Onze Stam. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
Quinten Massys en Hans Memlinc.vóór de Fransche Omwenteling, waren de meeste kerken en kloosters, het stadhuis en de gildenlokalen van Antwerpen, echte musea van schoone kunsten. Overgroot was het getal schilderen beeldhouwstukken, waarmede zij pronkten. De heeren Fransche Republikeinen van 1794, die alhier zoo grof den baas speelden, legden de hand op die schatten, welke zij deels tegen eenen spotprijs verkochten, deels medevoerden naar Parijs. Aan dien roof herinnert Julius De Geyter, in zijne heerlijke Rubenscantate. Tot hen, die, na onze kunstpaleizen en kerken te hebben geplunderd, met tergenden overmoed juichten over Vlaanderens val, zegt de dichter met echt vaderlandsche fierheid: ‘O Dwingelanden!
Als van de wereldkaart, met uw bebloede handen,
Gij Vlaandren af dorst vagen, waart ge ontzind;
Dan straalde u van de wanden,
Dan straalde u van gewelven,
In uw paleizen zelven,
Nog Vlaandrens glorie blind!’
Een enkele tempel bleef van dat vandalenwerk gespaard, St. Jacobskerk namelijk, dank zij haren pastoor, die er toe besloten had, den burgerlijken eed af te leggen. Daaraan is het toe te schrijven, dat S. Jacobs nu nog een menigte kunstjuweelen bevat, die haar het voorkomen geven van een waar Museum. Alles wat maar eenigszins tilbaar was en der moeite waard, namen de Franschen mee. Alleen de volgens hen onbeduidende knoeistukken lieten ze hier. Onder deze Croûtes, bevond zich gelukkig het drieluik van Quinten Massys, dat zij, meer nog dan wat anders, als ouderwetsch werk, onwaardig oordeelden, om in den Louvre te worden geplaatst. Zoo komt het, dat wij in 't bezit zijn gebleven van een der meesterstukken onzer school, en van de wereldkunst. | |
[pagina 227]
| |
Dat feit schoot mij te binnen, bij het vernemen wat, vóór eenige dagen, in het museum van St. Jansgasthuis, te Brugge, is gebeurd. Wie van groote kunst houdt en in Brugge komt, zal het Vlaamsche Nurenberg niet verlaten, zonder er een bezoek te brengen aan het St. Jans Museum. Die kunstgalerij is niet groot, maar Hans Memlinc bevindt er zich gansch en geheel. Hij veropenbaart er zich krachtig en heerlijk, zegt A.J. Wauters, in zijne groote beelden van heiligen en begiftigers uit het Mystiek Huwelijk van Ste Katherine; aandoenlijk en ontroerd, in de schilderachtige paneelen van de Aanbidding der drie Koningen; godvruchtig, kinderlijk, lieftallig in de olieverfminiaturen der Ryve van Ste Ursula; levendig en manhaftig in het overschoon portret van Van Nieuwenhove. Na vierhonderd jaar, blijft Memlinc's kunst nog immer jong. Het is eene dier symphonieën, bekent Fromentin, die nieuwer schijnen te worden, naarmate het oor er meer naar luistert. Het is de groote kunst, in hare volste uitdrukking.
* * *
In al zijnen roem, troont Memlinc in St. Jan's hospitaal. Men treedt er binnen met eerbiedige ingetogenheid, en fluistert malkander zijn indrukken toe, als in een heiligdom. Terwijl nu onlangs eenige kunstlievende bezoekers in stomme bewondering stil bleven voor dien ongeëvenaarder luister, kwam als de wind binnengestoven een dame, die, te oordeelen naar haar schitterend toilet en den klemtoon, waarop zij Fransch sprak, tot den high life parisien moest behooren. Vergezeld was zij van eenen gids, een Bruggeling zeker, die fier was de welwillende aandacht van zoo'n voorname mevrouw te mogen trekken op de kunstschatten zijner geboortestad. Gansch verslagen, ontgoocheld, bleef de Fransche bezoekster staan. ‘Eh bien,’ sprak zij haar geleider toe, ‘si c'était pour me montrer ça, ce n'était pas la peine de me faire descendre de voiture’; en zichtbaar misnoegd trok zij heen. | |
[pagina 228]
| |
Het geval van die Fransche Mevrouw der XXe eeuw en Hans Memlinc deed mij denken aan de heeren Republikeenen van 1794 en Quinten Massys. Jacob Stinissen.Ga naar voetnoot(1) |
|