| |
Charles De Coster.
La Légende d'Ulenspiegel, het werk van Charles De Coster, is meer vlaamsch dan welk vlaamsch boek ook. Niet vlaamsch naar de letter, want, alhoewel de schrijver in hoogste mate vlaamsch voelde en dacht, achtte hij 't eigenaardige en kleurrijke fransch der 16e eeuw den best passenden vorm van uitdrukking en het waarom heeft hij uitgelegd als volgt: ‘La
| |
| |
langue française du 16e siècle et du commencement du 17e était une riche palette où abondait les termes populaires, rudes, grossiers parfois, mais vigoureux, pleins, sonores et rendant bien en langage la pensée de l'artiste. Le peuple y tenait la première place, avec son rire caustique, sournois, profond, avec ses dictons et ses proverbes, qui pour la plupart étaient autant de vérités. Il y avait place dans cette langue, et pour les nobles pensées et pour le noble langage, et pour les sentiments naïfs et pour les sentiments délicats, comme pour la rudesse de certaines situations de la vie’.
Al moge het boek ook al fransch zijn in uitdrukking, de stof en de geest van het werk zijn vlaamsch, vlaamsch door en door, bij zooverre, dat velen in Vlaanderen bezwaarlijk kunnen aannemen, dat Thijl Uilenspiegel niet oorspronkelijk in 't Vlaamsch zij geschreven. Met die velen mogen wij het betreuren, want wij zijn de woorden indachtig die een Vlaamsch polemist neerschreef in 1897, en doordrongen van derzelver waarheid: ‘wij schrijven Vlaamsch, omdat we onze taal als eene innerlijke noodzakelijkheid van onze kunst voelen. Er zijn in de taal zooveel, zooveel onuitlegbare dingen, verre herinneringen en overeenkomsten, die al hun grond in ons diepst eigen zelf hebben. Het eenvoudigste als het grootste kunnen wij slechts in onze taal juist, organisch uitdrukken’. Daarmeê zijn wij het eens en daarom mogen wij ons, voor de eer der Nederlandsche letteren, overtuigd houden, dat een Nederlandsche tekst, die meer in harmonie zou gestaan hebben tot het Vlaamsch voelen en denken van den schrijver, niet beneden den franschen zou hebben gestaan.
De Coster schreef een werk, VAN zijn volk, VOOR zijn volk, en nam hiertoe tot grondslag de bij uitstek populaire legende ‘Thyl Uilenspiegel’.
Alhoewel de meest geliefde bij ons, is die legende niet eigen aan Vlaanderen: Uilenspiegel is geen uitsluitelijk Vlaamsch figuur, en, bij een oppervlakkig beschouwen, mag het opmerkelijk heeten, hoe die personage tot in verre streken bekend staat. Nochtans, de toedracht van dit verschijnsel is doodeenvoudig:
| |
| |
de oorzaak van die alombekendheid verklaart zich doordat Uilenspiegel, evenals het meerendeel der legendebeelden zijn allegorische voorstellingen van algemeene denkbeelden, die ontstonden door algemeene oorzaken.
Zóo zijn onder alle volkeren de geesten, allermeest nog de eenvoudige, getroffen geworden door de opvallende gebeurtenissen van ieder oogenblik, en, die doodgewone alledaagsche voorvallen hebben eender opvattingen, eender begrippen doen ontstaan bij die onderscheiden volken, omdat zij op één zelfde wijze den indruk ervan gevoelden. Uilenspiegel, evenals Reinaart de Vos, evenals Faust, nevens zoovele andere legenden, werden in het leven geroepen door toestanden en feiten, die zich overal als dezelfde voordeden. Zij hebben eigenlijk geen vaderland, maar hooren overal te huis, omdat zij ééne almenschelijke beschouwing tot grondslag hebben.
