Onze Stam. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Vlaamsche Namen.Toevallig, vonden wij, deze week, in onze papieren, een nummer van 22 October 1899, van het Antwerpsch morgenblad ‘De Vroegpost’, hoofdopsteller Antoon Moortgat. 'k Herinnerde mij dat dit nummer, vroeger rooskleurig en thans wat geel getrokken al den buitenkant, mij eens uit Antwerpen werd toegezonden, door wien weet ik niet, maar zekerlijk werd het mij gezonden uit reden van het artikel: ‘Vlaamsche Namen’, welk het bevatte en dat ik nu herlas. Het luidde als volgt:
‘Is Rodenbach een Duitsche naam?’ Een abonnent meent, dat de naam der twee bekende dichters Hoogduitsch is. Wij meenen van niet, te meer, daar sommige families van den kant van Iseghem Rodenbag schrijven. Wambach en Selderslach en Rodenbach en andere vindt ge ook met gh. Indien de namen op bach Duitsch zijn, dan beteekent Bach ons beek; zoo kan Wambach wel overeenkomen met Wambeek of Wambeke, maar Wambagh beteekent ook hetzelfde als Wambuis = buis om het lijf of het wum (Engelsch womb = buik) in te bergen). Het Engelsch woord vrouw is wel woman, d.i. womb man = buikmensch, met het oog op de voortbrengtng. Rodenbac of bagh bock is wel degelijk een West-Vlaamsche naam gelijk Rodenbosch en beteekent oogenschijnlijk Knopzak. Rode is het Engelsch woord road, Fransch route, het stamwoord van rijden - reed - gereden (oude vorm van reed = rood). Bag of bagge (Engelsch bag) beteekent zak of buidel. Het werkwoord baggeren beteekent herhaaldelijk baggen, d.w.z. met een zak aan een stok het slijk uit de bedding van rivieren of grachten ophalen. De Antwerpenaars, die boven de 35 jaar oud zijn en de vlieten nog gekend hebben, herinneren zich de baggeraars en slijkscheppers nog wel. In Holland wordt het baggeren nog gedaan. Dit alles bewijst genoeg, dat we niet altijd in Duitschland | |
[pagina 80]
| |
moeten gaan zoeken, waar het de verklaring geldt van zekere namen, die op 't eerste zicht wat Hoogduitsch voorkomen’.
Ik herinnerde mij ook daarop eene terechtwijzing naar het blad gestuurd te hebben, maar of zij aangenomen is geworden, weet ik niet; ik denk neen, daar ik geen nummer met mijn antwoord ontvangen heb. Doch sedert vonden wij nieuwe bewijzen, en ziehier al wat wij aangaande den naam Rodenbach hebben opgedaan. Vooreerst, is het mis, dat er rond Iseghem families zijn, die Rodenbag schrijven; want te Iseghem of er rond, dus te Roeselare, zijn alle dragers van dien naam stamverwanten en schrijven Rodenbach. Naar oude familie-overleveringen zou de naam Rodenbach gegeven geworden zijn ten gevolge van een veldslag, geleverd door Germanen tegen den Romeinschen veldheer Varus. Het bloed stroomde er - als eene beek, of eene beek werd rood gekleurd van het vergoten bloed. Varus is in de Romeinsche geschiedenis geen onbekende naam; men gewaagt er van een Varus (Publius Attius), Romeinsch veldheer onder Pompeus, en die stierf het jaar 45 vóór Kristus, geboorte. Doch de bedoelde Romeinsche veldheer is waarschijnlijk Varus (Publius Quinctilius) die het jaar 6, onzer tijdrekening, naar Germania gezonden werd, waar zijne te zware drukking een algemeenen opstand verwekte, waarvan de vermaarde Hermann (Arminius), een Germaan, aan 't hoofd stond. Door sluwheid van wege Hermann werd Varus in de engten van den Teutenberg gelokt, waar zijne achterwacht verpletterd wierd. Dan trok hij terug, verloor veel mannen in de moerassen, en als zijn leger was uitgeput, stond hij te velde vóór de Germanen, die op hem wachtten. Varus doodde zich in vertwijfeling, en vele oppermannen met hem. Daar werden zijne legioenen verslagen en die overbleven, in slavernij gebracht. Augustus was bij 't vernemen dezer nederlaag zoo getroffen dat hij, tot teeken van rouw, zijnen baard liet groeien, en langen | |
[pagina 81]
| |
