Onze Stam. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
[Nummer 6] | |
Kritiek en Taktiek.De ongegronde verwijten, waarover wij de Vlaamschgezinden willen wreken, schijnen in de noodlottige studie van den Heer Vermeylen meer bepaaldelijk gericht tot de Vlaamsche Volkspartij, die het evenzeer moet ontgelden, als het Nationaal Vlaamsch Verbond. De Heer Vermeylen bespreekt de eischen der Vlaamschgezinden op gerechtelijk en militair gebied, namelijk op de bladzijden 31 tot 34 der uitgave zijner studie van 1905. Ziehier vooreerst, hoe de schrijver de Vlaamsche strijders behandelt, die met den Heer advocaat-generaal bij het hof van beroep te Gent oordeelen, dat ‘in het Vlaamsche land, het Vlaamsch de taal van het gerecht moet zijn,’ en onverpoosd eischen dat zulks eene wezenlijkheid worde. ‘Dat vóór eene Vlaamsche rechtbank Vlaamsch moet gesproken worden, schrijft Vermeylen, neem ik zonder verdere bewijsvoering aan: het is een ongehoord feit, dat een mensch kan aangeklaagd en veroordeeld worden in een taal, die hij niet verstaat, en het pleit weinig voor het billijkheidsgevoel onzer vierscharen, als zij dat niet erkennen. ‘Maar als men de kritiek der instelling aandurft, waarom gaat men niet tot het einde toe?... ‘Vertaalt de juridische taal in 't Vlaamsch, het baat een | |
[pagina 218]
| |
eenVoudig mensch maar weinig: elk woord zal hem een vreemd werktuig schijnen, waarmee men hem de keel toestropt, en hij zal alleen vermoeden, dat al die ijzeren wetten, die men vóór hem laat knersen, gemaakt zijn, om de voordeelen van eenigen te beveiligen. De ‘taalstrijder’ bekommert zich gewoonlijk daarom niet meer, of het recht misschien geen warboel van leugens is, waardcor ons al 't onnatuurlijke der maatschappij opgedrongen wordt; of dat onnatuurlijke zelf niet noodwendig de overgroote meerderheid der misdaden voortbrengt; - of een mensch een ander mensch wel mag veroordeelen en straffen? Als hij 't in 't Vlaamsch doet, dan hoef ik daarover niet verder na te denken, antwoordt de flamingant, die eerst en vooral flamingant is. En werpt het gezag hem die verbetering toe, de eenige, die hem wenschelijk scheen, dan blijft hij zoet zitten en acht zich voldaan, en is bereid de vervlaamschte instelling met den uitersten moed te verdedigen.’ Zooals men ziet, is de taktiek de van ouds gekende: om gemakkelijk te zegevieren over de lieden, die hij bekampt, kleineert of bespot, dicht de schrijver hun gezegden of gedachten toe, welke niemand hunner ooit gesproken, geschreven of zelfs gedroomd heeft. Wie heeft, inderdaad, ooit gezegd of te verstaan gegeven, dat de hervorming in taalopzicht van het gerechtswezen in het Vlaamsche land hem de eenige wenschelijke scheen? Dat die hervorming, na 78 jaar rechtmiskenning, wel de dringendste in onze gewesten is, dat zal geen echte, bewuste Vlaming betwisten; en vermits alle partijen ten onzent, die en andere Vlaamsche rechtsherstellingen slechts als bijzaken beschouwen, waarmede zij zich maar onledig houden als de Vlaamschgezinden ze er toe dwingen, blijven wij onzen taalbroeders toeroepen, zich door de noodlottige taal van den kritiekschrijver niet te laten van het eenig recht spoor naar ons volksrecht afleiden. Ligt overigens gansch de strijdtaktiek van den schrijver niet besloten in die ongehoorde dwaasheid door hem uit de lucht gegrepen en den flaminganten driest naar het hoofd geslingerd, | |
[pagina 219]
| |
als verklaarde zij zich bereid de vervlaamschte instelling met den uitersten moed te verdedigen! Van waar komt zulke bewering? Waar is de Vlaming te vinden, uit wiens mond of pen de heer Vermeylen zoo iets ooit vernam of kon verstaan? Het groot verwijt van den schrijver tot flaminganten gericht, is dat de taalvraag hen doorgaans belet, door te redeneeren tot den grond der aangeraakte zaak. Willen wij den schrijver eens in zijne opvatting navolgen op rechterlijk gebied, dan staan wij ten slotte met hem voor de uiterste vraag: ‘of een mensch een ander mensch wel mag veroordeelen en straffen?’ Verder kan Vermeylen niet; maar dan dagen wij hem ook uit, eenen anderen uitweg te vinden dan theocratie of anarchie. Het oppergezag toevertrouwd aan eenen stedehouder Gods op aarde: paus, Kalif, groot lama, tsaar of... profeet van het positivismus, als hoogste en zuiverste vertegenwoordiger der vergoddelijkte menschheid in ons tranendal! Hier in het Westen van Europa zou de keus wellicht beperkt blijven tusschen een Hildebrand Gregorius en een Auguste Comte. Zoo niet weze elk zijn eigen rechter, aldus het droombeeld volledigende van den dichter, die reeds zong: ieder weze zijn eigen Koning en zijn eigen Paus! Doch, in afwachting, dat dit ideaal van ultramontaan of anarchist verwezenlijkt zij - hetgeen vermoedelijk in de eerstvolgende eeuwen niet zal gebeuren - verkiezen de nuchtere Vlaamschgezinden de bestaande rechterlijke instellingen in het Vlaamsche land te doen grondig wijzigen, naar den aard en de behoeften van ons volk, zonder daarom, welke andere mogelijke verbetering ook, te versmaden. Maar vergeten wij niet, wat de Heer Vermeylen in zijnen brief herhaaldelijk vroeg in aanmerking te nemen: hij was nog in de studentenjaren, toen hij zoo onbezonnen schreef; de hoogleeraar van heden zou welzeker zoo'n onbekookten kost niet meer opdisschen. Mocht daarmede het gestichte kwaad maar hersteld zijn, herhalen wij op onze beurt. | |
[pagina 220]
| |
‘Wat betreft de herinrichting van 't leger - daar neemt de eerbied sneller af, - is men zoo monomaan niet gebleven’, schrijft Vermeylen verder. ‘De Vlaamsche Volkspartij vergt bijv. eene merkelijke vermindering der jaarlijksche begrooting van oorlog, en drukt eenige andere uiterst platonische wenschen uit. Maar eigenlijk komt toch alleen de taalvraag ernstig ter sprake, waar van de ‘rechten des Vlamings’ gewaagd wordt. Een Fransch commando verstaat de Vlaamsche soldaat niet; maar begrijpt hij dan ooit wat hem bevolen wordt! Hij mag geen wil meer hebben, hij is een machine, die niet begrijpen moet, en ook nooit begrijpt. Men vindt het een zeer onnatuurlijken toestand, dat de beste krachten van 't land door het kazerneleven verrot worden - de statistiek is leerrijk! - Als schrootbrakers en houwitsers ze niet vernietigden om de belangen van eenige groote nijveraars;... men weet dat het militarisme het verval van den zedelijken geest is. Zal doorgaans de flamingant het militairisme zelf aanvallen? Hij verlangt eerst dat de commando's in 't Vlaamsch gegeven worden. Verkrijgt hij 't, dadelijk wordt het leger een heilig iets. Zoo verdedigt men alle staatsinstellingen, die de ontwikkeling van het volk belemmeren, als in die instellingen het Vlaamsche taalrecht maar geëerbiedigd wordt. Wie ‘Vlaming boven al’ is, bespreekt eindelijk niet meer of een instelling goed of slecht is: Zij moet vervlaamscht worden, verder gaat hij niet. Hij zal wellicht beweren, dat hij wel verder gaat, maar dat voorloopig alle menschen van goeden wil zich moeten samenscharen ter onmiddelijke oplossing der taalvraag, buiten alle andere vragen om, die op den achtergrond geschoven worden. ‘Maar.................... Wie eene gedeeltelijke hervorming van 't leger wil, die acht eigenlijk het militarisme toch goed. Elke gedeeltelijke hervorming maakt eene in-den-grond slechte instelling jonger en hechter.................... ik wil niet verbeteren wat in onzen weg staat, het moet vallen. | |
[pagina 221]
| |
Hier weeral dezelfde taktiek dus. Wie zegde ooit dat voor hem het leger een heilig iets zou worden, zoodra het vervlaamscht werd? Waarom, ten andere, de overige eischen der Vlaamsche Volkspartij op militair gebied uiterst platonische wenschen genoemd worden, is niet uitgelegd. Wilden wij hier nogmaals met den schrijver door redeneeren, dan zouden wij met hem besluiten: het leger moet vallen. Radikaal zijn de oplossingen van den kritieker voorwaar: geen gerecht of leger meer, en dan verdwijnen al onze grieven ineens, natuurlijk. Uiterst dapper, waarachtig, of hoogst kinderachtig. Doch de kritieker vergete niet, dat het leger zoowel als het gerecht, ten onzent grondwettelijke instellingen zijn, en, dat om ze af te schaffen, de Landkeure dient gewijzigd te worden.Ga naar voetnoot(1) Welnu, de opgedane ervaring heeft ons geleerd hoe moeilijk zoo iets gaat, en wij durven niet beginnen uit te rekenen, hoevele menschengeslachten zullen na ons moeten komen en verdwijnen, vooraleer onze grondwet veranderd worde in den zin door hem aangeduid. En zouden wij in afwachting moeten vrede nemen met de gansch fransche inrichting van een leger, waar de Vlaamsche soldaten de meerderheid uitmaken? Maar blijven wij Vermeylen's eigen wensch indachtig en besluiten wij nogmaals: zijn geschrijf was ongerijmd studentengewauwel. Om te eindigen, willen wij den schrijver een vriendenraad geven: dat jongelingsschrift is den volwassen man onwaardig. Bij nadenkende Vlamingen werd het schouderophalend onthaald; bij onnadenkendenden stichtte het veel kwaad. Doem dat ongelukkig stuk ten vure; schrap het uit de lijst uwer werken. Uw naam zal er bij winnen, en niemand zal iets verliezen, integendeel. Vlaamsch en Vrij. |
|