Dichters en schrijvers hebben altijd gretig naar dle legendefiguren gegrepen, bekoord door de vreemde atmosfeer die hen omgeeft, waarin hunne grillige fantasie vrijelijk zich kan vermeien en hun scheppingsgeest zich ontluiken op het veld van het ongewone en het zonderlinge.
De Coster heeft zijne pen laten verleiden door de figuur van Uilenspiegel en nam haar tot grondslag voor het meest symbolische werk over Vlaanderen, dat ooit het licht zag. Hij heeft zich van die legendarische figuur meester gemaakt, haar in zijnen geest opgenomen, er zich als 't ware mede vereenzelvigd, en, door de machtige impulsie van zijn genie uitgewerkt en vergroot tot eene reuzengestalte: de held der legende wordt de held van een Epos, die voor alle de eeuwen den vlaamschen volksgeest en volksaard belichaamt.
De figuur van Uilenspiegel was niet den schrijver een doel, enkel een middel, en dat middel heeft hij meesterlijk aangewend, om het aanzijn te geven aan zijn kunstenaarsdroom: Vlaanderen in een grootsch werk te idealiseeren.
De bronnen zelve der legende heeft hij hiertoe weinig benuttigd, maar de figuur van Uilenspiegel des te meer: zij gaf den schrijver een rijk thema op om te behandelen, waarbij het
| |
| |
spel der verbeelding door niets wordt beperkt, en dat thema gaf het aanschijn aan een zonderling boek, verrassend door originaliteit, vol geweldig leven, grootsch van gedachte, waarin de fantasie door frischheid van inbeelding het betwist aan de werkelijkheid, in forschheid van uitdrukking.
Aan ‘Les aventures héroïques et joyeuses de Thyl Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au pays de Flandre et ailleurs’, die eene bewerking is van eene legende, kan men de hooge eischen niet stellen, die de historische roman als zoodanig moeten kenmerken, desniettemin is het een werk van studie en langzame voorbereiding, zooals blijkt uit zekere historische bijzonderheden en vooral in die keurig uitgewerkte teekeningen van stads- en binnenzichten, van kleederdracht en van meubileering, gepennetrekt met al het hun eigenaardig plaatselijke en tijdelijke.
Eens zijn onderwerp meester, stond het boek als afgewerkt en als afgedrukt den schrijver in den geest. Al van de eerste bladzijden af, verkrijgt men dien indruk in den droom en in de voorspelling van Kathelijne, die als de samenvatting zijn van de denkbeelden in het boek ontwikkeld en als 't ware den hoeksteen vormen van het gansche gewrocht.
Met die synthesis voor oogen, is elke bijzonderheid gewikt en gewogen, draagt bij tot het karakter der helden of heldert de gebeurtenissen op en houdt beiden in goede verhouding tot elkaar, zoodat ze van zelf en geleidelijk de eene uit de andere voortvloeien. Het werk van De Coster is dat van een Denker en een Kunstenaar. De lezer treft er bovenmate de beide eigenschappen in aan, zonder dewelke geen duurzaam werk mogelijk is: gedachte en kunstzin.
