| |
Julius Sabbe.
De lieve tooneelzaal van het Zwart Huis te Brugge was volgestroomd met eene zee van nieuwsgierigen, van dewelke de meesten belangstellenden en zelfs vrienden waren. Het Brugsche Willemsfonds trad zijn zes-en-dertigste maatschappelijk jaar in, en Julius Sabbe, ondervoorzitter, zou gehuldigd worden, niet alleen als ondervoorzitter, doch benevens al zijn overige verdiensten, als stichter van de afdeeling. Maar wie maar even zijn hoofd binnen steekt in onze viaamsche middens, weet, dat Sabbe veel meer is dan een eenvoudig stichtend ondervoorzitter. Ook was de feestviering, waarvan hij de held was, oneindig
| |
| |
grootscher dan die, welke een eenvoudig burger zou ten deel vallen.
Julius Sabbe is de grijze leider der Brugsche vrijzinnige Vlamingen geweest, de vormer van zoovele talentvolle Vlaamschgezinde politici, denkers en sprekers en tevens een zaaier en levenwekker in Vlaanderen en de beide Nederlanden. Hij staat bekend als een onzer flinkste redenaars, en wordt steeds in één adem genoemd met een Jan Van Rijswijck, een Jan Van Beers, een Kiewit de Jonge, een Pol de Mont, als het sierlijke sprekers geldt, die kunnen boeien en verrukken. Hoe kon het anders, of die grootsche betooging van zondag 6 December moest in ‘het Zwart Huis’, heel het vlaamsche liberale Brugge samenroepen; hoe kon het anders, of de hoofdmannen der vlaamsche liberale beweging zouden dit publiek nog luister bijzetten, of allen zouden aan die indrukmakende menigte het hunne bijbrengen om Julius Sabbe te verheerlijken in de hem toekomende verhoudingen.
Het publiek was puik, alhoewel verscheiden; men trof er onder meer aan, advocaten, leeraars, magistraten, geneesheeren, beambten; verder vele oudleerlingen van den heer Sabbe; leden van het Willemsfonds, het Van Gheluwe-Genootschap, twee scheppingen, de eene van den gevierde, van letterkundigen en taalminnenden aard, de andere van zijn boezemvriend en zielsverwante Van Gheluwe, welke om hare strevingen op het gebied van muziek, tooneel en maatschappelijke toestanden, eerder diep in het volk grijpt.
Op het tooneel prijkt de vlag van de van Maerlantszonen, een studentenkring, ingericht onder het eerevoorzitterschap van Julius Sabbe en zijn verdienstelijken leerling Frans Retsin; langs de andere zijde des verhoogs, blaakte de driekleur van het 't Zal wel Gaan, het studentengenootschap, waarvan Julius Sabbe eerlid is en waartoe ook zijne twee zoons, de novellenschrijver en dichter Maurits Sabbe en de eilaas, veelbelovende Herman destijds hebben behoord.
Eene rilling van belangstelling doorliep de zaal, plots en onverwachts: de Brabançonne en de Vlaamsche Leeuw weer- | |
| |
galmden, en Vader Sabbe kwam binnen, geleund op den arm van Maurits en omringd door de h.h. Delanier, Senator, Max Rooses, conservator van het Plantijn-Museum en Sabbe's oudsten vriend; Hoogleeraar J. Vercoullie, algemeen secretaris van het Willemsfonds, Minnaert, eereopziener, algemeen voorzitter van het Willemsfonds, Dr. Paul Fredericq, hoogleeraar, Alb. Thooris, volksvertegenwoordiger, Frans Retsin, stichter van het Zwart Huis, V. De Veen, voorzitter van 't Brugsche Wïllems-fonds, den folklorist de Cock, enz. Menigeen droogt een traan af, daar Julius Sabbe niet meer is de springlevende Vlaamsche leeuw en de radtongige redenaar van voorheen, maar allen blijft hij toch lief en dierbaar, zelfs is hij 't nog meer geworden voor hen, die weten, dat hij niet alleen veel heeft gestreden, maar ook veel heeft geleden. Julius Sabbe verloor zijn tweeden zoon, die reeds tot primus in de natuurkunde in den hoogeschoolwestrijd was uitgeroepen geworden; een jaar geleden, ontviel hem zijne moedige vrouw, bijna schielijk, terwijl iedereen zou gedacht hebben, dat heur kloek gestel haar nog een kwarteeuw zou gespaard hebben. We zagen haar, een paar jaar geleden ten harent, heuren echtgenoot oppassend als eene wakende engelin, en later nog op eene concert-voordracht, door de Van Maerlantszonen ingericht en waar wij 't woord voerden; daar was ze nog verschenen, namens heur man, met dat deftig en innemend vlaamsch voorkomen van voorbeeldige huismoeder...
