Onze Stam. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
[Nummer 4] | |
In de Vlaamsche Normaalschool te Lier.Ga naar voetnoot(1).Als Voorzitter der Jury, zij het mij toegelaten, in deze plechtige omstandigheid, een stond het woord te voeren. Met de meeste belangstelling, heb ik in deze Normaalschool, de werkzaamheden gevolgd, welke bij het afnemen van het eindexamen worden gevorderd. Ik heb de heeren normalislen aan het werk gezien; ik heb hun opstellen gelezen, hun antwoorden gehoord en geluisterd naar hunne lessen in de oefenschool. Ik ben getuige geweest van de orde en de tucht in dit gesticht; van sympathie tusschen leeraars en leerlingen, van de verstandhouding onder de studenten. Er huist hier een groot gezin, waar liefde, eendracht en ijverige plichtsbetrachting den arbeid doen gedijen en het leven zoo aangenaam maken. Uw werk, Heeren asdpirant-onderw., bewijst, dat uwe professors zich gewetensvol, met kunde, wijs beleid en doorzicht van hunne taak hebben gekweten; en dat gij, ieder in de mate zijner krachten, het meeste voordeel hebt weten te trekken uit de lessen, welke zij u hebben gegeven. In naam van het Staatsbestuur, en in mijn eigen naam, wensch ik u geluk; U, heeren Bestuurders en Professors, omdat gij de zaden van kennis en deugd zoo mildelijk hebt uitgestrooid; U, | |
[pagina 154]
| |
heeren adspirant-onderwijzers, omdat die korrels bij u, op geen. harden grond zijn gevallen.
* * *
Gij hebt thans het diploma voor het 1. onderwijs verworven; uw volhardend pogen wordt beloond; de eerste stap is gedaan op den weg, die leidt naar het edele doel, dat gij beoogt: de opvoeding van de kinderen des volks. Gij zijt gediplomeerd! maar dit wil niet zeggen, dat er geen verdere voorbereiding wordt gevergd, om met vrucht te arbeiden op het uitgestrekt gebied der school. Door aanhoudende studie, dient gij het werk, dat in deze normaalschool, zoo gelukkig werd aangevangen, voort te zetten, en zoo goed mogelijk te voltooien. Wat zoudt gij zeggen van den bouwmeester, die de hechte grondvesten tot een monument legt, daarna zijn werk staakt, en zich niet verder bekreunt over de uitvoering van zijn plan? In deze normaalschool, werd uwe vorming als onderwijzer niet voltrokken; dat weet gij; dat hebben u de leeraars dikwijls genoeg voor oogen gehouden. Er werd hier enkel de grond voorbereid, het fondament gelegd; de voltooiing van het gebouw wordt aan U overgelaten. Daartoe zult gij komen, door eigen studie en ondervinding, door een behoorlijke voorbereiding der lessen, door den omgang met bekwame vakgenooten. Een onderwijzer moet studeeren, zoolang hij zich wijdt aan de opvoeding der jeugd. Hij moet op de hoogte blijven van zijnen tijd; van den vooruitgang in het onderwijs, van de verbetering der methoden en leermiddelen. Hij moet van ieder leervak oneindig meer weten dan hij, strikt genomen, met het oog op het programma, aan zijne leerlingen hoeft mee te deelen. Hoe beter hij die leerstof machtig is, hoe dieper hij die heeft doorgrond; hoe gemakkelijker ook, hoe aantrekkelijker, hoe aanschouwelijker, hij die zal weten voor te dragen, en hoe heerlijker de vruchten van zijn lessen zullen wezen. De onderwijzer onderwijst slechts zoolang wel, als hij zelf | |
[pagina 155]
| |
wel medeleert; hij arbeidt slechts zoolang met jeugdige frischheid, als hij den jeugdigen geest in zich te behouden weet. De studie van verdienstelijke werken is voor den jeugdigen onderwijzer, als de aarde, die de tengere plant met levensvocht bedeelt; als het water, dat hare wortelen verfrischt en haren stengel versterkt; als de liefdevolle zonnestralen, die de bloemen openkussen en de vruchten doen rijpen. Hoofdwerken moeten de dagelijksche kost van den onderwijzer zijn; tijdschriften en brochuren, eene versnapering op zon- en feestdagen. Maar wilt gij uit die hoofdwerken een blijvend nut trekken, keert er dan dikwijls naar terug. Leest en overdenkt liever een goed boek honderd maal, dan honderd boeken een maal. Multum legendum, non multa. Gij zult u tot alle leervakken bekwamen; doch, gelijk de verstandige hovenier al de bloemen van zijnen gaard met goede zorg omringt, en er toch een bloemeken bloeit, dat hij met voorliefde aankweekt, met meer nauwgezetheid beschut tegen stremmende koude en verzengende hitte, zoo hebben vele onderwijzers een wetenschap, die hun bovenal dierbaar is; die zij, in hunne vrije stonden, tot hun geliefkoosd studievak maken. Sommigen onder u zullen de muziek, de letterkunde of een ander vak, met voorliefde beoefenen; dat is schoon; dat is prijzenswaard; maar zij verwaarloozen dan ook de andere vakken van het programma niet; zij houden immer voor oogen, dat zij op de eerste plaats opvoeders der kinderen zijn.
* * *
De onderwijzer dient ook zijn lessen met zorg voor te bereiden; en er wordt hem aangeraden, een klasboek te houden. In het belang van meester en leerling, hoeft in het klasboek niet enkel het onderwerp van elke les aangeteekend; maar ook het plan der les, in zijn groote lijnen: de verdeeling der leerstof, met aanduiding van leergang, leervorm, leermiddelen en toepassing op iedere les. Maar daartoe wordt dagelijks een ernstige voorbereiding gevorderd. | |
[pagina 156]
| |
Is het noodig, stil te blijven, bij de vele voordeelen, welke een zorgvuldige voorbereiding der lessen verschaft? Te doen uitschijnen hoe er de orde door bevorderd wordt? Hoe zij den meester met de leerstof dieper bekend maakt? Hoe er zijne voordracht bij wint, in klaarheid, bondigheid en aantrekkelijkheid? Hoe er, in één woord, heel zijn onderwijs den weldoenden, zegenrijken invloed van ondergaat? De onderwijzer diende, iederen avond, eenige stonden te besteden aan het onderzoek zijner rekening; en gewetensvol te overwegen, wat er in zijne school, gedurende den verloopen dag, is voorgevallen; hoe hij te moede is geweest; wat hij gedaan heeft voor zijn leerlingen, en hoe deze te zijnen opzichte gestemd waren.
* * *
Heeren adspirant-onderwijzers, gij hebt thans het hoofd vol heerlijke idealen; vol hoop en moed trekt gij de wereld in. Ik wil u niet ruw ontgoochelen; maar ik mag u toch wel zeggen, dat de baan, die gij inslaat nu eens kronkelen zal, door woestenijen, dan eens door een zalig eden; dat gij zult proeven zuur en zoet; maar wat er ook gebeure, handelt altijd naar de ingeving van een rein geweten; stelt uwe plichten boven alles. Houdt diep in het harte geschreven de gulden lessen, die gij in deze normaalschool hebt ontvangen; en waar gij dan ook moget treden, in het labyrint van het leven, weert uit den grond de ruige distelplant, en strooit alom het goede zaad met volle hand. Dan zal uw werk gedijen; dan zal deze normaalschool mogen bogen op de kweekelingen, die zij heden de wereld inzendt. Dat wensch ik u van harte, Mijnheer de Bestuurder, geachte Heeren Professors, en U, toekomende opvoeders van de kinderen des volks! |
|