* * *
Twee kinderen zijn geboren, het een, in Spanje, is de kleine Philips, zoon van Keizer Karel, het ander, te Damme in Vlaanderland, is het kind van den kolenbrander Klaas en dezes vrouw Soetkin, en zal later Uilenspiegel heeten. Beide kinderen
| |
| |
groeien op, de werkmanstelg tot een levenslustigen, een naar lichaam en geest, gezonden, kloeken knaap; de koningsspruit tot een naar lichaam- en ziel vervallen wezen. Uilenspiegel wordt een meester in kwinkslagen en guitenstreken, een, die het leven neemt langs zijn goeden kant; Philips wordt een schijnheilige, menschenschuwende, haatdragende jongeling. Achtervolgens is Uilenspiegel boer, schilder, edelman, soldaat; kortom, hij oefent alle stielen en bedrijven uit, bekleedt alle maatschappelijke standen en leert zoo menschen en dingen van dichtbij kennen. Rijk aan wereldbeschouwing, opgegaderd door eigen levenservaren, gaat hij door de wereld, veropenbaart zich als een wonderbaarlijk critischen geest, waarbij de misstanden der maatschappij het moeten ontgelden, spreekt over alles wat hij hoort en ziet zijn oordeel uit, om waarheidswille, prijst de menschen, waar zij handelen overeenkomstig de gezonde rede, lacht ze uit en spot met hen, om al hunne dwaas- en verkeerdheden. Philips, nog kind zijnde, bezit reeds de kenmerkende eigenschappen der misdadigers: lafheid en wreedheid. 't En is geene deugnieterij, 't en zijn geene onschuldige kwajongensstreken, die hij uithaalt, o neen, maar hij is alleenlijk er op uit, om kwaad te doen, en zijn evenmensch te smarten en te pijnigen, enkel om te zien lijden. Hierin volgt hij de neiging zijner misselijke natuur, de zoon van den afgeleefden Keizer, en de zwakkeling zal de grootste gewelddaden begaan, de beul worden zijner onderdanen: moorden zit hem in het bloed. Daarentegen, bij Uilenspiegel, de oprechte goedheid, die zich in kleine daden uit, toont aan het groot zedelijk overwicht, de fijngevoeligheid en edele geaardheid der volksziel. En, terwijl Philips in zich de kiemen ronddraagt der degeneratie en van den dood van een koningsras, staat daartegenover de mannelijkheid van Thijl, en het vurig leven in hem, dat een nieuw leven roept.
Philips en Thijl zijn de spiegel van twee tegenstrijdige karakters, en vertegenwoordigen, daarenboven, elk even tegenstrijdige grondbeginselen.
Uilenspiegel, Klaas, zijn vader, Soetkin, zijne moeder, Neel, de vriendin zijner jeugd en later zijne levensgezellin, Lamme
| |
| |
Goedzak, de vriend zijner kindsheid, zijn lotgenoot en wapenmakker, zijn het vlaamsche volk. Philips is het gezag. Gebieder dus, tegenover onderdaan: bevelen en gehoorzamen; twee begrippen die niet harmonieeren.
Uilenspiegel en de zijnen zijn de nederigen, de kleinen; Philips en zijn aanhang zijn de grooten, de machtigen. Genen zijn de noeste bijen, de slavende menigte en scheppers van allen rijkdom, dezen zijn de roovende wespen, de genieters, de bloedzuigers, die zich vet mesten op den rug van anderen. En de uitbuiters zijn ook de verdrukkers, en de uitgebuiten de verdrukten.
Uilenspiegel belichaamt ook de verzuchtingen der menschenziel naar meerdere kennis, naar grootere vrijheid; hij is de levende ziel des vooruitgangs op het stuk van vrij onderzoek en vrij denken. Philips vertegenwoordigt de onwetenheid, het bijgeloof, het fanatisme, maar boven dit alles, is hij de geest van reactie in zijn eeuwig verzet tegen den geest van vooruitgang.
Die begrippen zijn niet teruggebracht tot enkele alleenstaande denkbeelden, maar komen met elkaâr in wrijving op bijna elke bladzijde; ze spreken uit alle handelingen, ontwikkelen zich uit alle feiten tot eene bestendige tegenstelling, en in de betoogkracht van al wat die begrippen onvereenigbaar en onverzoenbaar in zich hebben, ligt besloten het krachtigste betoog tegen alle machtmisbruik, tegen alle ongerechtigheid, tegen alle inkrimping van het onderzoeksveld van den menschelijken geest, alsook het vurigst pleidooi ten voordeele van de schandelijk uitgebuite werkersklasse, belichaamd door Klaas en Soetkin, ten voordeele van het vrije geweten, ten voordeele van de vrijheid der onderjukte volken. Door die alzijdige beschouwingen, verkrijgt De Coster's werk eene ruim, eene almenschelijke beteekenis, en wordt voor de gansche wereld de Woordvoerder der Verdrukten.
