Onze Stam. Jaargang 1907(1907)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 289] [p. 289] Aan de Zee. Droomend dwaalde ik aan den oever Van de grauwe, grijze zee, Die ten hemel zond, nog droever Hare doffe klacht van wee. Ziedend zwalpten nu de baren, Sneeuwbevlokt naar 't eenzaam strand, Met een schel gekrijsch van snaren, Die een kunstnaar overspant. Razend rolden ze ten ramp: Woest gebrul en wild geklater, Lillend schuim en wolken damp, Snerpend, luid, triomfgeschater. Tot ze brieschend doch reeds machtloos Bruisend beukten tegen 't duin, Dat als ijzren rots, zoo achtloos, Fier verheft zijn koene kruin. En een visschermeisje stond daar Stil te weenen aan het strand, Want, eilaas! haar dierbre minnaar Sliep reeds zacht in 't kille zand. En ik dacht bij 't huiswaarts keeren: Wreede, heimnisvolle zee, Laat ons uwe woede ontberen, Laat den visscher toch in vreê! Blijf toch immer kalm en rustig, Zij voor hem een bron van heil; Dartel immer speelsch en lustig, Wijl het windje suist in 't zeil. E. Tabary. Vorige Volgende