Onze Stam. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[Nummer 2] | |
P.-J. Brouwers en zijn vertaling van ‘Herman en Dorothea’.Het meesterlijk episch landgedicht van Goethe werd in flinke verzen verdietscht door wijlen Pieter-Jan-Huibrecht Brouwers, geboren, den 6n Augusti 1831, te Stockheim aan de Maas, en overleden te Achel, in Limburg, den 1n Maart 1897. Gediplomeerd onderwijzer, begon hij zijne loopbaan in de hoedanigheid van leeraar aan het Sint Lodewijk's Geslicht te Brugge (1848-1850), werd hierna onderwijzer aan de Stadsschool te Tienen, waar hij in 't huwelijk trad met Anna Deckers. Beslagen in hoogduitsche taal, zoo kreeg hij den leeraarstoel van Nederlandsch en Hoogduitsch aan het college te Tienen, en werd in 1856 tot het ambt van kantonaal schoolopziener bevorderd, welke bediening hij gelijktijdig met het professoraat waarnam. Enkele jaren later, werd hij kantonaal Schoolopziener te Leuven en daarna te Brussel. Hij werd, in 1876, provinciaal inspecteur voor Limburg; in 1879 bleef hij op zijn post, alhoewel geloovig katholiek. Hij kreeg eervol ontslag in 1894, als hoofdopziener in West-Vlaanderen (Ieperen-Kortrijk). In 1897, ontsliep hij, vereerd met de Leopoldsorde, de orde van Waza en het burgerkruis van 1e klas. Onder de voornaamste dichtbundels van Brouwers, noemen wij: Meiloover (1862), Zomerbloei (1869) en Hartelust (1874); verder is hij de schrijver van eene reeks verdienstelijke schoolwerken en van eenige zeer goed geslaagde vertalingen uit het | |
[pagina 38]
| |
Hoogduitsch en uit het Noorsch. De heer Brouwers was een breede geest; hij was christelijk zonder dweepzucht, en hem mag als vaderlander geen afbreuk worden gedaan, daar hij, niettegenstaande verschil van meening, de liberale regeering diende, toen velen ervoor bedankten. Voor Vlaanderen stemde hij meermalen geestdriftig zijne lier; zijne gedichten over de Maasvallei zijn overtogen met een waas van dichterlijke ontroering; en als hij hooger tonen aansloeg, als in zijn gedicht Jacob van Maerlant, koos hij als leus, wat hem ter deeg heeft gestempeld: ‘Vrij van ziel en van geen meening slaaf’. Over Meiloover betuigde wijlen Em. Vanden Driessche: ‘De dichter heeft eene warme en koene ziel, die bij 't lichtste snaargetokkel ontvlamt voor taal en vaderland’. Over zijn Maerlant uitte zich Vader Rens in de meest geestdriftige bewoordingen. Uit zijn Hartelust nemen wij 't volgende stroofje: ‘Ginds rijst ze, schoon als uchtendgoud,
De streke met heur toover;
Ginds, waar de Maasstroom, breed en stout,
Langs wilgen stoeit en elzenhout,
Door lisch en kroedweschloover:
Die streek... een frissche bloemensprei,
Dat is mijn Maasvallei’.
En toen in 1870, onze broeders van over den Rijn gezegepraald hadden, juichte dichter Brouwers: Laat nu de jubeltonen schallen,
Mijn broeders van den Rijn, van Elbe en Oderkant!
De Nederlander, eerst van allen
Juicht mede in 't zegelied, dat losbarst door het land,
Waar 't edel bloed der groote vaderen
Van 't heilig Duitschland, nog door de aderen
Heromstroomt van hun kroost, de trots van 't frissche Noord.
Omkranst uw hoofd nu met laurieren!
| |
[pagina 39]
| |
Laat hoog uw zegevanen zwieren.
De Fransche hydra viel - en duurzaam vreelicht gloort.
Triomf, ik groet den gloriewagen
Van 't kloek Germania, omhuld met eertrofeên.
'k Hou de oogen op het Noord geslagen,
En blijf mijn oorsprong waard met onverwrikbre leên'.
Karel Stallaert wist hem ook hulde toe te zwaaien in zijn verslag over den vijfjaarlijkschen prijskamp. Misschien was Brouwers geen verdienstelijk penningmeester van het Davidsfonds, maar een ‘middelmatig’ dichter was hij nietGa naar voetnoot(1). Dit blijkt andermaal uit deze flink geslaagde vertaling. Alvorens een oordeel te vellen over een poëet, moet men hem van naderbij bezien dan door het beneveld kijkglas der politiek. Dikwijls was ik te gast in de familie Brouwers en hoorde dan uit den mond van dien keurigen dichter onze taal zoo heerlijk weerklinken, dat ik hem beschouwen mag als een dergenen, die mij met liefde vervulden voor eene onberispelijke Dietsche spreektaal. En nu geef ik het woord aan den bewerker in zoo vloeiende verzen van Goethe's klassiek meesterstukje. F.V. |