- ‘Ja, zeker, moeder,’ - en zijne oogen keken streng onder zijn gegroefd voorhoofd uit.
- ‘Want gij hebt een braaf kind, een goede meid, maar zoudt ge kunnen gelooven, dat ik hier meisjes in mijne parochie heb, die zelfs mijnen onderpastoor durven bekoren?...
De moeder sloeg hare handen van verontweerdigde verwondering samen. - ‘Dat is toch zeker niet waar, menheer pastoor?’ -
Intusschen had de goede grijsaard eens schuinsweg naar het bed gelonkt en Lis, wier hert reeds bruiste, alsof het uit hare borst wou breken, was van bleek bloedrood geworden. Verschrikt had ze 't wezen onder het deksel geborgen, - al denken, - ‘die leelijke kerel van eenen onderpastoor heeft dien brief aan hem hier gegeven!...’
- ‘Hoort, er belt nog volk aan... Zie dan, dat ge wijs blijft hoort ge!’ De pastoor stak zijne knokelige hand uit, duwde de bleekmagere van Lis en met eenen glimlach op 't eerbiedweerdig oud wezen, verliet hij de kamer.
Lis keek de zwart rilde gestalte achterna, voelend een zalige verlichting met een heilige vrees in 't hert. Zoo plots was haar binnenste, de geheimste plooien in hare ziel, heelemaal omgekeerd; haar verborgen neigingen, hare vlammende minnehaken naar eenen mensch, die een lang zwart kleed, en achter, boven in zijn haar, een kroontje geschoren droeg, was, met eenen keer, koud uitgedoofd. Een wijde kloof was er gebersten, - op het oogenblik, dat de woorden van den pastoor in haar hert vielen, - tusschen haar en zoo eenen mensch; en met vreesachtige, eerbiedige bewondering, zag ze nu dien jongen onderpastoor, in wit met goud doorregen gewaad, ingetogen ten altaar opklimmen en daar prevelend bidden, voor haar, Lis, voor de menschen, die in het kerkschip lagen in hun gebedenboek te bladeren.
Lis lag te droomen, met open, strak in 't wilde turende oogen.
Hare moeder stond aan de voordeur, met den ouden Zandboer te praten, toen op 't zelfde oogenblik, Roos, Lis' vriendin, voorbijkwam. Alhoewel ze, over een paar dagen, na bitsig gekijf haar zand had uitgenomen en er vandoor was getrokken, moet ze nu toch blijven staan, en vragend hoe 't met Lis gelegen was, trok ze 't huis binnen, recht naar boven.
Ze stiet de kamerdeur open, - want ze was bekend bij Lis