef voor Nederlandsch publiek,
Den spotter-idealist in al zijn streven,
Den dichter, zoo gezond, maar schijnbaar ziek,
Den held van 't volgend tragi-komisch epos
In 't Nederlandsch, niet in de taal van Nepos.
| |
2.
Een epos? ja, maar fin de siècle, deftig,
In Godsnaam niet - dat 's nationaal gebrek! -
Doch waar het pas geeft zeer hartstochtlijk, heftig,
En dan weer kalm, en passend in 't bestek,
Ondeugend-jolig soms, soms bijtend-giftig
(Naar Haagsche uitspraak, is dit rijm niet gek?)
In 't kort, van alles wil ik u verhalen,
De grootste zonden - grootste idealen!
| |
| |
| |
3.
Een epos dus! in 't Hollandsch zeer ontbrekend,
Want d'Ondergang der Eerste Wareld is
Door Bilderdijk maar als fragment geteekend,
En dan - het onderwerp is lang niet frisch,
De verzen van den brommer zijn uitstekend
En hoogverheven, ja klassiek gewis,
Maar - nimmer vroolijk, nimmer blij en dartel,
Mijn Muse houdt van leven en gespartel!
| |
4.
Ja, leven en gespartel! Onzin, alles
Zal mijne Muse zingen wat bestaat,
Wat streng diepzinnig en wat ijslijk mal is,
De beste handeling, de gekste daad,
Omdat het leve' één tragi-komisch bal is,
Waar alles danst, en zich te buiten gaat,
Totdat de tijd van dansen is verstreken
En... wormen worden, die eens menschen leken!
| |
5.
Een tragi-komisch' heldendicht, 'k Wil schateren
En lachen tot mijn buik er pijn van doet,
Niet huilen in sonnetten als de lateren
En jongeren - hun bloed is vast niet goed! -
Geen Haagsch romannetje wil 'k kalefateren,
Waar menig bloedarm freuletje op broedt,
O neen! mijn held wil huilen, lachen, zingen,
Maar tot het laatst gezond in alle dingen!
| |
6.
Beziel mij, geest van Rabelais, Voltaire
En zooveel anderen, die 'k strakjes noem,
Byron vooral, wiens naam niet is à faire,
Wiens Don Juan ik allerminst verdoem.
(Meer dan Verlaine en meer dan Baudelaire,
Geen sensueele fransche dichterbloem),
| |
| |
Gij allen, die in prosa of in dichten
Door humor uwe smarten dorst verlichten!
| |
7.
Beziel mij, Aristofanes, ondeugend
Zóo als geen tweede ondeugend is geweest,
Toen nog door kunst natuur niet was verleugend,
(Al speelde ùw kunst wat al te veel den beest!)
Gij Heinrich Heine ook, mij altijd heugend,
Als fransche Duitscher, met een joodschen geest,
Die zóó ondeugend in het Duitsch durft wezen
Dat haast geen kostschooljufvrouw u kan lezen.
| |
8.
Maar gij vooral, gij Schoolmeester! Miskende,
Al noemde ook van Lennep ons uw naam,
Die humor schept uit stoffelijke ellende,
Gij Hollandsch ridder zonder vrees noch blaam!
Beziele uw taal mijn dicht, waarheen 't zich wende,
O Van der Linde! Klein nog is uw faam,
Maar zoolang Holland, Holland blijft geheeten,
Zal niemand ooit den schoolmeester vergeten!
| |
9.
Daar leefde eens, een jaar of wat geleden,
Op d'een of d'andre burgwal te Amsterdam
Een koopman die, door 'n reeks toevalligheden,
Een arm Duitsch meisje tot zijn gade nam,
Arm, maar van adel - adel, onbestreden -
En met die vrouw tot zeven kindren kwam:
De oudste zoon was Jan Van Holland. D'anderen
Die laten wij maar rusten bij elkanderen.
| |
10.
Jan moest en zou, dat wou papa, studeeren
En werd al vroeg nog een erge kamerplant,
Die altijd maar, en overal, moest leeren,
Totdat hij op 't gymnasium was beland,
Die school van declineeren, conjugeeren,
| |
| |
Waar Volcke alle levenslust verbant -
Jan las hier van Achilles en van Hector,
En werd al gauw de primus bij den rector.
| |
11.
Onsterfelijke Grieken en Romeinen!
Maar op de scholen geanatomiseerd,
Totdat de schoonste taal, de fraaiste lijnen
Juist in het tegendeel zijn omgekeerd!
Hoe lang nog zal het gymnasiasten schijnen
Of tegen hen de oudheid samenzweert,
Om hen, tot aan het einde van hun dagen
Met Cicero en Lysias te plagen!
| |
12.
‘Histèmi’ en ‘Didómi’ laat men leeren,
Maar niets van kunst, en weinig poëzie;
Tot in den treure ‘thema's’ repeteeren,
Waardoor verstikt wordt alle sympathie;
En men vermoordt de verzen door 't scandeeren,
Schoolmeesteracht' ge verzenharmonie -
O Rome en Hellas! zijt gij dan geboren
Om elk gevoel bij onze jeugd te smoren?
| |
13.
Genoeg daarvan. Ons Jantje toog naar Leiden
En werd daar in de letteren student,
Hij kreeg een club, en ook een kamer, beiden
Bij alle reunisten welbekend,
Hij liep college, moest daar somtijds rijden,
Bleef vrij obscuur, studeerde tot het end,
En promoveerde eindlijk met een boekje,
Dat men nog somtijds vindt in 'n stoffig hoekje.
| |
14.
