Onze Stam. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
Derde bedrijf.Het tooneel verbeeldt het gerechtshof te Soerabaja. Rond de tafel op een verhoog, zetelen de rechters. De beschuldigde zit rechts op een bank; achter hem, twee weermannen, in nederlandsche kleedij. De rechters zijn gekleed als in andere landen, doch hun kleed is van lichtere stof. Het gerechtshof is gevuld met een twintigtal nieuwsgierigen, onder welke ook Frank Jansie en Irma Parein, die zich niet kenbaar maakten, en door hunne kleederdracht den indruk teweegbrengen van reizigers. | |
1e Tooneel.VOORZITTER.
Je zegt, Sander Vion, dat mejuffer Parein zinneloos was, maar stuurman Jansie deelde me toch den brief mede van 't rampzalig kind, dat zich uit wroeging zelfmoordde. SANDER.
Het juffertje, over wie ik waakte, was inderdaad zeer dikwijls ijlhoofdig. VOORZITTER.
Hoe durfje zoo onbeschaamd wezen, te loochenen? Het schrijven van mejuffer Parein is een verpletterend bewijs tegen jou. | |
[pagina 222]
| |
SANDER.
Ik loochen ten stelligste, heer voorzitter, en wensch den tijd te hebben, om inlichtingen in te winnen in het moederland. VOORZITTER.
Die zal ik zelf wel nemen; de zitting wordt uitgesteld; weermannen, geleidt den beschuldigde naar zijne cel terug. (Het hof staat op; Sander wordt weggeleid, langs een zijdeurtje, rechts, terwijl het hof links weggaat. Het publiek verlaat ook de zaal, behalve Frank en Irma.)
| |
2e Tooneel.
Op GERECHTSDIENAAR, FRANK en IRMA. De Gerechtsdienaar rammelt met zijne sleutels.
GERECHTSDIENAAR.
U wenschte zeker de tafereelen te zien van Hals en Rubens? die Hals, daar links, is echt; de kruisafdoening is maar eene kopij, weest er zeker van. FRANK.
We wenschten inderdaad, hier nog wat te vertoeven. GERECHTSDIENAAR.
Daar is mogelijkheid toe! FRANK.
Dankje. (Geeft hem een zilverstuk).
GERECHTSDIENAAR.
Eene fooi was niet noodig, doch ze is ook niet onwelkom, heer en dame. Als u me noodig hebt, hoeft u maar op dezen knop te drukken, bij de deur. (Af, deur van 't hof).
| |
3e Tooneel.
Op IRMA en FRANK.
FRANK.
(Irma barst in tranen los en verwijdert haar floers van 't gelaat). Welnu, wat deert je, lieve?
| |
[pagina 223]
| |
IRMA.
Ik kan niet langer zwijgen, ik moet spreken... FRANK.
Waarom? bennen we niet gelukkig? IRMA.
Ik kan nooit meer een volkomen geluk smaken. Een knagende worm doorvreet mijn arme hart. Ik word innerlijk gefolterd, en hoe gering mijne schuld ook zij, toch wil ik er 't menschdom laten uitspraak over doen. FRANK.
Het menschdom zelf heeft schuld aan de euveldaad. Je werdt geplaatst in een slecht midden, kind; je kwaamt in 't bereik van een kwaad wezen; je werdt, als eene arme plant gekweekt in bedorven lucht en in ongustigen grond. Zooals de bloem verstikt wordt door het onkruid, zooals de kiemen onvruchtbaar worden in eene dorre aarde of in land, waar niets dan distels en doornen opgroeien, zoo is de kroon van je deugd verlept onder den bedorvenden ademtocht van dien slechterik, zoo zijn je lieve handen, lijdzaam en ontkracht, niet meer in staat geweest, het goede te verrichten. Ze strekten zich uit naar het kwade, Irma, omdat je leedt van den invloed des middens, waarin je leefdet. IRMA.
Al goed en wel, maar ik moet spreken... FRANK.
Wat wilje, Irma, bekennen? Maar dan zulje Sander gaan gezelschap houden in 't gevang! IRMA.
Nog liever gestraft dan te wandelen aan je arm, die in den mijne brandt. Spreek ik niet, dan komt Sander vrij, en dan vaar ik net als de rijksontvanger. Ik ben zoo bang voor zijne zware hand.... FRANK.
Ik ben hier om jou te verdedigen.... | |
[pagina 224]
| |
IRMA.
Hij zou ons beiden de baas zijn, ons in een valstrik lokken.... En jij, vooral mijn lieve redder, jij moet leven. Ik wil den djaskaGa naar voetnoot(1) alles zeggen, alles. Hij straffe mij zelfs op overdreven wijze, maar ik wil spreken, omdat ik spreken moet. FRANK.
't Berouw, de wroeging.... (Het hoofd droevig schuddend) dat ontgaat niemand. 't Oog, dat in het graf was, zooals Victor Hugo zei! Men metsele 't geweten in eene krocht, onder eene ijzeren valdeur, de stem zal opdreunen tegen muren en wallen beuken en klinken tot opengedaan worde! Vreemd, vreemd!! 'k Heb meêlijden met je, Irma, innig medelijden....