Het concert, dat de overhandiging van het album omlijstte, was in zekere gedeelten gemoedelijk en in andere merkwaardig in kunstopzicht. Mej. Julia Pontus opende het feest met een Scherzo in re door Chopin, uitvoering, welke onberispelijk geschiedde. Eene alleenspraak ‘Het Katje’ werd gezongen door Mej. Marie Lepez op eene kinderlijk - onhandige wijze, en de oude Sabbe deelde in de pret van dat kleintje, dat met zijn katje zooveel last had. Die woerden waren overigens van hem zelven, en hij was 't, die Hinderyckx muziek ingaf op welgemaakte verzen als de volgende:
‘Was ons huisje niet geschuurd,
| |
| |
Wij ook liepen in de buurt,
Lustig in de sneeuw gaan rollen
Mannen maken, bergen bollen!...
Maar gij hebt nu fel misdaan
Met uw witte laarsjes aan.’
De ‘Kriekenoogst’ werd al even onbeholpen lief voorgezongen door Mej. Hilda Dumon, het dochterken van Dr Dumon, een van Sabbe's oudleerlingen.
‘Pachter plukt zijn krieken af
Rijpe, roode, volle bollen,
In den zomergloed gezwollen...’
Zoo zingt Sabbe, en zijne jeugdige vertolkster doet heur best, om iets van al 't schoone van 's dichters versjes te doen tot zijn recht komen.
‘Zeg eens pachter, weet-je 't goed!
Hoe die kindren alle dagen
Kwamen van uw vrucht verjagen’.
En het snoepsterken besluit, tot ieders genoegen:
‘Hé! zei pachter: goed om weten;
Van die krieken zult gij eten.
Loon naar werken, dat is wel!
Rijpe krieken, rood en vol.
Vangt er heel uw schootje vol.’
Het was de knappe kunstzanger Fontaine, die zich had laten inschrijven met het ‘Weverslied’ uit de Cantate ‘Klokke Roeland’. Op het laatste oogenblik verhinderd, werd hij vervangen door den heer Willem Sabbe, een verdienstelijken zanger, vader Sabbe's derden zoon.
En het klonk nu eerst helder blij uit 's zangers mond:
| |
| |
‘Lijk het zonneke lacht door de ruiten’
Om dan statig en breed te galmen in plechtig gedreun:
‘En daar, daar waakt op het werk, wekt in 't gevaar de
Mejuffer Emma de Veen, de dochter van den voorzitter van
het Brugsche Willemsfonds, vertelde dan met luchtigen zwier
van Sabbe's ‘Zwaluwen langs de Rei’.
‘Komt gij van 't land der zon, mijn zwaluwen, ons verkonden,
Dat nieuwe gloed hier wekt nieuw leven op,
Dat liefde toovren zal met scheppend hartgeklop?...
Hoe vloeide uw vlucht hierheen? Is wat gij zoekt gevonden,
Wordt ge aan 't verlaten Brugge als boden toegezonden?
Bouwt dan een nest van hoop aan eiken geveltop!’
En nadat het laatste vers, dat als zonnig gestraal door de
zaal scheen, werd toegejuicht als een perel echte poëzie, ver-
namen wij van ‘Brugge's Lazaronen’ die
‘slapen meê den tooverslaap, waar Brugge in ligt’
en die zouden willen hand aan den arbeid slaan maar tot werkeloosheid zijn gedoemd gewerden, tot wanneer de Maere's en Sabbe's droom verwezenlijkt werd. Ik, die den schrijver van de Lazaronen als een onverzoenlijken doctrinair beschouwde, voelde mij toch wat bekomen van mijne vroegere meening. De gevierde was immers de heilbode, de werkgever, of liever om zijn eigen woorden te bezigen, de gewachte ‘Tooverprins’ met het ‘wekkend liefdewoord’.
