Onze Stam. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |||||||
Boekbeoordeeling.Onze Dichters der Heimat, proeve van Dichterstudie door Aran Burfs. - De Vlaamsche Boekhandel, 1909. - 298 blz. Prijs 4 fr. - Geb. 6 fr.Deze smaakvol gedrukte bundel is eene schrander aaneengeregen reeks van recensies over Lod. Adriaensens, H. Broekaert, Cuppens, De Clercq, De Laey, De la Montagne, V. De Meyere, Pol de Mont, Cezar Gezelle, Guido Gezelle, W. Gijsels, H. Haenen, Em. Hiel, Alfons Janssens, L. Lambrechts, Mercelis, G. Roose, A. Sauwen, D. Van Haute, Prosper Van Langendonck, Dr van Oye, Alf. Walgrave, priester Winters. S. heeft bepaald de eigenlijke Vlaamschgezinde dichters van de hand gewezen en enkel toegang verleend aan hen, die den vlaamschen buiten hebben bezongen, anders zou de weglating van een dichter als Ledeganck eene heiligschennis mogen heeten, des te meer Em. Hiel persona grata is gebleven. Het zijn dus geen heimatdichters, maar veeleer natuurdichters, welke in dit fraaie boek aan het woord komen, met hunne eigen kleurvizie of hun trouw afbeeldingsvermogen van vlaamsche landschappen. Enkele kleinigheden verdienen terechtwijzing. Dr Am. de Vos was geen epieker, maar wel een lyrieker en hekelaar van eerste kracht; Gezelle is 't al evenmin. In zijn taairoes, onderscheidt Aran Burfs of Frank Baur dikwijls niet meer de lijn om maar te schilderen en te borstelen, als een heimatdichter of beter gezegd landschapschilder in woorden, die hij zelf is. Zoo maakt hij ook al van Alf. Janssens een boezemvriend van Dr van Oye en laat hij dezen germaanschvoelenden, onpartijdigen dichter studeeren in eene Hoogeschool, welke hij niet heeft bezocht. Het boek is geschreven in eene wonderrijke taal, die ons, leeraars van 't Oostendsch Athenaeum, eere aandoet over onzen gewezen leerling. Spijtig maar, dat onze groote hanzen met zoo weinig aanmoediging bejegenen een jeugdig talent als dat van Aran Burfs, zoo geestdriftig ondersteund door Minister Helleputte, pater Adriaensen en Eerw. h. Picavet. Ik althans heb | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
Frank Baur ‘leeren lezen en genieten’, en 't is van mij, dat hij ‘Lentelevens’ van den meester-schilder Streuvels ter lezing kreeg. ‘Onze Heimatdichters’ berust eigenlijk niet op zuilen van logica, want S. beroept zich beurtelings op Gezelle, die niet is de hoofdman der Jongeren, maar een alleenstaande reuzenfiguur, onnavolgbaar en ook niet na te volgen; op Van Langendonck, wiens stelsels die zijn van de Mont, maar gelouterd aan Duitsche, Engelsche en Hollandsche jongeren. Verder is S. nog wel taalparticularist, doch niet meer zoozeer uitsluitend West-Vlaamsch, want Aran Burfs of Frank Baur heeft nu ook leeren dwepen met Limburg's heerlijke heide, Limburg's zuivere aloude taal, die zoo verrukkelijk kan klinken uit den mond van prachtige dichters als Adriaensen, H. Haenen, van redenaars als Minister Helleputte, Paul Bellefroid, Lode Plessers, inspecteurs P.-J. Maas en J. Stinissen. Wellicht heeft die taal van Limburg's Maasvallei, die mij ook eens in liefde deed wegzinken, den West-Vlaamschen taalparticularist verkoeld en hem breeder horizonnen doen begroeten en liefhebben, zonder daarom het schoone bij Gezelle te versmaden, of hetzelve te overdrijven. Onze Tijd zegt immers zelf in zijn nummer van 6 Dec. 1908:
Nog over Gezelle's zwijgen. - Met belangstelling las ik het verslag over Vermeylen's voordracht over Gezelle. - Al heeft de voordrachtgever misschien weinig of geen persoonlijke betrekkingen gehad met Gezelle toch en slaat hij, mijns dunkens, den bal niet geheel en gansch mis. - Ik heb persoonlijk Gezelle gekend en ben er vier jaar lang (1885-1889) bijna dagelijks in omgang mee geweestGa naar voetnoot(1) en de ervaringe, die ik dan opgedaan heb, durf ik in volgende regelen samenvatten: Gezelle en was geen dichter van beroep ('k meen daardoor dat hij van dichten zijn gewoon werk niet en miek) hij was veeleer (bijzonderlijk in zijn eigen gedacht) een foklorist. Woorden, spreuken en alles wat tot de volkenkunde behoort | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
opzanten, rangschikken, uitleggen: dat was zijn gedurige bekommernisse, zijn dagelijksch werk (zijn priesterwerk daargelaten). Eens noodigde hij mij om samen met hem, met een kleermaker en met den kapelmeester, eene zantersgilde te stichten en wekelijks te vergaderen. Dikwijls vroeg hij mij: hebt ge nog dit of dat woord gehoord? Van dichten en sprak hij nimmer, hoewel hij wist dat ik daar groot belang in stelde Zijn ‘Rond den Heerd’, ‘Loquela’, waaraan hij onzeggelijk veel tijd en moeite besteedde bewijzen ten andere ten overvloede wat voor Gezelle de hoofdzake was. Menig dichtstuk heeft hij gemaakt, om woorden of wendingen te omlijsten die hij opgezant had. (Dus als folklorist). Gezelle was dichter bij gevalle (bijzonderlijk in zijn eigen oogen). Hij dichtte te Rousselare, omdat er gelegenheid toe bestond. Hij dichtte te Brugge, hij dichtte te Kortrijk telkens de omstandigheden het hem afdwongen. Stille gezwegen en heeft hij nooit. Te Kortrijk namelijk miek hij telken jare een dicht voor den pastor van St. Eloy, miek hij ontelbare doodsantjes in verzen voor zijne overledene biechtkinderen en voor anderen als 't hem gevraagd wierd, hij dichtte liedjes om in de Meimaand te zingen in O.L.V. Kerk of voor zijn patronage in ‘Bersaques Poorte’; hij miek eerste Communiedichtjes, huwelijksdichten, enz.; hij vertaalde koorzangen om in de prijsdeelinge der muziekschool te dienen. Nu en dan zelfs miek hij ongevraagd een dicht, 't zij uit opwellinge zijns gemoeds, 't zij, zooals ik hooger zegde, om een opgezant woord of wendinge te passe te brengen. Eindelijk besloot hij er toe zijn verzamelde dichtjes uit te geven. Deze omstandigheid was het en geene andere, die Gezelle weer zijn dichterliere in handen gaf. Hij dichtte om zijn ontworpen uitgave te volledigen en dichtte dan voort, onbewust schier, uit de volheid van zijn dichterlijk gemoed. Zoo ontstond Tijdkrans en Rymsnoer. Die 't beter weet steke zijn vinger op. Remi Ghesquiere.