tijd hoorde men den Keizer 's nachts in zijne ijlhoofdigheid roepen: ‘Varus, schenk me mijne legioenen terug! -’ Is de oorsprong der roode beek of rothenbach hier te zoeken? Ontving die Hermann of heir-man den bijnaam van Rothenbach, zooals er later een Rodenbach den bijnaam van Wynric (overwinnaar) gedregen heeft? Heden nog in Duitschland is de naam Rothenbach aan verscheidene plaatsen gehecht. Vandaar Rothenbach (Roode beek), dus een echt Duitschen naam, die in Belgie Rodenbach geworden is. Een blazoen in een glasvenster van Rothenbach's burg gevonden, geeft nagenoeg de beteekenis te kennen van den naam en wettigt zijn oorsprong. Het is samengesteld uit een gulden veld met rooden band dwars doortrokken. Die roode band (die waarschijnelijk in twee bogen kronkelt) zou de roode beek of Rothenbach verbeelden. * * * Maar het aangehaalde wapenfeit is zoo schrikkelijk lang geleden! Zoolang zelfs, dat de tijd en de dichterlijke geest van het germaansch volk eene Rodenbach's legende heeft doen ontstaan, die door Baron van Stramberg in zijn ‘Reinischen Antiquarius’ werd opgenomen; doch deze legende bedoelt een ander wapenfeit. Dr Van Puyvelde heeft deze legende vrij na verteld, doch gaf ze niet geheel, als wilde hij haar dwingen tot een symbool te strekken van Albrecht Rodenbach's leven, streven en roem; een slotzinnetje dat mooi zou mogen heeten, indien de steller niet verwaarloosd had, ons een ‘verband’ aan te toonen; want te vergeefs, trachten wij het zoo gezeid symbool op te speuren. Ziehier de legende, naar een uittreksel van het ‘Reinischen Antiquarius’ door Baron van Stramberg aan Rodenbach destijds in 't fransch medegedeeld. Zes mijlen van Darmstadt, hoofdplaats van het Groothertogdom Hesse, in een streek die weleer den naam Odenwald | |
[pagina 82]
| |
(Woud van Odin) droeg, liggen nog de puinen van een ouden burg met klimop en doornen omgroeid. Een toren, waarvan de grondvesten in eene rots gekapt zijn, staat nog recht en boort met zijne kanteelen in de lucht. Daar woonde de woelige en strijdzuchtige Rodenbach, ridder van hooge faam en wijd geducht, wiens hert nooit vrouwenliefde kende. Op twee mijlen afstand, rijzen op een berg de puinhopen van Schnellert's burg, gelijk de ontwrichte en versmeten beenderen van een overgroot geraamte. Daar weet het vertellende volk die akelige plaatsen aan te duiden als passend gelegen voor eene dier legenden, die met den germaanschen geest zoo treffend overeenstemmen. Eens deed de keurvorst een groot steekspel uitbazuinen, dat plaats zou grijpen te Heidelberg, en waartoe de dappere rikken van Rijn, Mein en Necker werden uitgenoodigd. Ridder Rodenbach, die tot den hoogen adel behoorde, trok er heen in groote staatsie, met een pracht van peerden en een gevolg van schildknapen, uitgedoscht in rood en geel, de kleuren van zijn blazoen. Zijn mededingers deed hij bijten in het zand, en van Maria van Hochberg, schoonheidskoningin van 't tornooi, ontving hij den zegepalm. Doch in deze zege, zou zijn liefdetrotsend gemoed de nederlaag vinden. Bij den eersten blik, ontstond de liefde in hem, en aan het feestmaal, dat op het prachtig steekspel volgde, bekende de Ridder aan Maria de gevoelens, die hij niet machtig was langer te onderdrukken; en zeer gevleid schonk zij hem hare hand. ‘Heur hert sloeg aangedaan, heur oogen loegen teeder.
Zij schonk het hem geheel, en vroeg het nooit meer weder’.
Een tijd lang, leefden de echtelingen zeer gelukkig, toen er opeens tusschen hem en zijn gebuur, een veete ontstond tot der dood. Zijn gemalin smeekte hem, zijn leven in geen gevaar te stellen, ter wille van het kind, waarvan zij zwanger ging. Vergeefs. | |
[pagina 83]
| |
Hem dwong de veeteplicht, hij zou vechten. Doch, als hij strijdveerdig stond, wierp zich de vrouw op de knieën, smeekte en bad en wilde hem den weg versperren: - ‘Ga niet, uw hert zal breken’. Een uur later, lagen in de kamer twee lijken; de moeder en het kind... Des nachts in 't woud verschijnt heur geest, heur doode kind houdt zij in de armen. Hij schrikt. Zij spreekt: ‘Gij hebt uw vrouw en kind gedood, aan veeteplicht u offerend. Uw naam zal zijn gevreesd, een teeken zijn van oorlog en van ramp’. In den strijd doodelijk getroffen, stierf hij op Schnellert's burg. Sedert rent hij bij donkere nachten met zijn gevolg de wolken door, en doet de lucht weergalmen van zweerdengekletter. Wanneer in 't rijk ten oorlog wordt geblazen, dan ziet men als rampvoorspellend teeken, zijne schim op de puinen wandelen. * * * Nopens deze spookverschijningen, geschiedden er rechterlijke onderzoeken, waar getuigen onder eed bevestigden wat zij, zoo niet gezien, ten minste gehoord hadden; de laatste verhooren hadden plaats in 1743- 48- 56- 58- 59- 63- 64. Als de oorlog staat om los te barsten, komt het gerucht van den kant van Schnellert's burg; en als hij ten einde geraakt, van den kant van Rodenbach's burg. Onderaan staat nog deze bemerking: Ajoutons que c'est au ch¢teau de Rodenbach que Weber a | |
