Onze Stam. Jaargang 1910(1910)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende M'n Kopwilg. I In 't droppel-dreuplend mager licht der bleeke maan, - 'n rijpe wond', die uit het lebber-locht-lijf puilt, - om wrange leed in stilte schreiend, langs de baan alleenig, staat m'n oude kopwilg; wijl de nacht, als 't ruischen van 'n malschen regen, eenzaam zuilt. Hij staat daar, met z'n beendrig lijve, lik zou staan 'n grijze vader, die, te loor, z'n zoon verwacht. [pagina 38] [p. 38] En dikke tranen sijplen langs z'n stoppelbaard en dreuplen, heimlik tikkend op het blaren-kleed, - 'n dor en derve doodendeksel, - nederwaard. Ai stoor hem niet, m'n ouden kopwilg, in z'n leed; Ai stoor hem niet! hij schreit om lang verzwonden dagen, toen om z'n kop het aaiend zomerwindje gleed en in z'n groen geblaart de zangre vogels lagen, O stram en stijf van 't dagen dragen, taaie tronk; ge weent omdat de zon weer aan den einder zonk.... Ai ziet ge, ginds, de hol-gekuilde kronkelwegen wegdonk ren in den nevelnacht.... die moet ik gaan.... Lik 's zomers hier uw vogel dauwe peerlen dronk, zal ik uw tranen drinken, die m'n ziel, bedegen tot taaie leven, zullen sterken op de baan! II Nu staat m'n kopwilg daar, verhakkeld en doorreten, met uitgestrekt verdorde beendrige armen open, - 'n grijze vader in verwachtinge verzopen, in 't stroelend baargeweld. - En huilend langs de spleten versmoort de moordnaars-wind 'n laatsten reutelzucht en stopt de lijken-grachten met z'n wolvenklauwen... Ik dacht de grijze zwangre wolken boetevrouwen; ze dikke tranen grenen om de teere vrucht, die ze, onder 't herte warmend, in hun flanken droeg! Ik heb den grooten nacht doorleefd, als doodenzang en kermend wee, m'n menschenziele, stervend bang, doorzuilend, wreed doorpriemde. En 'k zing 'n zegezang... m'n ziele, zuivre vuurgloed, zeeë-diep en lang, ik kan 'n gansche wereld in m'n ziel omarmen, en, - wiegend op de zachte baren, - d'herten warmen en leven doen, nieuw zonnig leven. Gij, verwrongen en stijve kopwilg, uw verdorde en open armen, weer zullen fleurig groenen en lik zonnebarmen de liefde-vooglen koestren, aaiend om uw kop lik voortijds, - tikkel-tokklend zacht, als malsche dauwedrop m'n ziele zalvend, - zij van wonne en liefde zongen! Leuven. Jul Krekel. Vorige Volgende