Mej. Beckers, eene begaafde zangeres, die waakt op het juistuitbeelden van iederen toon in al zijn malsche rondheid, zijne wegsmeltende zoetheid of verdoffenden weemoed, vertolkte de ‘Stella Matutina’ van Sabbe en Benoit, gedicht en getoon- | |
| |
zet voor Tante Rosalie, Benoit's liefdevolle verpleegster; 't kwam zilverig pinkelen, aan der hemelen boog, en men voelde zich omwalmd door den wierook
‘wolkend in dank uit het vat onzer harten!...’
En wat te zeggen van ‘Een Lenteriddertje’, dat we een eerste maal hoorden op het Kongres te Kortrijk? Het is een eenvoudig juweeltje, dat gedicht, en de toonkundige vatte al de jeugdige frischheid, den bloemendons en den uchttenddauw van dien door weiden en landouwen wandelenden lenteprins. Men weet niet of men weenen of lachen zal, bij 't hooren van dat ontroerend referein:
‘Mijn riddertje, heil, wij bieden u dus
In 't nieuwe leven, den wellekomskus!’
Pol de Mont betrad alsdan het verhoog en huldigde Julius Sabbe, die niet alleen is een Gentenaar, die Brugge bemint als een tweede moeder, maar ook heel Vlaanderen liefheeft en zelfs voor gansch Nederland of nog liever voor gansch Neder-Duitschland zijn hart kloppen voelt. Conscience, zegde spreker, heeft in boekvorm de helden van 1302 onsterfelijk voor de oogen van de beschaafde wereld getooverd. J. Sabbe heeft als ziel van de Breidelcommissie, met H. Coppieters 't Wallant, Janssens-Bauwens en anderen meer, met hen doch aan hun hoofd tiegende en ze steeds aanmanend voort te rukken, het elfde Julibeeld verwekt, waarop heel de beschaafde wereld blijft staren als op den Halletoren. Maar Sabbe was ook zelf dichter, zooals blijkt uit de voorgedragen poëzie, waarvan enkele staaltjes meesterlijk mogen heeten en die de Mont fier zou zijn te onderteekenen. Met dien dichterlijken blik gewapend, peilde Sabbe voort in ons heerlijk verleden van welstand, grootheid en roem, en daarvan wilde hij de bron opnieuw doen vloeien, die sinds eeuwen lag gestremd, en zoo kwam tot stand, wat door Antwerpen en Oostende wel eenigszins met naijver wordt aangeke- | |
| |
ken, doch niettemin heel Vlaanderen ten goede komt. Sabbe en de Maere - en misschien Sabbe nog het meest - wilden Brugge niet alleen Vlaamsch als in 1302, maar ook rijk en welvarend, als ten tijde van de Neringen en Gilden.
Julius Sabbe heeft het belfort van Brugge, maar ook de belforten van al de vlaamsche steden liefgehad; had hij eene voorliefde voor Brugge, toch diende hij de belangen van heel Vlaanderen, van den algeheelen Nederlandschen stam.
Hij was ook een man van karakter, een Vlaming uit één stuk, die nooit verloochende, wat hij éénmaal had aanbeden.
Als leeraar vormde hij veel apostels voor de vlaamsche zaak; en te dier gelegenheid stippen wij volledigheidshalve aan, dat hij de meester was van Frans Retsin, Alb. Thooris, volksvertegenwoordiger, Kamiel De Bruyne, oud-schepene te Gent, Aug. Liebaert, schepene te Oostende, van de Vereecke's, de Van der Cruyssen's, de Dumon's, van Mr. A. Deuninck, eereprijs in 't Nederlandsch, evenals Retsin, van ondergeteekende, enz.
De redenaar Sabbe had behoefte, niet alleen door het woord maar ook door het schrift, lucht te geven aan zijn gemoed en blijvende sporen te laten in den geest van het vlaamschlezend publiek. Vandaar het aandeel, dat hij nam in den opstel van den Halletoren, van den Brugschen Beiaard, van het Nederlansch Museum, van Germania; melding dient hier ook gemaakt -wat de feestredenaar schijnt te hebben uit het oog verloren -van de studiën over Vlaamsche Folklore, door hem met Vermast in het licht gezonden en van zijn prachtige studie over Peter Benoit, die niet alleen een denkbeeld geeft van den reuzenstrijd van Peter Benoit, maar daarenboven in poëtisch proza weerklinkt als een lange huldehymnus.