* * *
Uit al het voorgaande, hebben wij leeren kennen de opvatting, de strekking en den gedachtengang van het werk, ons blijft dan over, nader kennis te maken met het verhaal zelve.
| |
| |
Het boek vangt aan bij de geboorte van Uilenspiegel. Wij zien hem opgroeien aan de zijde van Nele, zijne pleegzuster, het aangenomen kind van Kathelijne, de vroedvrouw, die hem zijn horoscoop trok als hij ter wereld kwam; de kinderlijke genegenheid tusschen Thijl en Nele gaat met de jaren over in een teedere en inniger gevoel: zij beminnen, en de landelijke wegen rond Damme zijn de stomme getuigen hunner liefdeuitboezemingen. Doch, een onvoorzichtig gezegde, dat Uilenspiegel op zekeren dag in een openbaar gesprek zich laat ontvallen, komt een einde stellen aan dit sentimenteel leven.
De plakkaten tegen de ketterij zijn uitgevaardigd en Uilenspiegel vermeet zich, het oordeel uit te spreken, dat doodenmissen voor niemand voordeelig zijn dan voor de priesters. De plakkaten leggen den leeken verbod op, de heilige schriften te bespreken of te doorgronden, en ingevolge deze verordening, wordt Uilenspiegel vervolgd en veroordeeld tot drie jaren verbanning en het volbrengen eener bedevaart naar Rome, ten einde de absolutie des Pausen te bekomen. Den dag, dat Thijl afreist, doen Klaas, Soetkin en Nele hem uitgeleide tot verre op de baan. Eéne gedachte houdt Uilenspiegel bezig, en, bij zichzelven mompelt hij onophoudend ‘die zielmissen zullen ze mij betalen’. ‘Welke missen en wie zal betalen?’ vraagt Nele. En Thijl antwoordt ‘Tous les doyens, curés, clercs, bedeaux et autres matagots supérieurs ou subalternes qui nous paissent de bilevesées. Si j'étais vaillant manouvrier, ils m'eussent volé en me faisant péleriner le fruit de trois ans de labeur. Mais c'est le pauvre Claes qui paye. Ils me rendront mes trois ans au centuple, et je chanterai aussi pour eux la messe des morts de leur monnaie.’ Gedurende zijne driejarige afwezigheid, vindt Uilenspiegel ruimschoots gelegenheid eene menigte fratsen op te halen, ten schade en ten schande der kerklui, ingevolge de belofte gedaan bij zijn vertrek. Wanneer hij terug in het vaderland komt, woedt de geloofsvervolging om het hevigst, en gaat de bloedige Inquisitie hare slachtoffers zoeken tot onder zijn naaste verwanten en betrekkingen. Kathelijne, beschuldigd van tooverij, wordt zinneloos door de onderstane
| |
| |
martelingen. Klaas, zijn vader, wordt aangeklaagd door den vischverkooper Grippesou, omdat hij betrekkingen onderhoudt met de hervormden. Hij wordt eerst gepijnigd, en daarna levend verbrand. Den dag, dat de beul den rechterlijken moord op zijn vader voltrekt, komt Thijl te Damme aan. Denzelfden nacht nog gaat hij met zijne moeder naar de plaats der strafuitvoering en verzamelen er de assche van het hart des slachtoffers. Soetkin bergt ze in een zakje van zwarte en roode zijde, hangt het om Thijl zijn hals en zegt hem: ‘Que ces cendres, qui sont le coeur de mon homme, ce rouge qui est son sang, ce noir qui est notre deuil, soient toujours sur ta poitrine, comme le feu de vengeance contre les bourreaux.’