IRMA.
En als ik boeten moet, Frank, vraag dan, om mij terug te zien, als je van reis weerkeert. Tracht ook te bekomen, dat men mij naar Europa, naar Nederland terugvoere, werk, ijver voor strafvermindering en tracht me te vergeten... FRANK.
Dan juist, gereinigde engel, wiens vleugelen door niet één vlekje bespat werden, ja dan juist, snel ik je in de armen... IRMA.
(Het hoofd tusschen beide handen. Frank wil haar naderen en haar omhelzen; Irma wijst hem af). Nog niet, later misschien, veel later. Ga heen, zie ik duw op den knop (drukt) , ik lever mij over in de handen der justitie; vaarwel, Frank!
FRANK.
Ik wacht en wanhoop niet; tot wederziens! | |
[pagina 225]
| |
4e Tooneel.
Op de GERECHTSDIENAARS, ook de twee VORIGEN.
IRMA.
Is het hof nog vergaderd? GERECHTSDIENAAR.
Ja, mevrouw, men bespreekt de houding van den beschuldigde en men stelt den brief op, die naar het moederland hoeft gezonden te worden... IRMA.
Verwittig den voorzitter, dat de debatten kunnen hernomen worden, daar de eenige getuige leeft. (Gerechtsdienaar beziet Irma met wantrouwen en wijst haar eene plaats aan, vóór het hof, waar zij zitten gaat. Frank af).
| |
5e Tooneel.(Het hof en de jury treden weer binnen. De klok van 't gerecht wordt geluid, en een kleiner publiek, waartusschen ook Frank Jansie, stroomt de zaal binnen. Beschuldigde wordt binnengeleid).
VOORZITTER.
Beschuldigde, herkent je die vrouw daar, welke ons de waarheid zeggen zal? SANDER.
(Gelaat door woede verwrongen)
Zij? VOORZITTER.
Zóó, je herkent haar dus? IRMA.
Heeren voorzitters, heeren leden van de jury, heeren mederaadsleden van het grechtshof, voor God en voor de waarheid, op mijn geweten, die man daar heeft den moord bedreven! | |
[pagina 226]
| |
SANDER.
(duivelsch)
Je hielpt meê (opschudding).
IRMA.
Sander Vion verplichtte mij, den armen heer Hans vriendelijk te ontvangen. Dit was al wat ik deed. Toen hij 't slachtoffer ging halen, trachtte ik te ontvluchten, doch alle deuren waren op slot. VOORZITTER.
Waarom heeft u aan 't gerecht willen doen gelooven, dat u dood was, mejuffer?
(Eene stem uit het publiek). Ik
weet het, heer voorzitter.
VOORZITTER.
Treed nader, getuige! | |
6e Tooneel.OP FRANK, JANSIE.
(Irma barst in tranen los; Sander brult iets onverstaanbaars).
FRANK.
Ik, Frank Jansie, stuurman aan boord van den Wodan, verklaar, dat Mej. Irma Parein, bij middel eener lijfboot ontvlucht is om te ontsnappen aan de woede van den moordenaar, wiens euveldaad ze mij ontsluierde Ik gaf haar den raad, ons vaartuig te verlaten, ten einde aan 't midden te ontkomen, waarin de boosdoener leefde. U kunt het meisje straffen, mij ook beknibbelen, omdat ik niet correct handelde, maar iets zal u niet ontgaan, namelijk, dat wij den moord bekend maakten alsook den dader. Vergeet niet, geachte heeren, dat mejuffer Irma Parrein een braaf kind was, uit eerzame ouders geboren, maar weet dat ze voor zich had dien Sander Vion, wiens stalen, magnetische blikken op haar wogen. Irma had als een juweeltje in de samenleving kunnen schitteren, maar zij viel als een parel op een mesthoop, in een slijkpoel. | |
[pagina 227]
| |
VOORZITTER.
Wie zou haar rein houden, wie zal waken, dat ze goed blijve, indien wij haar teruggeven aan de maatschappij? FRANK.
Ik, heer voorzitter, want zij wordt mijne vrouw. SANDER.
Verdoemd! VOORZITTER.
(eerst gezien hebbend naar zijne mederaadsleden en ze hebbende geraadpleegd).
Stuurman Jansie en Mej. Irma Parein, u zijt vrij, en bij monde van den voorzitter, zegt het hof u beiden dank. Wij zullen nu stemmen over de dubbele vraag: Is Sander Vion schuldig aan den moord? Is hij schuldig en deed hij den manslag met voorbedachten rade? (Het hof verlaat de zaal).
| |
6e Tooneel.FRANK.
(tot Irma, die opgestaan is en op den voorgrond gaat met Frank).
Nu benje gerust, zeg? De hemel weze voortaan onbewolkt, de zon der rechtvaardigheid straalt in uw gemoed, Irma! IRMA.
Heb dank, mijn lieve steun, thans zal mijne hand niet meer beven, als je de mijne drukt. FRANK.
O, hoe schoon benje opnieuw! Je zonnige blik is terug gekomen en schijnt zoo zoet in mijne ziele.... (Houdt hare rechter hand vast en beziet haar met teederen blik).
EINDE.
|