Pol de Mont verklaarde op te loopen met Sabbe's ‘Zonnewachten’ - Brugge's Lazaroni - en vroeg oorlof, om het gedicht andermaal voor te dragen, wat nu juist niet noodig was, maar toch benevens eene zelfvoldoening voor beide dichters, tusschen hen ook een band sluit op het gebied van de democratische denkbeelden. ‘Julius, ik vind dat eenvoudig prachtig!’ betuigde Pol de Mont ronduit, en of hij meespreken mag...
| |
| |
Sabbe is inderdaad een geboren dichter, maar zijn redenaarstalent heeft den poëet gehinderd en in den weg gestaan, ook de bekommernig, om aan Brugge veel stoffelijk welzijn te verschaffen.
Om zich heen, ijverde Sabbe gedurig, zegde de Mont, tot verspreiding van beschaving, tot het kweeken van vlaamsch bewustzijn in zijne leerlingenschaar. Hij was een gloedvol Flamingant, die zich telkens gehinderd voelde door den katheder, om zijn heele ziel uit te storten, maar hij zette zijne taak voort in de zaterdagavondzittingen van het Willemsfonds. Steeds was hij een vlaamschgezinde uit één stuk, maar ook een Germaan, zelfs een Europeaan en een wereldburger vóór anderen er ooit aan dachten. Julius Sabbe, leeraar aan het athenaeum, ‘Schoolmeester van den athéneé’ kon dat alles bewerken, omdat hij was een welbespraakt verreblikkend ziener. Hij was de roepstem van het verachterde West-Vlaanderen, de klepel van Roeland's klok, die beweging bracht in het ontzielde lichaam van Brugge, en daartoe wezenlijk in staat was met zijn harmonisch ontwikkeld wezen van flamingant, dichter, redenaar, rechtschapen mensch en eerlijk en trouw verdediger van Brugge's, Vlaanderen's en Nederlands's levensbelangen...
Toen de storm van toejuichingen, na Pol de Mont's toespraak eenigszins tot bedaring was gekomen, stond Brugge's, Senator, de heer Delanier, recht, en verklaarde fier te zijn, namens het Willems-Fonds van Brugge, een huldewoord te voegen bij al het reeds gesprokene. Door den heer Senator werd terecht verklaard, dat Julius Sabbe de grootste redenaar was van Vlaamsch België en enkel werd op zij gestreefd door Jan Van Rijswijck en in zekeren zin door Pol de Mont. Vroeger kon men de welsprekendheid van Sabbe gepaster vergelijken met die van Jan van Beers, wiens dichterlijkheid ook bij hem aanwezig is, terwijl hij ook iets wegheeft van Arthur Cornette's klassieke sierlijkheid. Een album werd dan door den heer Delanier aan Prof. Julius Sabbe aangeboden; het bestaat uit bijdragen van de meest bekende dichters, prozaschrijvers en strijders van het Vlaamsche land.
| |
| |
Daar sprong de jonge stadsbibliothecaris Eugeen Everaerts, uit Oostende, recht, en overreikte den grijzen Jubilaris de twee deelen van Weissmann's kunstgeschiedenis. In echt gloedvolle bewoordingen maakte hij zich ten tolk van de zeer talrijke Oostendsche afveerdiging en vertegenwoordiging nl. bestaande uit de h.h. Dr. Eug. Van Oye, Prof. F. Van den Weghe, Prof. Van den Bogaert, E. Goormachtigh, E. Everaerts, B. Vercoullie, Dr. Vuylsteker.
De heer Minnaert, voorzitter van het Algemeen Bestuur van het Willemsfonds, roemde Sabbe's werkzaamheid in enkele vurige volzinnen.
Prof. Dr. Paul Fredericq begroette met innig genoegen, het eenparig optreden van de bijzonderste vlaamsche steden op het heugelijke Sabbefeest. Antwerpen is zoo geestdriftig gestemd als Gent en Oostende, zegt spreker, en komt langs de poort van zijn naam den achtbaren grijsaard te gemoet, al heeft hij vooral Brugge's stoffelijke naast Vlaanderen's zedelijke belangen gediend.
