Onze Stam. Jaargang 1908
(1908)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[Nummer 2] | |
John Gower en Dirk Potter.
| |
[pagina 50]
| |
De volledige titel van het werk luidt: ‘The Tales of the Seven deadly Sins, being the Confessio Amantis’. Een proloog gaat vooraf aan de acht boeken, waarin het werk verdeeld is. Deze boeken zijn getiteld: Pride, Envy, Wrath, Sloth, Avarice, Gluttony, Unlawful love en How a king was taught, welk laatste boek, hetzelfde onderwerp behandelt als Maerlant's Heimlicheit der Heimlicheden. Eenige der 112 verhalen zijn van des schrijvers eigen vinding, doch de meeste zijn ontleend aan de Gesta Romanorum, de Metamorphosen en de Heroides van Ovidius, en aan den Bijbel. Zij zijn geschreven in versregels van acht lettergrepen, zijn langwijlig van aard en bevatten allerlei beschouwingen, omtrent de zedenleer en wijsbegeerte. Het geheele werk, dat uit dertigduizend verzen bestaat, bevat onder andere een zeer goed geslaagd verhaal, hetwelk ook gevonden wordt in Chaucer's Wife of Bath's Tale en in Voltaire's ‘Ce qui plait aux Dames,’ waarvan Bilderdijk een bewerking gaf in zijn Ridder Fox. Voorts, vindt men er het verhaal van Constance, dat men aantreft in ‘Chaucer's Man of Law's Tale’ en in de ‘Metrical romance Emare;’ de geschiedenis van ‘Troilus en Cressida,’ welke stof mede door Chaucer en Shakespeare is behandeld; het verhaal van ‘Pyramus’ en ‘Thisbe’, waarvan zulk een goed gebruik is gemaakt in ‘Midsummer Night's Dream’; de vertelling van de twee koffers, die men terug vindt in ‘The Merchant of Venice’, alsmede ‘The story of Apolloneus of Tyre,’ eveneens gebruikt door Shakespeare voor zijn Pericles. In de Nederlandsche literatuur, vindt men een werk, dat veel overeenkomst heeft met de ‘Confessio Amantis’, namelijk het leerdicht Der Minnenloop, een dertigtal jaren later, namelijk in 1412, te Rome, door Dirk Potter geschreven, toen hij aldaar als zaakgelastigde voor den Graaf van Holland vertoefde en door schrijven den tijd, alsmede zijne neerslachtigheid poogde te verdrijven. Dit gedicht bestaat uit vier boeken volgens een verdeeling der liefde in gekke, goede, geoorloofde en ongeoorloofde, en bevat meer dan vijftig exempelen of verhalen, telkens beslo- | |
[pagina 51]
| |
ten met of voorafgegaan door een les of raadgeving. ‘Der Minnen Loop’ is evenwel een veel minder omvangrijk werk dan de ‘Confessio Amantis,’ daar het uit 11138 verzen bestaat en slechts 59 verhalen, alle liefdegeschiedenissen, bevat. Vergelijken wij deze twee werken, dan bevinden wij, dat van de 112 verhalen bij Gower, alleen de volgende ook bij Potter worden aangetroffen, namelijk: de geschiedenissen van ‘Ulysses’ en ‘Penelope’; ‘Demophoon en Phillis’; ‘Aeneas en Dido’; ‘Orestes en Hermione’; ‘Theseus en Ariadne’; ‘Macareus en Canace, en Medea en Jason,’ welke aan Ovidius' Heldinnenbrieven ontleend zijn. Vervolgens de liefdeverhalen van ‘Iphis’ en ‘Anaxarette’; ‘Pyramus en Thisbe en Capaneus en Evadne, waar Ovidius' gedaanteverwisselingen gebruikt zijn, en bovendien nog de geschiedenis der liefde’ Tristram en Isolde‘, welke echter bij Gower slechts enkele regels beslaat. Verder vinden wij nog bij beiden:’ Achilles en Deidamia, ‘waarvoor zij’ ‘Achilleus van Statius, en Nectamabus en Olympia’, waarvoor zij den ‘Pseudo-Kallisthenes’ raadpleegden.Ga naar voetnoot(1) Voor het overige heeft Gower geheel andere verhalen en slechts een legende van den toovenaar Vergilius, namelijk die omtrent den tooverspiegel, terwijl men bij Potter die van Vergilius en Lucretia of de minnaar in de mand en die van Pauline en Romanello of het steenen wonderhoofd aantreft. Het is zeer onwaarschijnlijk, dat Potter het werk ‘Confessio Amantis’ van Gower gekend heeft en de bovengenoemde verhalen, welke in de Heroides en in de Metamorphosen worden teruggevonden zijn blijkbaar dan ook aan die werken en dus aan een gemeenschappelijke bron ontleend. Beide schrijvers traden op als verteller, waren voornamelijk moralist, ja nuttige kennis was inzonderheid het hoofddoel van hun letterkundigen arbeid. Zij schreven beiden eigenlijk een lijvig boekdeel vol zedenpreeken, met liefdesverhalen tot toelichting, zonder nochtans een streven naar kunst aan den dag te | |
[pagina 52]
| |
leggen, al heeft Potter eenige Boerden op een zeer onderhoudende wijze verteld en op een beknopte en meesterlijke wijze de geschiedenis van Griselda en zijn ‘Lympiose en Orphaen’ weergegeven. Potter is over het algemeen kiesch, maar zeer bekrompen, wat zijn nationaliteitsgevoel betreft. Zijn taal is wel niet altijd zuiver, doch vaak beeldrijk en veelal welluidend. De vrouw moet volgens hem, haar eer steeds als een kostbaar juweel beschouwen, en de huwelijksliefde stelde hij bijzonder hoog, ofschoon zijn moraal niet van de hoogste soort is, hetgeen blijkt uit zijn dichtregels: ‘Sonde te doen is menschelic;
Die te beteren is godlic.
