Onze Stam. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
En tóch kon hen de dwingeland
Nog niet vergeten,
Dat Erin nog zijn slavenband
Niet lief en heeft en kust als eenen pronkersketen;
Dat Erin voort durft zeggen:
‘Veel liever dood,
dan ooit 't hoofd in den schoot
Van eenen Nero neer te leggen!’
En d'helsche dwang
Duurt eeuwen lang
En telkenmaal dat Erin opstond, ras de roede
Van Englands huurlingsheir sloeg het opnieuw ten bloede.
Maar O'Connell rees op, de kloeke tolk
Uit Erin's beemden; zijn tale
Deed hoop en moed weer in de herten dalen
Van 't afgemarteld, uitgehongerd lersche Volk;
Zij klonk, zijn stem,
In 't midden van het nest der bloeduitzuigers zelve,
En al 't hyeengehuil dat klonk in die gewelven
Bleef stil en stom voor hem! -
Toch bleef de slavenband het volk van Ierland knellen,
En elkeen dacht,
Dat O'Connell zijn woord vergeten was, versmacht...
En Engeland mocht Erin weêr en meer nog kwellen.
Maar hoor... en juich van vreugde, O'Connell!
Uw tale werd gehoord, onthouden.
De tijd nu nadert snel
Waar England zelf werpt 't juk van de Iersche schouders...
Wie doet zulk reuzenwerk?
Wie is zoo stout en sterk?
Wie grijpt die ijzren banden
Die England's tijgers zullen muilebanden?
Voor dit verschrikkend reuzenwerk,
Om England d'eewenoude veete af te doen leggen,
Aan goud- en rooverslust den vaarwel te doen zeggen,
| |
[pagina 92]
| |
Daarvoor is Gladstoon kloek genoeg en sterk!
Een razernij
naar geld en heerschappij
Deed England eeuwenlang een broedervolk bevechten,
En slechts wat ruste schonk als 't alles neer kon slechten.
Nog klonk de noodkreet naar en woest
Van 't Volk, dat sterven moest,
In smaad en honger 't Engelsch juk aan 't slepen, dragen...
Als hij, de Grijsaard, op kwam dagen.
Wat plechtge stond! Europa stond verbaasd en stom;
Het jong Amerika hurkt en durft hopen,
Wijl 't Engelsch Volk komt toegeloopen,
't Gemeentenhuis te klein is voor den volkendrom,
En snelschrift, telephoon, bij duizend zitten wachten,
Verlangend, haast versmachten
Om in een wenk, zijn woord
Te zenden zoo naar 't naast als 't vergelegenst oord.
Gladstoon ‘the great old man’ staat op... Alle oogen
Zijn reeds gericht naar hem;
Eenieder vraagt zich ingetogen
Wat hij vernemen zal van zijne stem.
De Grijsaard staat daar pal, die vijftig lange jaren
Voor England's roem, voor 't Engelsch Vaderland
Niets van zijn reuzenkracht, van geest, vernuft, verstand
Een stonde maar zou sparen.
Gladstoon, wien England zoo bemint, zoo hooge acht...
Hij zegt tot England's Maagd, een furie haast geworden:
Gij spreekt van vrede en orde,
Daar gij altijd naar tracht,
Wijl gij niets anders dan geweld
En looze- en sluwe wetten
Verveerdigt om een broedervolk te pletten!
Bloeit dan de vrede maar in een woestijnenveld?
O staak dien broederstrijd;
Leg neer die moordgetuigen,
Die slechts door schrik voor u doen buigen,
| |
[pagina 93]
| |
En zaaien vreeze en maaien nijd.
Die broedermoord heeft u te lang onteerd;
Beken uw misgreep; schenk den Vrede,
Geef Ierland aan de Ieren weder!
Dan wordt gij, Brit, opnieuw het Groot Bretagne weerd
En England hurkt verbaasd als een, die komt te ontwaken;
Op 't hoog gebod van Gladstoon's eedle taal
Begint het onvrijwillig juk reeds los te maken;
Het wil den haat afdoen, die vastkleeft overal...
En Ierland hurkt en hoopt, vol van verlangen
Het juicht en jubelt reeds d'herlevings blijde zangen
Waar O'Connel en Gladstoon's groote naam
Gemengeld zijn te saam.
Oostende.
Dr. Hillemans.
|
|