Onze Stam. Jaargang 1907(1907)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 292] [p. 292] Vedellied. Als mijn ziele zoekt in 't duister, Als ik droeve droom, en snik, Roep ik u met heldren blik, Om uw preevlend toongefluister. Uw bezielde klankenluister, Uwe vriendenstem zoo zacht, En haar wondre tooverkracht Klinken mij in hunnen kluister. Zwevend weven pure zangen, Die van lieverlee 't gevaar Van mijn hartstochten vervangen, Om mijn geest een droomrig waas! Wellend van de ranke snaren Borrelt op de melodij, Wàar én lach, én zucht zich paren, Van mijn jeugd, reeds lang voorbij. 't Zijn de zoeverende winden; 't Is der driften wilde vloed, Dien we in 't snarenspel weer vinden, En er zinderend in woedt. 't Is de stemme van 't verleden, Van de jeugd, van haren gloed, 't Is de galm van wat we leden, Of genoten zacht en zoet. O! mijn vedel, dierbre toevlucht, Schepper van mijn tooverkunst, 'K min uw smachtend lied, uw zanglust, Meer dan eene vorstengunst. E. Tabary. Vorige Volgende