Sabbe is een Gentenaar die de Arteveldestad werd ontstolen, maar zijne kennis heeft benuttigd met zijn talent tot opbloei en ontwikkeling van het heerlijke Brugge, zooals het geworden is, dank zijn invloed, zijn zwoegen, spreken en schrijven.
Dr. Max Rooses, die behoort tot de 't Zal wel gaan - generatie van Sabbe, voegde nu heel snedig bij, dat, wat de feestheld had gedaan, verricht werd voor Brugge, maar tegen geen enkele andere stad; hem was het te doen al de vlaamsche steden welvarend te zien, dus ook Brugge, dat het meest verarmd was, ten einde zijne medemenschen te doen deelen in zijn ideaal van vlaamsch-, vrij- en beschaafd zijn.
Namens de Brusselsche afdeeling van het Willemsfonds overhandigde de heer ingenieur A. Matton eene bloemenschoof aan Mej. Sabbe, na een roerend woord aan den trouwen vriend van Benoit, het edele kind van den sluismeester van Harelbeke. De hr. Martens, voorzitter van 't Zal wel gaan, stak nu een speech af tintelend van jeugdig lyrism.
Door zoovele eerebewijzen diepgetroffen, nam thans Dr. Maurits Sabbe het woord, om namens zijn vader de schenkers van het
| |
| |
album, de schrijvers, zangers en andere medewerkers tot het feest te bedanken.
Het kinderkoor, woorden van Sabbe en muziek van Van-Gheluwe werd nu voorgedragen, en het was een aandoenlijk schouwspel, deze kinderkens een bloemenregen te zien strooien over den man, die alles heeft gedaan wat in zijne macht was, om dat Brugge groot te maken, dat hij daarenboven nogmaals in het koor ‘Aan Brugge’ levendig en schoon wenschte.
Mej. Pontus, eene uitstekende klavierspeelster, voerde nu uit Schubert's Wanderer-Fantazij. Mijn Moederspraak is een statig en heerlijk gedicht van Klaus Groth, waarop Peter Benoit zeer afwisselende muziek schreef: het werd in gewoon Nederlandsch door J. Sabbe overgezet, en het is in dien vorm, dat het mooie lied weergalmde in de ooren van die duizenden geestdriftige toehoorders. Mej. Beckers zong dit lied met ongehoorden bijval en werd terug op het tooneel geroepen.
De Feest- en Strijdzang (J. Sabbe en Peter Benoit) verheerlijkt de Clauwaerts, de Geuzen en het Nederlandsche Vaderland. Wat 'n heerlijk slot was dit lied, zooals het door Willem Sabbe in al zijn breede pracht werd ontplooid als een vaandel, in wiens plooien de welsprekende en dichterlijke kampioen zich heel zijn leven, maar thans als het ware in een glorielaken, heeft gehuld, tot verwezenlijking van zijnen zoo schoonen veelvuldigen droom.
Een feestmaal greep hierna plaats, en hier regende het draadmaren van gelukwenschingen. Onder meer moeten worden vermeld twee snelberichten, het eene van Mevr. Dr. Kiewit de Jonge uit Dordrecht, het andere van Prof. Block, op wetenschappelijke omreis in Italië.
Zoo vierde Brugge den Man, die meeleefde den strijd van eene halve eeuw voor welstand, kuituur, schoonheid, hou en trou; en Vlaanderen, 't vlaamschvrije Vlaanderen jubelde meê; Nederland zelf, waar Sabbe overal bekend staat als flink redenaar, deelde in die vreugde; maar Sabbe is niet alleen vlaamschen neerlandschgezind, hem is de germaansche beschaving vooral dierbaar, daar hij ze voortreffelijk gezond en stamverwant acht met de onze. Wel zong hij eens ‘Het Vaderland is nooit te
| |
| |
klein’ maar tevens wilde hij toch binnen onze enge grenzen de mannelijke poëzie van Klaus Groth doen weergalmen op de wagneriaansche tonen van Benoit's vikingsmuziek....
F.V.
|
|