| |
| |
| |
[Nummer 4]
| |
Bilderdijk.
Bilderdijk en zijne plaats in de Nederl. Letterkunde.
I
U in een korte schets, met eenige groote lijnen, niet alleen Bilderdijk te schetsen, maar ook de plaats aan te geven, die hem naar mijne opvatting in de Nederlandsche letterkunde toekomt, schijnt een gewaagd, haast wanhopig ondernemen. Toch wil ik de proef wagen, want als rechtsbeoefenaar, is de strijd tegen alle onrecht mij dierbaar. En onrecht is aan Bilderdijk gepleegd, door tijdgenoot en nageslacht; onrecht wordt hem nog steeds aangedaan, door jongeren, die meenen, dat zijn tijd geheel voorbij is, of ouderen, die maar al te vaak hem doodzwijgen. Onrecht - óók door de eenzijdige hoogschatting en bewierooking van Vondel, onsterfelijken zanger, ja, maar ten onrechte uitsluitend tot Nederland's hoofddichter verheven, waar aan zijn evenknie Bilderdijk ook in dit opzicht een standbeeld, en de hulde aller beschaafden, in even volle mate toekomt.
Voor Bilderdijk's fouten en onvolkomheden ben ik de laatste om een lans te breken. Tegen zijn staats- en wereldbeschouwing sta ik lijnrecht over. Als denker, dat is dus ook als dichter, heeft hij allerminst mijn volle instemming.
Maar als een der grootste geniën, die Nederland ooit heeft
| |
| |
voortgebracht, als den man die onze taal, naar het schijnt, tot de hoogste trappen der volkomenheid heeft opgevoed, als Christendichter, die alleen met de grootste dichterlijke geesten van andere volken te vergelijken is - wensch ik Bilderdijk blijvend gehuldigd te zien. Dat voor hem nog geen sierlijk standbeeld is verrezen, dat zijne volledige werken nog altijd niet zijn uitgegeven en tot het algemeen gebracht, is en blijft een brandmerk, een schande voor de geheele Nederlandsche natie.
Wij moeten onze groote mannen waardeeren, willen wij eerbied voor ons zelf afdwingen in den vreemde. Bilderdijk is een man geweest als Vondel, als Grotius, als Rembrandt. Slechts met zulk een maatstaf is hij te meten. Moge dit eindelijk eens ten volle worden erkend en luide uitgesproken.
Hij was evenwel een genie, zonder evenwicht. Vandaar het vaak raadselachtige, het dikwijls afgebrokkelde en onafgewerkte in zijne geschriften. Lichamelijke oorzaken, overerving, familieen tijdomstandigheden kunnen dit alles verklaren. Doch het is hier de plaats nog niet om zulk een studie uit te werken. Alleen dit, dat onze gegevens zoowel omtrent hem als omtrent vele andere geniale mannen, niettegenstaande den nuttigen stoot door Lombroso en anderen gegeven, nog altijd hoogst onvoldoende en verstrooid zijn.
Alleen door betere gegevens, en door een wetenschappelijk gebruik daarvan, zal men op den duur veel, zoo niet alles, kunnen duidelijk maken. Maar de dooden zijn verdwenen, en van de meesten is tijdens hun leven niets of te weinig opge-teekend en verzameld. Wat weten wij van Shelley en Byron? Wat is ons in dit opzicht, met volkomen zekerheid, bekend zelfs van een Schiller en Goethe? - Hun aller tijdgenoot Bilderdijk is nog veel meer van dit standpunt bezien, een volkomen onbekende. Maar evenals men den boom kent aan zijne vruchten, zoo wijst ook het ongelijke, het wisselvallige, het afgebrokene in het werk van Bilderdijk op dergelijke gebreken en tekortkomingen van lichaam en geest in den persoon, van wien dat werk uitging.
Doch afgezien daarvan, wat blijft ons als nageslacht over?
| |
| |
Schrappen wij uit wat den tand des tijds wel niet weerstaan zal, dan rest ons tóch een letterschat, ontzagwekkend groot en grootsch, en zeer zeker eenig voor een kleine natie. Geen letterschat alleen, kunstschatten óók, als wij denken aan zooveel keurige teekeningen, etsen, vignetten van den dichter en wat dies meer zij. Doch de letterschat is verreweg het voornaamste. Trachten wij dien te overzien.