En hij werd leeraar! - in diezelfde vakken
En aan diezelfde school, waar hij eens zat
Als leerling - dit moest hem zijn noodlot bakken,
Daar hij voor leeraar weinig aanleg had,
| |
| |
Een man, die alle studie aan wil pakken
Is min geschikt en min geneigd tot dat
Wat men ‘schoolmeester spelen’ noemt in 't leven,
En dat natuur slechts enklen heeft gegeven!
| |
15.
Zóó voelde hij dan telkens zich gedreven
Tot allerlei, dat 't rijke leven biedt,
Tot politiek en tot staatkundig streven,
Tot kunst, die men op school zoo zelden ziet,
Tot het tooneel, waarop de Musen zweven,
Tot letterkunde, tot gedicht en lied,
Hij deed aan alles, en wist tijd te vinden
Voor 'n grooten kring van zoogenaamde vrinden.
| |
16.
Ja, zoogenaamde vrienden! Koffiehuizen
En feestlokalen zijn de plaatsen niet,
Waar d'echte toon der vriendschap op kan bruisen,
Waar men elkander, en zich zelf, doorziet;
Geen lied, uit 't hart geweld, hoort men daar ruischen,
Maar grog en bier - en bier en grog - is 't lied,
Dat jongelui gewoonlijk samen zingen,
Tot vuile moppen zelfs dat lied verdringen!
| |
17.
Wat zal ik 't eerst van politiek vertellen?
Een meeting van den Christus Nieuwenhuis?
Of waar Fortuyn de menschen deed ontstellen
Door taal, niet akademisch als van Buys?
Of moeten wij ten Dag'raad binnensnellen,
Het Zondagsche vrijdenkers-bedehuis?
Aan al die zaken deed hij mee, met woede,
Doch voelde zich vaak zonderling te moede!
| |
18.
Ja, zonderling! Dat socialisme ontaardde
Maar al te vaak in menschvergoderij;
En ook die dageraad verloor zijn waarde
| |
| |
Of droogde op tot ongelooverij;
Het volk verlangt naar 't vette van de aarde,
En heeft genoeg van redeneerderij -
Of neen! 't volk is een lummel van een jongen,
Door wiegeliedjes nóg in slaap gezongen!
| |
19.
Burgersplicht, Unie, hoe die dingen heeten,
Het socialisme, eerst van Domela,
En daarna weer van Troelstra (niet vergeten),
Algemeen stemrecht, nù ook voor mama,
Al die lokalen, waar de menschen zweeten
Waar slechte lucht is alpha - omega
(Het realisme van den armen stakkerd!)
Al die lokalen heeft hij afgejakkerd.
| |
20.
Men zag daar ook geëmancipeerde vrouwen,
Zeer hard van lijn en manlijk van figuur,
Die voor het kiesrecht, bij gebrek aan trouwen,
Ontstaken in een zeer hartstochtlijk vuur,
Zeer rad van tong, met handen uit de mouwen,
Met weggemoffeld-vrouwlijke-natuur,
In één woord: dames die ('t is om te prijzen)
Zelfs ongerept tot China kunnen reizen!
| |
21.
Emancipatie! Stemrecht! Feminisme,
Hoe fraai in theorie! Maar in praktijk,
O dames van de nieuwe richting! 't is me,
Wanneer 'k als medicus dien boel bekijk,
Alsof dat femini-en ander-isme,
Ja alle emancipatie tegelijk
Zich oplost in drie letters, een charade,
Reeds uit den tijd van Eva en haar gade.
| |
22.
Drie letters zijn het, die ik niet mag noemen,
Waarom de menschlijke komedie draait,
| |
| |
Wel tracht het vijgeblad ze te verbloemen
(Zoolang dat blaadje niet is afgewaaid),
Wel is met schade en schande, met verdoemen
De weg, die tot die letters leidt, bezaaid,
Maar toch - zoowel geloovigen als ketters -
Zoo man als vrouw - of 't draait alles om die letters!
| |
23.
Drie letters! Ja, het schijnt een Haagsch romannetje
Dat alles door drie letters wordt beheerscht,
Dat Jeanne en Jeannette, Greta, Annetje,
En 't schoon én 't leelijk vrouwvolk, om het zeerst
Verplicht is rond te draaien om het... mannetje,
(Want menschen zijn toch dieren allereerst),
Maar toch: als gij drie letters kunt doorgronden,
Is Bolland's Wereldraadsel half gevonden!
| |
24.
Genoeg! Mijn doel is allerminst te prikkelen,
De wereld is reeds vol van hysterie,
O arme meisjes, 't is om van te schrikkelen
Wanneer ik uwen toestand overzie,
Gij wilt u toch zoo graag tot vrouw ontwikkelen,
Maar mansgebrek verleidt u een, twee, drie
Tot feministische vergaderingen,
Tot vrouwenkiesrecht, en tot dolle dingen!
| |
25.
Of neen! daar zoekt gij de geheimenissen
Die u geen mannenborst ontsluiten kan,
Daar zoekt gij liefde, die gij thans moet missen,
En voeling met uw wederhelft, den man,
Daar laat g'uw moederschap in stilte gissen
(Al doet gij alle mannen in den ban)
Daar werpt gij u met hartstocht op problemen...
Het Eene Noodige is een man te nemen!
| |
26.
Ja, neemt een man... Maar nu komt de tragedie,
Gij kunt het niet, gij zijt gedwongen, gij
| |
| |
Vrouw uit het volk of hoogbeschaafde lady,
U vloekt een huichelacht'ge maatschappij,
Gij speelt gedwongen altijddoor comedie;
Een man te vragen? Nemen? Dat doet hij,
Door blikken kunt gij hoogstens, door gebaren
Uw innigst wezen aan een man verklaren!
|
|