taamt, dan zoude in Madeira en in Valparaiso, na ons vertrek uit Funchall, minder reden bestaan hebben om streng tegenover hen op te treden als noodzakelijk gemaakt werd.
Wanneer deze officieële toespraken gedaan waren, werden de bloedverwanten der cadetten nogmaals aan boord toegelaten tot 4 1/2 uur, wanneer de scheepsklokken het oogenblik van vertrek aankondigden.
Rond vijf uur, werd het schip van wal getrokken door de sleepboot van den Staat. De diepgang van het schip was op dit oogenblik 21 voet 3 duim voor en 22 voet 6 duim achter.
Op de daverende vaarwelwenschen en hurahs van de toeschouwers, welke in dichte hoopen de Scheldekaaien van af de Ponton tot aan Austruweel bezet hielden, werd luidruchtig door de bemanning geantwoord.
Een groot gedeelte van de jongens, die reeds t'huis waren in de masten, klommen in het want en zetten zich te paard op de groote, en begijn raas om vandaar nog eens te groeten en te wuiven met hunne petten.
Diegenen, die van de rivier, dit grootsch schouwspel hebben kunnen aanstaren, zullen het nooit vergeten.
Hoe dikwijls was schrijver dezes reeds van Antwerpen vertrokken, meermalen op reizen, die zoolang en nog langer moesten duren dan deze welke nu begon; nooit echter was hij zoo aangedaan geweest, nooit bij geen vertrek van hetzij welk schip, Red Star Line of Congoboot, bij geen feest hier te lande of in het buitenland had hij zooveel volk bijeen gezien, in zulke eendrachtige stemming verkeerend als bij het 1ste vertrek van de ‘Comte de Smet de Naeyer.’
Het was grootsch, hartroerend en vereerend.
De voorstanders van het werk hadden hunne taak volbracht en konden fier zijn op den uitslag, zij hadden den dank verdiend en verkregen der Belgische Natie. Het was nu aan ons, officieren, professoren en leerlingen, om het onze bij te brengen, opdat het werk volkomen gelukke.
Het slechte weder, dat den vorigen nacht ingezet had, den geheelen dag, met enkele tusschenpoozen uitgezonderd, voort-