Soetkin en haar zoon, op hunne beurt, moeten voor de rechters verschijnen, op aanklacht van den vischverkooper Grippesou, die hen beschuldigt, eene somme gelds, behoorende bij de verbeurd verklaarde nalatenschap van Klaas, te hebben verduisterd. Men past op hen beiden de straffen der pijnbank toe, doch, daar geen van hun twee bekentenis doet en hunne schuld niet genoegzaam bewezen is, komen ze vrij. Kort nadien bezwijkt Soetkin aan de bekomen wonden. Nu breekt voor Thijl een nieuw tijdperk in zijn leven aan. Door de kracht van Kathelijne's tooverkunst bezoekt hij, in gezelschap met Nele, het land der tooverdroomen en sylphen, en klaagt aan koning Lente den nood van zijn vaderland. ‘Les cendres de Claes battent sur mon coeur. Altesse divine, la mort va fauchant par la terre de Flandre, au nom du Pape, les plus forts hommes, les femmes les plus mignonnes; ses privilèges sont brisés, ses chartes anéanties; la famine la ronge, ses tisserands et drapiers l'abandonnent pour aller chez l'étranger chercher le libre travail. Elle mourra tantôt si on ne lui vient en aide. Altesse, je ne suis qu'un pauvre petit bonhommet, venu au monde comme un chacun, ayant vécu comme je le pouvais, imparfait, borné, ignorant, pas vertueux, point chaste ni digne d'aucune grâce humaine ni divine. Mais Soetkin mourut des suites de la torture et de son chagrin, mais Claes brûla dans un terrible feu, et je voulus les venger, et le fis une fois;
| |
| |
je voulus aussi voir plus heureux ce pauvre sol où sont semés ses os, et je demandai à Dieu la mort des persécuteurs, mais Il ne m'écouta point. De plaintes las, je vous évoquai par la puissance du charme de Katheline, et nous venons, moi et ma tremblante compagne, à vos pieds, demander, Altesse divine, de sauver cette pauvre terre.’
Na deze diepdoorvoelde klacht, wijst de Sylphenkoning Uilenspiegel het redmiddel aan:
‘Par la guerre et par le feu,
Par la mort et par le glaive
Dans la mort et dans le sang
Dans les ruines et dans les larmes
Laids, cruels, méchants, difformes
Vrais fléaux pour la pauvre terre,
Maar die raadselachtige taal, laat hem zoo wijs als hij is, en Thijl geeft zijne misnoegdheid lucht over het verkregen bescheid.
Doch zonder zich aan zijne klacht te storen, zingen de geesten in koor:
Hierop verzwinden de geesten, en zonder verdere opheldering worden Thijl en Nele met geweld in de ruimte geslingerd.
Weinig bevredigend en duister in zijn geheel is het antwoord der geesten, nochtans, iets in hunne woorden is heel duidelijk, namelijk de drie zinnen ‘Cherche les sept - Trouve
| |
| |
les sept - Brûle les sept’. Thijl aarzelt niet, hij wil de zeven vinden en zal ze overal opzoeken. Onderweg vindt hij zijn vriend Lamme Goedzak weer, die op zoek is naar zijne weggeloopene vrouw. Lamme zal Thijl de zeven helpen zoeken en Thijl, wederkeerig, zal Lamme behulpzaam zijn in het opsporen zijner vrouw. Beiden zwerven zij nu door het land, ijveren voor de verspreiding der nieuwe leer, prediken overal den opstand aan tegen Spanje's bloedregeering, den opstand voor het vrije geweten, die weldra als een losgebroken stormwind over de Nederlanden loeit. Vele zijn Thijl en Lamme hunne lotgevallen en weergaloos de diensten, die zij den lande bewijzen: niets schrikt hen af, geene moeite is hun te groot. Te midden der nijpendste gevaren, de neteligste toestanden, vinden wij den Thijl uit vroeger dagen weer, altijd even snaaksch, altijd even luchthartig, nimmer lichtzinnig. Hun onophoudelijke tochten brengen hen tot in Zeeland en ze gaan scheep op de geuzenvloot van admiraal Lumey. Intusschen sterft de moeder van Nele, en deze gaat naar Holland op zoek naar Uilenspiegel.
