Een der indrukwekkendste feesten, die de Vlaamsche Beweging in de jongste twintig jaren hebben gekenmerkt, was het feestmaal aan Julius De Vigne bij deze gelegenheid aangeboden.
In de ruime zaal van het Van Crombrugghe's Genootschap verdrongen zich ruim 500 Vlaamsche kampers, de kern van het Vlaamsche volk mag men zeggen. Noemen wij er maar eenigen: S. Florus, Cuperus, Van Dooselaere, A. Cornette, Jan Van Ryswyck, Julius De Geyter, Max Rooses van Antwerpen; August Couvreur, F. Reinhard, H. Haerynck, Emm. Hiel, Karel Bogaerd van Brussel; hoogleeraren Wagener, Swarts, Fredericq van Gent; Julius Vuylsteke, H. Fredericq, Ad. Hoste, Gondry, Julius Sabbe, en zooveel anderen.
Het was daar dat De Vigne deze plechtige verklaring aflegde: ‘Wij zijn het eens over de beteekenis van de betooging van dezen avond. Wij bevestigen dat, in tegenstrijd met hetgeen anderen wenschen, in de hoodfstad van Vlaanderen, waar negen tienden der bevolking slechts Vlaamsch spreken, wij eischen, dat onze moedertaal niet meer geduld worde op het stadhuis als eene bedelares, die beschaamd is over hare lompen, maar dat zij als eene koningin daar heersche in volle bezit harer rechten.’
De redevoering van Vuylsteke was zoo indrukwekkend dat zij in druk werd uitgegeven en in 't Vlaamsche land op duizenden exemplaren verspreid.
Vuylsteke zegde daar met klem:
In 1886, na de verkiezing te Gent, waarin de liberalen en namelijk onze vriend De Vigne geslagen werden, riep de Vlaamsche Wacht, orgaan van het Davidsfonds, opgesteld door Frans De Potter, triomfantelijk uit:
‘De Vlaamsche partij heeft te Gent gezegepraald. In de vier Vlaamsche gewesten is er geen enkele vertegenwoordiger meer van den... parti de la France. In Brabant is er nog een.’
‘De eenige overgeblevene van den parti de la, France was niemand anders dan de door en door Vlaamschgezinde burgemeester van Brussel, Karel Buls.’
‘Deze schandelijke beleediging’, voer Julius Vuylsteke voort,