Als verzenschrijver staat Bilderdijk, onbetwist, gelijk een vorst op den Nederlanschen zangberg, en al moet hij in sommige opzichten voor Vondel wijken, in andere overtreft hij hem weer verre. Doch hoeveel, het is reeds zoo vaak voor doove ooren verkondigd, was Bilderdijk daarnevens. - Welk een rijkdom van prozageschriften op velerlei gebied, welk een alomvattende wereld van kennis! - Hoeveel parelen bergen nog misschien zijn onuitgegeven handschriften, getuigenis óók van een welbesteed leven. In veelzijdigheid van arbeid staat Bilderdijk, als Nederlandsch schrijver tot dusver geheel alleen. Waarschijnlijk, dat een Hugo de Groot met hem te vergelijken is, maar zeker, daarnaast, geen enkel ander.
Gij ziet, ik neem hier Bilderdijk als eén, ondeelbaar geheel. En zoo behoort het ook. Waar veel licht is, is altijd ook veel schaduw. Een groote schaduw op 's mans beeld is voor mij zijn koppige behoudzucht, zijn stijve geloofsvorm, zijn zelden lachende of spottende afgeslotenheid! Want waar Bilderdijk lachte, was het helaas! meest een grijnslach. Doch hoe schitterend zijn de lichtpartijen, die zijn beeld voltooien! In kennis (ik zeide het reeds) is hij waarschijnlijk alleen met een man als Grotius, het wonder zijner eeuw, vergelijkbaar. De verbinding van wetenschappelijk man en scheppend dichter vinden wij slechts bij enkele zeer bevoorrechte schrijvers, zooals bij Dante, zooals bij Goethe, en bij Bilderdijk. Ook de groote Florentijnsche Christenzanger beheerschte al het weten van zijn tijd. Ook Goethe beoefende met geluk zoo niet alle, dan toch de meeste vakken van kennis. In onze eigen letterkunde staat Bilderdijk, wat dit betreft, met geen enkel persoon naast hem. Alleen dit reeds ware reden genoeg voor een dankbaar nageslacht, om hem eindelijk
| |
| |
de volle eer te geven, die hem toekomt.
Naast en boven Grotius, is Bilderdijk tot dusver ook onze grootste philoloog geweest, in den echten, in den diepsten zin des woords. Het gebrek immers, dat bijna alle philologen (of philoloogjes, want op da meesten past het verkleinwoord) aankleeft, is dit, dat zij bijna niets doen dan beschrijven en verzamelen, en dat hun nagenoeg alle scheppend, voortbrengend vermogen ontbreekt. Niet alzoo Bilderdijk. Naast letterkundige oordeelvellingen en taalkundige bespiegelingen, te veel om op te noemen, schiep hij in een langdurig, welbesteed leven een reeks van dichtwerken, waarin wel veel kaf onder het koren ligt, waarin wel veel onkruid onder de tarwe is op te merken - maar die toch, als geheel, een taalmonument opleve-veren zooals nog geen tweede Nederlandsch schrijver voor ons heeft opgericht. Zijn voertuig der gedachten is taal in merg en been, fijn doordacht, diep gevoeld, kunstig gemetseld, voor alle eeuwen gebeeldhouwd, en nog voor onze nieuwere dagen volkomen geldig. Het lezen van Bilderdijk is misschien de beste leiddraad der Nederlandsche taal. Ik voor mij ken weinig buitenlandsche schrijvers die, wat dit aangaat, in één adem met hem verdienen genoemd te worden, die zulk eene beteekenis hebben voor de kennis hunner eigen moedertaal.
Zelfs zijn felste tegenstander (en ik kan wel begrijpen, dat men zijn onbesuisde partijdigheid, het ruwe schelden van zijn laatste tijdperk in hooge mate afkeurt!) zal moeten erkennen dat hij meestal een karakter, een man uit één stuk is geweest. Wellicht ook daardoor, ik zeg het met eenigen schroom, staat hij boven Vondel, die waarschijnlijk altijd sterke dweepzieke en mystieke neigingen heeft gehad, maar wiens overgaan in den schoot der zoogenaamde moederkerk - ik beweer het zonder omwegen - toch geen volkomen vastheid verraadt van godsdienstige overtuiging. Daarbij komt, en er is zelden met alle klem opgewezen, dat Vondel's poëzie, na zijn overgang, in zekeren zin achteruitgang aantoont, het kutholieke in echtkerkelijken zin begint sterk te overwegen, het volkomen vrije uiten der gedachten wordt min of meer gesmoord.
| |
| |
Bilderdijk neemt, met de jaren, wel is waar, in onverdraagzaamheid toe, maar naar 't mij toeschijnt, beweegt hij zich meer dan Vondel in ééne bepaalde richting. Dat beider hoofdwerk uit bijbelsche of aan den bijbel ontleende stoffen bestaat, is wel een bewijs, hoe ons volk tot dusver, meer dan voor den veelzijdigen bloei zijner letteren wenschelijk was, met die christelijke verhalen en voorstellingen doorvoed werd.