Ze vindt hem weer op het oogenblik, dat hij zal gehangen worden, om aan Lumey verweten te hebben zijn gegeven woord te breken. Uilenspiegel ontkomt aan den dood, doordien Nele, een oud rechtsgebruik inroepend, verklaart zijne vrouw te willen worden. Na het huwelijk volgt Nele haar man op zee. Thijl wordt kapitein op het slagschip ‘De Briel’ en Lamme keukenmeester op denzelfden bodem. Niettegenstaande, zullen zij van de vloot weggaan. Lamme vindt zijne vrouw weer en zij gaan zich metterwoon te Vlissingen vestigen. Thijl en Nele na den dood van den Zwijger, na het verraad van den hertog van Anjou, na den afval der waalsche gewesten, zien geen uitkomst meer voor Vlaanderenland dan door de bemiddeling der zeven, en verlaten de vloot, om voorts naar hen te zoeken. Op zekeren dag, nemen zij het tooverpoeder in, dat éenmaal de onzichtbare wereld voor hun oog ontsloot, en ze zien het volgende tafereel dat de oplossing geeft van de zeven:
Eerst komen de zeven op, als de belichaming van de zeven hoofdzonden: Hoogvaardigheid, Gierigheid, Onkuischheid, Nijdig- | |
| |
heid, Gulzigheid, Gramschap en Traagheid. Ze veranderen in houten beelden en de dwaallichtjes, die de zielen zijn der dooden, nemen weerwraak over de zeven, oorzaak van de menschen al hun lijden en ellende, en doen ze oplaaien. Uit de assche komen zeven andere beelden te voorschijn: Fierheid, Zuinigheid, Levendigheid, Eetlust, Wedijver, Droomerij. De Onkuischheid verandert in eene schoone vrouw, die Liefde heet.
En duizende, grinnikende, grijnzende stemmen zingen:
‘Quand sur la terre et quand sur l'onde
Ces sept transformés règneront,
Hommes, alors levez le front
Ce sera le bonheur du monde’.
En de geesten gaan voort met zingen:
En sarrend klinkt het eindelijk:
‘Septentrion, c'est Néerlande,
Belgique, c'est le couchant,
Ceinture, c'est l'alliance,
Ceinture, c'est l'amitié.
Entre Néerlande et Belgique
Hierop zijn Uilenspiegel en Nele met geweld in de ruimte geslingerd.
| |
| |
Nele bekomt dadelijk van haren val, doch Uilenspiegel blijft twee nachten en een dag bewusteloos liggen. Nele waant hem dood en door smart overmand, wenscht zij ook te sterven. Den tweeden dag, komen een boer, de burgemeester, twee schepenen en de pastoor van Stavenisse aanstappen die eenen bekeerden geus gaan berechten en desnoods hem begraven. Wanneer zij Uilenspiegel daar uitgestrekt en onbeweeglijk zien liggen, gevoelen zij meewarigheid met zijn lot. En de boer graaft een graf en legt er Uilenspiegel in. Terwijl nu de pastoor de gebeden der dooden leest, bemerkt hij beweging in het zand, en Uilenspiegel, oprijzend, roept hem toe: ‘Inquisiteur, tu me mets en terre tout vif pendant mon sommeil. Est-ce qu'on enterre Uilenspiegel, l'esprit, Nele, le coeur de la mère Flandre? Elle aussi peut dormir, mais mourir, non. Viens, Nele’.
Et il partit avec elle en chantant sa sixième chanson, mais nul ne sait où il chanta la dernière.
En om dien laatsten zin die het boek sluit, schemert het blijde vooruitzicht door op het lied der Toekomst, die de Herwording van Vlaanderland moet bezingen.
A. Helsmoortel.
|
|