Onze Stam. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Van Talent en Karakter.Het denkershoofd gebogen, de oogen starend in de oneindige verte - het onbegrensde schoone - met eene houding van diepe overweging of van medesleepende verrukking, omringd van zoete stilte, den geest vol heerlijke beelden, het hart overstroomd van bezieling, zóó stelt zich het volk gewoonlijk den kunstenaar voor. Dank zij het wonderbaar instinkt, dat dóórstraalt uit alle ontboezemingen van het volk, uit zijne naïeve liederen en zijne legenden, zijne spreuken en spreekwoorden, zooals in zijne kunstgewrochten, heeft ook hier het volk zich den kunstenaar weten voor te stellen, zooals hij werkelijk is en moet zijn. De kunstenaar is een denker, een droomer, een bezielde... In zijn geest welt het onbekende, het zoo onduidelijke, onstoffelijke op, dat later misschien een heerlijk kunstwerk worden zal, dat van lieverlede weelderig tieren zal en opgroeien, gestreeld door den adem van het genie, gebakerd door de stralende zon van het talent, en eindelijk als een geurige rozeknop, tot eene prachtige, betooverende, kleurige bloem ontluiken zal. Rondom hem fladdert in zwierige vlucht de goddelijke fantazij en toovert beelden glanzend van schoonheid vóór zijn oog. In zijn machtig brein, teekenen zich in zachte, nog onduidelijke trekken, de vormen van het Ideaal, van het droombeeld, dat hij hartstochtelijk bemint, dat hem met ziel en zin aan hem heeft gekluisterd, dat hij wil en zal bezitten. O! welke zielevreugde, welk hemelsch genot, wanneer hij het Ideaal, het zoo vuriggewenschte in zijne macht zien zal, wanneer hij het in de boeien zijner fonkelende verzen zal hebben geklonken of verlevendigd op het doek, in heerlijke kleurenschakeeringen ofwel gebeiteld in het zuiverste marmer! Dat is zijn droom, het doel zijns levens! En wat kan den kunstenaar voordeeliger zijn voor de vorming van zijne kunst, het opwellen van zijn genie, dan de eenzaamheid? Ver van hem al het platte, het alledaagsche van het leven, | |
[pagina 105]
| |
het ruwe gewoel der wereld, waar alleen dierlijke driften, zucht naar winstbejag, afschuwelijke hartstocht en sluwe berekening heerschen - ver van hem het woeste stemmengeraas, dat hem tot de ontgoochelende werkelijkheid terugroepen en uit den heerlijken droom doen ontwaken zou. Alleen de stilte moet hem omringen. De kunstenaar moet alleen zijn met zijn genie; de indrukwekkende stilte stemt hem tot mijmeren; het talent, dat in zijn boezem sluimert, ontwaakt en bezielt hem; geen wanklank der buitenwereld stoort zijn ‘extase’; hij zweeft ver boven de aarde, met uitgespreide wieken, als een adelaar, te midden der hemelsche sferen. Een goddelijk muziek murmelt hare verleidende melodij aan zijn oor; hij voelt zich, zooals de Grieksche priesteressen bij 't geritsel van 't gewijde eikenloof, diep bewogen, een jeugdiger bloed golft door zijne aderen; zijne kunstenaarsziel is opgetogen. Niets laat zulke diepe indrukken na dan de stilte en de eenzaamheid werkend op 's menschen gemoed. Wie voelde zich niet weemoedig gestemd, des avonds, aan den oever der zee? doch niet op het strand van eene onzer schitterende badsteden glanzend van licht en luister, maar op een verlaten plekje aan den voet der duinen, ver van het ijdel gewoel en het prachtvertoon, daar waar de diepe stilte alleen wordt onderbroken door den langen, eentonigen zucht der zee; tegen den hemel, teekent zich in zwarte hoeken het donker gevaarte der duinen; alles is eenzaam en treurig, het hart is gestemd tot mijmeren, het gevoelt beter en inniger, het gemoed is getroffen en geboeid door die stilte. Een druppel poëzij valt in ons hart... De eenzaamheid doet het ingeboren talent ontkiemen, loutert 's kunstenaars gaven, verheft, veredelt hem en herschept het talent tot eene glorierijke, heerlijke kunst... Wie het wilde gewoel, het geraas van het leven verkiest boven de indrukwekkende, bezielende eenzaamheid, wie de driften en hartstochten liefheeft boven de mijmering, de lichte fantazij; wie de jacht naar geluk en fortuin hooger schat dan de meeslepende jacht naar het Ideaal en de Kunst, heeft geen kunstenaarsziel en wordt geen kunstenaar, doch wat zijne gron- | |
[pagina 106]
| |
dige kennis van 't leven en van zijne medemenschen hem schenken kunnen, is een karakter. Niets sterkt den mensch zoozeer als het leven, het werken en zwoegen van het bestaan; men denke enkel aan wat Schiller in zijn onsterfelijk gewrocht ‘Das Lied von der Glocke’ heeft gezongen: Der Mensch muss hinaus
Ins feindliche Leben,
Muss wirken und streben
Und pflanzen und schaffen
Und wetten und wagen
Das Glück zu erjagen.