Moetet emmer ghesondicht syn,
Soe laat ons doen cleyn sondekyn’.
In zijn later leven gevoelde Potter blijkbaar groot berouw; dat hij eenmaal ‘Sproken van Minne’ had geschreven, en trachtte toen door zijn prozawerk ‘Bloem van Deugden’ goed te maken, wat hij vroeger misdaan had. Doen in ‘Der Minnen Loop’ de verhalen dienst als exempelen bij allerlei soort van liefde, in de ‘Confessio Amantis’ worden de geschiedenissen ingelascht als toelichting, ten einde den lezer te waarschuwen tegen de gevolgen der zeven zonden met den aankleve van dien. Bij wijlen - dit moet erkend worden - weet Gower, evenals Potter, ook op een aangename wijze te keuvelen op de manier van Cats en ontleent hij zijn beeldspraak aan de meest verschillende voorwerpen. Allerlei vergelijkingen doen dienst als toelichting en een groot aantal raadgevingen verhoogen het didactische van dit werk, dat eigenlijk uit twee heterogene bestanddeelen bestaat, namelijk de Christelijke Zedenleer en die van Ovidius. Telkenmale treft men bovendien spreekwoorden en gedachten aan, als die, waarmede hij de trotschheid en laatdunkendheid hekelt en de waarheid van het spreekwoord ‘Hoogmoed komt voor den val’ toelicht: | |
[pagina 53]
| |
‘Full oft he heweth up so highe,
That chippes fallen in his eye’.
of die, wanneer hij de nalatigheid en achteloosheid beschrijft en zegt: ‘For when the grete stede
Is stole, than he taketh hede,
And maketh the stable-dore faste.’
of in den trant van Jacob Cats den luiaard schetst als iemand: ‘Which secheth eses many folde.
In winter doth he nought for colde,
In somer may he nought for hete;
So wether that he frese or swete,
Or he be in, or he be oute,
He woll ben idle all aboute.’
Evenals Potter was Gower ook te bezadigd, niet hartstochtelijk genoeg en zijn smaak bovendien niet voldoende ontwikkeld, om een kunstwerk voort te brengen. Ernstig en godsdienstig was hij in hooge mate, doch het ontbrak hem aan gevoel en phantasie. Het is waar, bijwijlen leidt hij ons in een Paradijs, waar Eros troont, schetst de liefde meestal van den zinnelijken kant, en spreekt veelal van vleeschelijke bekoringen, daar hij volstrekt geen besef had van ideale liefde. Meestal echter treedt hij op als boetgezant met de vermaning op de lippen: de dag des oordeels is nabij. Zet hij zich aan het schrijven, dan maakt hij eerst een plan, verzamelt, verdeelt en rangschikt en gaat daarna recht op het doel af, alle sierlijke netheid versmadende, want leering en strekking zijn hem alles. Op deze wijze wordt zijn werk wel practisch van aard, doch te gelijker tijd gekunsteld, zielloos en dor, al mag zijn taal over het algemeen welluidend genoemd worden. Ook komt Gower de eer toe, de eerste geweest te zijn, die een reeks Engelsche verhalen schonk; een ware schatkamer, | |
[pagina 54]
| |
waaraan latere schrijvers naar welgevallen de stof voor hun werken konden ontleenen. In de Engelsche litteratuur vindt men later vele verzamelingen van verhalen, door eene omlijsting of door een plan-verhaal aan elkander verbonden b.v. Chaucer's Canterbury Tales 1388-1400; Hogg's The Queen's Wake 1813; Moore's Lalla Rookh 1817; Crabbe's Tales of the Hall 1819; Clough's Mari Magno or Tales on Board 1861; Longfellow's Tales of the Wayside Inn 1863: Whittier's The Tent on the Beach 1867 en Morris' The Earthly Paradise 1868.
Erkend moet worden, dat John Gower niet altijd de prozaïsche persoonlijkheid was geweest, die in de Confessio Amantis immer tot ons schijnt te spreken. Gedurende de troebele tijden van Wat Tyler had hij luide zijn stem doen hooren in zijn Vox Clamantis, en, ofschoon gunsteling van Richard II, niet geschroomd, zich openlijk bij de partij van Bolingbroke aan te sluiten. Het is waar, dat hij zeer gekant was tegen den volksopstand en dien beschouwde als een laakbare en onwettige handelwijze, maar de oorzaak van dien opstand - daarvan was hij ten volle overtuigd - sproot voort uit allerlei onrecht en maatschappelijke kwalen, uit misstanden en misbruiken in Kerk en Staat, en deze heeft hij op een krachtige wijze in zijn Vox Clamantis in het licht gesteld, aangevallen en heftig bestreden.
Assen. W. de Hoog. |
|