Onze Stam. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Kultuurgeschiedenis
| |
[pagina 81]
| |
Het afbinden van slagaders werd door Jan Ypermans met goeden uitslag beoefend, langen tijd vóór men or in alle landen gewag van maakte. In zijn werk handelt hij ook over de operatie van longvliesdoorsnede, over borst - en buikwonden, over melaatschheid en vergiftigingen. Eene eeuw nadien, in 1526 namelijk, werd de hoogeschool van Leuven gesticht. De eerste leeraar in geneeskunde was Jan De Neele van Breda. Weldra kwamen twee afdeelingen voor geneeskunde tot stand. De eene leeraar onderwees over res naturales et non naturales, wat uitliep op ontleedkunde, gezondheidsleer en levensleer. De andere onderwees dingen praeter naturam of bovennatuurlijke dingen, wat bestond uit ziektenleer en artsenijkunde. Onder de eerste leeraars staan vooral bekend: Despars, later leeraar te Parijs, geneesheer van koning Karel VII, Jan Spierinck, heelmeester van Filips III, hertog van Burgondië, Van Wytinck van Wesel of Joannes Vesalia, een der voorvaderen van Andreas Vesalia. Eene eeuw na hare stichting, was de hoogeschool van Leuven reeds zoo beroemd, dal zij wedijverde met de beste scholen van Europa en zelfs vele ervan overtrof. Zij bewees de grootste diensten aan de beschaving van ons land en van Europa. In de 16e eeuw staan vooral bekend als groote geneesheeren: Wenceslas Bayer, beroemd door een werk over de Engelsche koorts, die ten tijde hevig woedde; De Dryvere of Thriverius, die veel schreef over de werken van Hippocrates, Aristoteles en Galianus. Hij had deze beroemde mannen uit de oudheid niet in den oorspronkelijken tekst bestudeerd, maar in de Arabische vertalingen, zoodat in zijne werken niet zelden onwaarheden voorkomen. Hij schreef ook over de schurftziekte en ontdekte het kleine diertje, acarus genoemd, dat die ziekte en de kitteling teweegbrengt. Groot waren te dien tijde vast de opschudding en de tegenkanting, welke zijne zienswijze teweegbracht. Op drie en twintigjarigen leeftijd ontdekte VesaliusGa naar voetnoot(1) eene | |
[pagina 82]
| |
nieuwe richting voor de geleerden en geneesheeren. Hij gaf den genadeslag aan het vertrouwen, dat men stelde in de Arabische boeken. De oorsponkelijke Grieksche en Romeinsche werken werden onderzocht en gezift om het goede er utt te rapen, en het bleek duidelijk, dat Galianus nooit anders dan apen ontleed had. Na zijne studiën te Leuven geeindigd te hebben, trok Versalius naad Keulen, dan naar Montpellien en eindelijk naar Parijs. Daar leerde hij den geleerden Silvius (Dubois) kennen, die later zijn ergste vijand werd, Later werd Vesalius leeraar te Leaven; vervolgens maakte hij als heelmeester de veldtochten mede met de legers van Keizer Karel. Achtereenvolgens werd hij leeraar van ontleedkunde te Bologna en Pizza. In 1543 was hij eerste heelmeester van Keizer Karel en later ook van Pilips II. Het einde van den grooten geleerde was uiterst treurig. Een rijk edelman was gestorven en Vesalius bekwam de toelating, het lijk te ontleden. Naar men zegt, zouden bijstanders het hart van den doode hebben zien trillen onder het mes van den Andreas. Hij bewees, dat de beschuldiging valsch was en uit jaloerschheid gepleegd, Niettegenstaande dat, veroordeelde hem de Inquisitie ter dood, maar zijne straf werd veranderd in eene bedevaart naar het Heilig Land. Na zijn terugkeer moest hij leeraar worden te Padua, na het afsterven van zijn leerling Follope. Onderweg, leed zijn vaartuig schipbreuk, en hij werd geworpen op de kusten van het eiland Zante, waar hij stierf. De werken van Andreas Versalius zijn zeer volledig. Hij schreef zeven boeken over ontleedkunde en zeven over heelkunde. Deze gewrochten hebben des te meer waarde, daar zij de eerste zijn die anatomische platen en afbeeldingen bezitten. Hij beschreef op meesterlijke wijze alle spieren, tanden, en beenderen van het lichaam, het hart, de bloedvaten en de ingewanden; tevens hewees hij, dat het onsterfelijke, dat volgens Galianus, in het menschelijke hart bestond, eene onwaarheid was. Wat later in de XVIe eeuw, werden meer en meer ziekten be- | |
[pagina 83]
| |
studeerd o.a. de syphilis door Fuchs (van Limburg) die later professor te Rostock werd; de scheurbuik door Jan Hecht en Ronsse; de kinkhoest door Lennier en Weyer. De influenza, die te dien tijde in Europa woedde, werd beschreven door Boeckelius van Antwerpen later professor te Helmstadt. Vander-Heyde van Gent behandelde de polderkoorts en den buikloop en Borchuis van Luik, later leeraar te Ingolstadt, bestudecrde de pest alsook Boeckelius, Genua en Dodoens. In de XVIIe eeuw maakte de pest veel slachtoffers in ons land, vooral te Brugge (1666) waar Vanden Berghe (Montanus) haar bestreed. Doch de beroemdste geneesheer na Vesalius was Dodoens van Mechelen, heelmeester van Keizer Maximiliaan. Hij leverde ons vooral werken over de ontleedkundige ziektenleer; voorts heeft hij zich onsterfelijk gemaakt door zijne boeken over plantenkunde en hofbouwkunde. Met recht, verdient hij in ons land den naam van vader der plantenkunde. Melden wij nog: Bording van Antwerpen, later professor te Rostock en te Kopenhagen en doktor van Koning Christiaan III van Denemarken; Corn. van Baesdorp, geneesheer van Keizer Karel en later van Koningin Eleonore; Joost van Lom (Lomnius) doktor van Filips II; Jan Viringus, leeraar te Leuven, die alleen van al de professors de schrikkelijke pestplaag in 1580 doorstond, die in Leuven alleen 50.000 slachtoffers wegmaaide; verder Fyens van Antwerpen, doktor van aartshertog Aalbrecht en Isabella; Corn. Mathys van Brugge, doktor van koningin Maria van Hongarië; Hendrik Mathys insgelijks van Brugge en doktor van Keizer Karel en Filips II; Joostens van Eecloo, die Willem don Zwijger het leven redde, toen deze eene diepe wonde bekomen had, dwars door de aders van den hals; Hendrik Smet van Aalst, doktor van den keurvorst Frederik II, later leeraar te Heidelberg; Gherinx van St. Truiden, doktor van Ernst van Beieren; deze schreef over de minerale wateren van Spa en de ijzerhoudende bronnen van Tongeren. Hieruit maakt men op, dat ons klein Vaderland te dien tijde als eene kweekschool was van leeraars voor vreemde hooge- | |
[pagina 84]
| |
scholen en van geneesheeren voor allerlei vorsten en prinsen. Het einde der XVIe eeuw schonk ons ook een geleerde op art-senijkundig gebied, met Pieter Coudenberg. Deze liet ons merkwaardige geschriften na, die zeer gewaardeerd werden in Holland en Frankrijk. Hij vond een behoedingsmiddel tegen de pest, dat door de magistraten kosteloos werd uitgedeeld aan behoeftige lijders. Dr M. Kesteloot. (Oostende) (wordt voortgezet.) |
|