Doch niet altijd mag de mensch met hem, na tallooze jaren te hebben gestreefd naar geluk en rijkdom, eindelijk met den glans der overwinning op het gelaat en de wonne in het hart erbij voegen: Da strömet herbei die unendliche Gabe,
Es füllt sich der Speicher mit köstlicher Habe.
Niet altijd draagt 's menschen zwoegen weelderige vruchten; toch schenkt het leven den onvermoeibaren werker eene kostbare gave, die hem zal opbeuren in de wanhoop, die hem sterken zal in het verdriet en hem den moed geven den levensbeker tot op den bodem te ledigen: Wilskracht, moed, kennis van 't leven, ondervinding, met één woord: een karakter. Het leven heeft den jongeling van zijne prilste jeugd af, opgenomen als de wind een graankorrel meedraagt op zijne machtige wieken; alles heeft hij gezien, alles heeft hij geleden. De vreugde heeft haar opwekkenden zonnestraal in zijn hart laten glijden; de liefde heeft hem het zaligste genot doen smaken; in verrukking heeft hij kunnen uitroepen: O dass sie ewig grünen bliebe
Die schöne Zeit der goldnen Liebe.
| |
[pagina 107]
| |
Nooit nochtans heeft hij de wereld der fantazij, der onstoffelijke genietingen, der betooverende droombeelden van het reine kunstgenot gekend, maar de werkelijkheid is hem met ruwe schreden, met barsche stem te gemoet gekomen, heeft hem aangegrepen en meegevoerd. Het ongeluk heeft hem menigen traan doen storten, de harde slagen van het noodlot heeft hij gevoeld; en menige gapende wonde bloedt nog in zijnen boezem. Maar het ongeluk, de duizenden wederwaardigheden des levens hebben hem van lieverlede geharnast tegen de wisselvalligheden van het lot, hij is begaafd met stalen moed, met onplooibare wilskracht, met een persoonlijk eigenaardig karakter; hij is een man, het leven heeft hem tot ridder geslagen. De verzen van een warmen Vlaming mag hij met fierheid op zich zelven toepassen: ‘Wees man en houdt u recht,
Buig nooit en buig voor niemand!’
(Dr E. Van Oye).
Merkwaardig is de invloed die de omgeving, de levenswijze, de opvoeding uitoefenen op 's menschen lot. De eenzaamheid draagt machtig bij door de geheimzinnige macht der stilte, tot het ontluiken van een talent, tot de wording van een kunstenaar. Het gewoel des levens, de wederwaardigheden van het bestaan, de gevaren onzer moeilijke, lange reis op deze aarde sterken den moedige, verkloeken den teedere en schenken den mensch eene persoonlijkheid, een karakter: Es bildet ein Talent sich in der Stille,
Sich ein Charakter in dem Strom der Welt.Ga naar voetnoot(1)
Ernst Tabary.
|
|