Maar Aran Burfs, die schoonheidsdronkene, vergeeft alles aan zijn lievelingen en toetst dan ook de meesten zijner besproken schrijvers aan dat buitengewoon phenomen, dat Gezelle heet en | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
dat zekeren dag als een ruwe zonnebrok of een klompige vuursteen in ons vlaamsch landeke terechtkwam. Wie verwezenlijkt het Burfs-Ideaal? S. verklaart zelf, bij velen te zijn te rade gegaan en schijnt het niet oordeelkundig te kunnen staven. Maar indien een groot dichter in wording is, zal hij misschien wel wat van de wilde oerkracht van Gezelle nemen, van de losheid der jongeren, de kleur der particularisten en de klassieke lijnschoonheid der Grieken, die nu ook den studeerenden Aran Burfs hebben bekoord, nadat hij wat te eenzijdig gezelleerd had. Het doet mij genoegen, dat zijn gezichteinder zich heeft verruimd en het vereert ons, zijne oud-leeraars, hem zoo kleurvol te zien schrijven, want hij heeft een boek voortgebracht, waardig van een belezen dilettant van veertig jaren. F. V. | |||||||
Annuaire des Professeurs de l'Enseignement Moyen 1909. -Uit dit boek vol nuttige inlichtingen kan men opmaken, wie zijn recht op pensioen binnen kort zal mogen doen gelden, wie verhoogd werd en wie gedecoreerd is geworden. Jammer, dat ook niet kan vernomen worden, welke de wezenlijke waarde is van zekere plaatsen, want er zijn leeraarstoelen, die meer waard zijn dan andere, uit hoofde van de bijplaatsen die de titularis ook nog vervult. Het kan niet anders, of daar moeten drukfouten ingeslopen zijn in die tabellen, want de Heer X, van het Athenaeum van Y., die 1200 bladz. literatuur leverde en zoovele benoemingen bekwam als zijne collegas te saam in de algemeene wedstrijden, toen hij meedong, werd toch zeker niet vergeten onder de verhoogden? Didaskalos II. | |||||||
Uit de Geschiedenis van Willemsfonds en Davidsfonds, door Paul Fredericq. -Gent, Ad. Hoste. 1909. Deze overdruk, 48 bl. groot, is eene doorloopende vergelijking over de werkzaamheden van de twee machtige Vlaamschgezinde inrichtingen, wier programma vooral bestaat in het doen handhaven der moedertaal. Het papier is veel beter dan dat van ‘De Vlaamsche Gids’ en men leest de brochuur veel | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
liever, in dezen nieuwen vorm. Zóóals al de werken van Paul Fredericq, is ook deze brochuur rijk aan bijzonderheden. We zijn het evenwel niet eens met den S., als hij de werking ten voordeele der gelijkheidswet toeschrijft aan het Willemsfonds en het Davidsfonds. De Vlaamsche Volksraad en Het Nationaal Vlaamsch Verbond deden veel meer in dien zin dan de twee vaak ingedommelde fondsen, wier slaapmutsen de jongeren maar al te dikwijls van de ooren moesten rukken. Wie herinnert zich niet die prachtige betoogingen van Schaarbeek, van Borgerhout, van Oostende, van Verviers, enz. Over het talent van dichter Brouwers heb ik ook een gunstiger oordeel dan Dr. Paul Fredericq; dat hij geen voorbeeldig penningmeester was geef ik gaarne toe, en dat heeft hij ook in andere omstandigheden bewezen, maar een bezield dichter en keurig spreker en breedziend paedagoog, dat was hij. Daar blijkt uit deze bijdrage ook, dat het Willemsfonds op het gebied der vulgariseering van wetenschap meer werk aflegde dan het Davidsfonds. Op strijdgebied zijn W.F. en D.F. vrij lauw en slap gebleven.
F.V. | |||||||
Ontvangen:Jan-Michiel Dautzenberg, door Jacob Stinissen (11 blz.) zijnde eene voorlezing gehouden in de jongste vergadering der Zuid-Nederlandsche Maatschappij voor Letterkunde te Leuven, welke van aard is, om den voordrager veel bijval te doen inoogsten. | |||||||
Engelsche Boeken verschenen in Maart 1909.Dramas and Poems:
|