Ook Bilderdijk - lag het aan zijn opleiding? wie zal het zeggen - is, met al den rijkdom, de verbazende veelzijdigheid zijner poëzie, toch min of meer vastgeklonken aan den inhoud dier oude boeken, vroeger als heilig en onfeilbaar vereerd, thans door de denkers wegens het vele schoone, dat zij bevatten allerminst verwaarloosd, maar toch hoogstens als eén der beste monumenten van het verleden met vrije en schiftende beoordeeling aanvaard.
Daarom sluit zijn groote naam als 't ware het eerste tijdperk onzer letteren af. Hij ziet meestal naar 't verleden, terwijl een man als Goethe staart naar een verre toekomst.
Maar - hij was, en blijft, een machtige sluitsteen, een hoeksteen voor alle tijden. Laat ons dit nimmer vergeten. Heeft men Vondel met Milton vergeleken, ook Bilderdijk laat deze vergelijking toe, evenals [die (wij zagen het reeds) met Dante. Noemt men de beste namen, dan wordt ook de zijne genoemd, kunnen wij hier Heine nazeggen. Alleen reeds de ‘Ondergang der eerste Wereld’, ofschoon brokstuk, moet worden ingelijfd bij het schoonste en verhevenste, dat het heldendicht bij alle volken, het epos in de wereldletterkunde heeft opgeleverd.
Laat ons de lijnen die 's dichters beeld vormen, nu trachten samen te vatten tot ééne beschrijving. Verheven dichter van eene in hoofdtrekken Christelijke wereldbeschouwing. Grootsch, maar daarbij te ziekelijk om ooit volkomen natuurlijk, echt naïef te kunnen zijn. Schilder in woorden en klanken, zooals een Rembrandt in kleuren, ook aan Rembrandt door den donkeren gloed zijner beschrijvingen herinnerend. Te veel in zich zelf gekeerd, te machtig subjectief, om den hoogsten kunstvorm der letterkunde, het groote drama, te kunnen bereiken, hetgeen
| |
| |
trouwens nog altijd in onze geheele Nederlandsche letterkunde de betreurenswaardige leemte vormt, daar Vondel's drama veel te lyrisch en te episch is om ook aan die hoogste eischen te kunnen voldoen. Maar in epos en in lierdicht een onovertroffen meester. Wat het volkomen kneden onzer taal betreft, de grootste schrijver. Scheppend beoefenaar van nagenoeg alle kunstvakken en wetenschappen. Door verregaande partijzucht en door een echtnederlandsche verblindheid voor het grootsche en verhevene doorgaans miskend, en in zijn volle grootheid nog heden onbegrepen.
Ziedaar mijn schets van Bilderdijk. Trachte ik thans hem zijn nadere plaats aan te wijzen in de Nederlandsche letterkunde.
* * *
Was mijn zooeven gegeven schildering van Bilderdijk een waagstuk - immers zulk een samengesteld wonderwezen, zulk een genie heeft tallooze zijden - hoeveel meer moet ik uwe toegevendheid inroepen, waar het geldt zijne plaats in onze letterkunde te schetsen! In den eigenlijken en volstrekten, althans letterlijken zin des woords moest ik hem daartoe vergelijken met alle schrijvers, die onze taal, sedert Maerlant en vroeger, heeft opgeleverd. En ik zoude dit moeten vervolgen tot aan onzen tijd, want letterkunde is een levend geheel en hij, die haar grondig beoefent is al een zeer bekrompen onderzoeker, wanneer hij zich tot één of meer schrijvers, tot één of meer tijdperken bepaalt en bij voorbeeld het levende geslacht, hoe moeielijk te beoordeelen ook, uitsluit!
