| |
De Taal. - 1.
De taal u kenmerkt, mensch, te midden van de dieren;
Waar hond en kat, en peerd en os, daar staan zoo stom
Of één en zelfd geluid steeds uit hun kele tieren
Of mallekaar bezien, stilzwijgend dwaas en dom,
Zult gij, in Noord en Zuid, of waar gij, mensch, mocht zwieren
En uws gelijken vindt in gansch het schep'lendom,
Zult g' hooren, hoe de taal kan de gedachten stieren
En spreekt de liefde en haat, in wel en wee alom.
Waar 't slimste en rapste dier slechts één gebaar kan maken
Daar heeft de mensch alléén die eed'le gaaf der sprake...
Het is de taal, die elk gevoelen mededeelt.
Zij smeekt, gebiedt en straft; zij dreigt, verwijt of streelt.
Zij tolkt in toorn en vreugd; drukt uit den kleinsten wensch
Van kleinen en van groot: de taal is gansch de mensch.
| |
| |
| |
De moedertaal. - II.
O lieve Moedertaal, o grootste van de schatten,
Gij, 'lijk de moedermelk, die d'eerste krachten schonk
Aan 't lichaam, gij aan het verstand ook eerst deedt vatten
Al 't schoone, dat de geest met volle teugen dronk.
Wat ook het gansch heelal aan wonderen bevatte
In moeder's taal en klank, zoo klaar het voor ons klonk,
Dat gansch het leven lang het niets meer kon bespatten
Daar het, als eelgesteent', door stof en duister blonk.
De Moedertaal de standaard is, dien men ziet wappren
Op hut en op paleis. Zij wuift op 't kamp der dapp'ren,
Zij klinkt oneindig zoet bij wieg en treurt bij 't graf.
Geen deftig volk stond ooit dien kostbren schat nog af!
Het houdt gelijk aan d'ademtocht, aan taal en tolk,
Want sterft zijn taal, 't sterft zelf: de taal is gansch het Volk!
| |
De Vlaamsche taal. - III.
Aloude Vlaamsche spraak, gij puik der dietsche talen,
Zoo rijk in woorden, wendingen; in klank en zang,
Gij honigzoet kunt zijn, 'lijk 't lied der nachtegalen
Of stormen 'lijk het rot, bij wilde windgedrang.
Gij kunt met kleuren als 't penseel der schilders malen;
Gij klinkt gelijk de klok, die in den toren zwangt...
Gij kunt verheven zijn: een stem der hemelzalen
Of smeekt 'lijk 't kindje, dat aan moeder's mantel hangt.
Geen taal kan boven U, o edel Vlaamsch, zich stellen
Die een Van Maerlant vondt, een Vondel, een Gezelle,
O tale die voort klinkt langs Lei en Maas en Schelde.
| |
| |
O taal van Breydel en de taal van d'Artevelden.
Die U niet boven al, uitheemsche sprake mint,
Hij is geen Vlaming meer, hij is een bastaardkind!
| |
Wat moet ons Vlaamsch zijn? - IV.
De scepter in de hand, gij grootste macht der aarde,
Waar moet uw plaatse zijn? Uw plaatse is op den troon!...
In d'Hoogeschool vooreerst, waar gij het licht verklaardet
En 't schonkt als milde melk aan ied'ren Vlaamschen Zoon...
Uw plaats waar in 't gerecht, waar g'optreên zoudt vol waarde,
Wijl men nu met U spot en 't Vlaamsch er dient tot hoon...
Uw plaats in 't leger waar!... waar men die schande spaarde
Van voor het Vlaamsche bloed te geven 't Fransch voor loon...
Uw plaats waar ook, o Vlaamsch, in Kamer en Senaat!
Die zich daar wil begeên, maak dat hij U verstaat!...
Een wederzijdsche plicht doet elk de tale leeren
Waarmeê men met elkaar behoorlijk kan verkeeren...
Dit is ons recht, dit eischen wij, noch meer, noch min!
In 't Vlaamsche land, de Vlaamsche taal wees Koningin!...
| |
Wat wordt er gedaan voor 't Vlaamsch? - V.
Ter kleine, laag're school durft men wat Vlaamsch aanleeren,
Dat weldra wordt versmoord in Middel-Hoogeschool.
Wat spruit daaruit? Dat 't Fransch bekleedt de plaats van eere
Alleen wordt hoog geschat en 't Vlaamsch.... raakt op den dool!
Met 't Fransch alléen komt men ov'ral; men kan regeeren;
En hij, de Vlaming, wierd een slaaf waar m'aan bevool!
| |
| |
De kloof der standen ziet men dagelijks vermeeren......
Geen redding kent het Volk, wien men zijn tale stool!
O maakt dan maar veel schoone, nuttelooze wetten......
Als 't kiezing is, komt uwe min voor 't Vlaamsch trompetten;
Men redt geen Volk tenzij men acht geeft op zijn spraak......
Hoe langer gij nog wacht, hoe wreeder wordt de wraak!
Want vroeg of laat, de Vlaamsche Leeuw recht zijnen kop,
Wat walsch is valsch is! Weg! Het Vlaamsch prijkt eens ten top.
| |
Wat moest men doen voor 't Vlaamsch? - VI.
Hoe 't Vlaamsch in 't Vlaamsche land weer in zijn eer herstellen?
Er zijn drie middels... drie... Een hoogeschool... is één.
Waar vier miljoenen Vlamingen, die wij reeds tellen
Hun zonen leeren doen in 't Vlaamsch... in 't Vlaamsch alleen!
Het tweede: nog eens d'Hoogeschool, waar 't Vlaamsch zal wellen
Als bron van liefdedrank, die stelt het Volk tevreên
Daar het zijn oude taal weer in gebruik ziet stellen
En klagen kan zijn nood, daar elk verstaat zijn beên!
En drij... nog d'Hoogeschool, die 't Vlaamsch doet hooge achten.
En maakt dat iedereen zijn kennis zal betrachten...
Daar zijn in 't kort de reddingsmiddels alle drij...
Die van 't Vlaamsche Volk een deftig Volk zoûn maken
Dat niet 'lijk Pool en Ier zijn tale moet verzaken.
't Vlaamsch zonder Hoogeschool blijft louter liefhebb'rij.
|
|