[pagina 84]
| |
receuilli les légendes, les chants et les motifs originaux qui font la gloire de son oeuvre immortelle, le Freischutz, opéra aussi populaire en Allemagne sous ce titre qu'en France sous celui de Robin des Bois. * * * Het was naar aanleiding dezer legende, dat op zekeren 20 Maart, de archivaris van Leuven, Eduard van Even naar Al. Rodenbach schreef: ‘Dat de stad Leuven in 1355 groote sommen leende van edellieden, ten einde rond de stad versterkingen te bouwen overeenkomstig met haar toenmaligen bloei.’ En van het rekeningen-register van Leuven van 1356 zond hij het volgende uittreksel: In 't jaer ons 's Heren Mo CCOo LVIo, van Sinter Peters en de Sinte Pauwels daghe der Apostelen dat jaer ute soe waren paymeesters, als scepenen: Jan Hersende Rolof Van Redingen, gesworene Jan Van Nethene ende Gylis die Rike. Fo 177: Dit is die lijftocht vercocht den d, omme VII d, sonder af te quitene. In den irsten Lambrecht Van Veltheem, van XL st. XIIIJ Iib, gr... Item Alleit van Rodenbach, Wynrics dochtere, van X st. IIJ 1/2 lib. grote oude... Item Margriet Van Eyck,Ga naar voetnoot(1) Lodewics dochtere, van XX st. VIJ lib. gr. etc. Heer Van Even vroeg zich af, of die Aleit Rodenbach, wier vader den Germaanschen bijnaam Wynrich of Winric (overwinnaar) droeg, verwant was met den Ridder uit de legende. * * * Er dient opgemerkt te worden dat volgens de legende vrouw en kind stierven, en dat de Ridder zelf in het gevecht doodelijk | |
[pagina 85]
| |
gekwetst, naar den burg van Schnellert werd overgebracht, waar hij den geest gaf. Van dien Ridder kunnen dus de latere Rodenbach's niet afstammen. Verders, in eene levensbeschrijving van den blindeGa naar voetnoot(1) van Roeselare, onder datum 1869 lees ik: ‘M. Alexandre Rodenbach est de noble et ancienne race germanique. On trouve le blason de sa familie dans l'armorialt de Siebmacker, public à Nurenberg en 1560. Son aïeul vient s'établir en Flandre au siècle dernier.’ * * * Althans zeker is het, dat Albrechts betovergrootvader Ferdinand Rodenbach te Andernach in Duitschland geboren werd in 1714, en als krijgsgeneesheer deel uitmaakte van den staf van een oppergeneraal, door den Oostenrijkschen Keizer naar België gezonden. Hij trouwde te Rijssel in November 1848 met Johanna Maria Van den Bossche van Wacken en stierf te Roeselare, 17 November 1783. Hij schreef verscheidene werken in het Duitsch over geneeskunde. Zijn zoon Pieter Ferdinand Balthazar, heelkundige te Roeselare, had vijf zonen, waarvan er bijzonderlijk vier gekend zijn: Ferdinand, Constantijn, Alexander en Pieter, daar ze alle vier werkelijk deel namen aan de onwenteling van België en als dusdanig vermeld staan in de werken van Barthels, Royer, de Leutre en andere. Van Ferdinand, den oudste, stamt Julius Rodenbach, die het leven schonk aan Albrecht. Georges Rodenbach, de dichter - d'expression franchise - was de kleinzoon van Constantijn. Albrecht kende waarschijnlijk de legende van Ridder Rodenbach niet, daar wij in zijne nota's er niets over aangeteekend vonden: maar dat hij van duitschen oorsprong was, dat wist hij en was er fier op, te oordeelen naar het sonnet ‘Eene fransche zonde’ welk hij opdroeg aan Georges Rodenbach, en waarin deze verzen voorkomen: | |
[pagina 86]
| |
Aujourd'hui dans l'ardeur de ma pleine jouvence,
je maudis et l'Idée et la Muse de France,
sentant moi pour doubler ma haine de Flamand,
SOURDRE ENCORE EN MON CCEUR NOTRE SANG ALLEMAND.
Waarop Georges antwoordde: ....Quant au reste ne vous étonnez pas
‘qu'un Rodenbach préfère
Au chant du Scalde blond la chanson du Trouvère.’Ga naar voetnoot(1)
Qu'importe l'idiome, qu'importe le vêtement de la pensée,
nous sommes tous deux prêtres de l'Idéal.
Brussel.
Ferdinand Rodenbach.
|
|