Zelfs, wanneer ik op dit gebied niets dan eenige grepen deed, ware het arbeidsveld te uitgebreid. Zelfs dan reeds als ik mij beperkte tot onze schrijvers, die Bilderdijk of in zijne brieven behandelt of met verklarende aanteekeningen uitgaf - zooals Hooft, Huygens, Antonides, van Haren - ware de stof onoverzienbaar, het onderwerp onuitputtelijk.
Ik wil en moet mij dus nóg meer beperken, en wensch Bilderdijk te vergelijken met die Nederlandsche schrijvers, die
| |
| |
ongeveer van zijn maaksel zijn. Wie evenaren min of meer zijn schrijf-, zijn dicht-, zijn denktrant?
Als verzenschrijver, Vondel. Als man van wetenschap, Grotius. Als taal- en stijlschepper, Multatuli. Met die drie groote namen dus waag ik een vergelijking.
En, om zulk eene samenstelling wat frisscher, wat breeder, wat levendiger te maken, wil ik daarna, en ten slotte, Bilderdijk nog even plaatsen naast enkele buitenlanders, wier grootheid hij nabij komt. Ik kies daartoe: Dante en Milton en Goethe. Zulk eene vergelijkende schets zal dus deze kleine proef moeten besluiten.
* * *
Vondel, steeds door Bilderdijk als zijn voorganger hoogvereerd, in latere tijden van zijn leven echter met minder geestdrift aanschouwd en beoordeeld, heeft mèt Bilderdijk de schoonste, meestgespierde, meestblijvende Hollandsche verzen gemaakt. Het buitenland kent ze te weinig. Ook ten onzent wordt Vondel meer geprezen dan gelezen, en kennen weinig Nederlanders zijne beste verzen van buiten. Maar dit in 't voorbijgaan.
Vondel's verzen zijn dikwijls natuurlijker, eenvoudiger en frisscher; hij leefde niet evenals Bilderdijk meestal binnen de enge muren zijner studeerkamer, hij bewoog zich meer onder anderen in een minstens even fel bewogen tijd als het einde der 18de eeuw en 't begin der 19de. Maar Bilderdijk is rijker aan vormen, volkomen doorkneed in al onze schrijvers, in heel onzen vroe-geren taalschat. Staat hij dus soms bij een Vondel achter, hij verheft zich als een reus naast, somtijds boven hem, in menigerlei opzicht.
Als lierdichters weet ik niet, aan wien van beiden den palm toe te kennen. Vondel was groot in 't hekeldicht, in de satire, niet aldus zijn opvolger. Maar daartegenover staat alweer dat Bilderdijk in het leerdicht, en vooral als vertaler, meer en grooter kransen verdient dan Vondel. In beschrijvende dichtkunst, in het
| |
| |
heldendicht staan zij weer schouder aan schouder. Men weet niet, wien het meest te bewonderen, wien hooger te stellen.
Het tooneel ten slotte? Daarin rijst Vondel boven Bilderdijk, het is onmiskenbaar.
Vondel's werk is uitgebreider, het is rijker, het vertoont meer eenheid. Toch is ook door hem het laatste woord allerminst gesproken. Statige en welluidende verzen, voor openbare voordracht geschikt - vloeiende en verheven reizangen en liederen - zij, en zij alleen, maken nog geen volkomen tooneelspel. Het groote Nederlandsche treurspel der toekomst wacht nog steeds op zijn schepper. Afgezien daarvan, ik herhaal het, is Vondel's werk afgeronder, veelzijdiger, meer geschikt voor tooneel.
Maar de adelaar Bilderdijk kan zulk een veêr wel laten. De schrijver Bilderdijk niet minder. Vondel leeft onsterfelijk in zijn vers, en daarnaast in zijn edel, mannelijk en rondborstig karakter; Bilderdijk leeft niet alleen als de dichter, maar ook als de taal- en letterkundige, als de geschiedvorscher en geleerde, die op zoo menig gebied een straal heeft geworpen van schitterend, van tot nadenken opwekkend licht. Als kenner der klassieken staat hij verre boven Vondel. Bij zulk een veelzijdigheid verbleekt de ster van den zoo weetgierigen, zoo leerlustigen, zoo veelwetenden Vondel. Laat ons overigens (evenals Goethe eens van Schiller zei) dankbaar herdenken dat ons volk twee zulke groote mannen, zulke ‘kerels’ heeft voortgebracht.
Utrecht.
Dr. H.C. Muller.
|
|